• No results found

1.

De werkelijke risico’s en de bijbehorende kansen,

gegeven de huidige wetenschappelijke inzichten

In het kader van mogelijke infectieziekte uitbraken en/of epidemieën dient Nederland zich, zoals beschreven in paragraaf .., in essentie voor te bereiden op het onbekende. Gezien het grote aantal soorten micro-organismen dat ziekteverwekkend is voor de mens en de complexiteit en diversiteit van risicofactoren (zie paragraaf .3) die ten grondslag kunnen liggen aan het ontstaan van uitbraken is het niet reëel om van één soort kans te spreken. De (geschatte of berekende) kans op uitbraken of epidemieën kan variëren van (relatief) groot tot zeer klein. De ernst van de effecten kan eveneens variëren, waarbij nog een verdere differentiatie gemaakt kan worden met betrekking tot de omvang van de effecten (veel respectievelijk weinig individuen worden getrof- fen) maar ook in meer ‘kwalitatieve’ zin, namelijk welke mate van gezondheidsschade (ernstige, wellicht blijvende gevolgen versus relatief milde en/of kortdurende symptomen) optreedt bij de getroffen individuen. Met betrekking tot de ernst van de effecten kan daarnaast ook nog de economische schade die ontstaat meegewogen worden; ook deze kan variëren van omvangrijk tot relatief beperkt. Aan de omvang van het effect kan een extra dimensie worden toegevoegd met betrekking tot de kans dat een nieuw opduikende ziekteverwekker zich voorgoed vestigt in Nederland en derhalve niet eenmalig maar bij herhaling c.q. blijvend de volksgezondheid kan bedreigen. In het geval van bepaalde zoönosen is niet alleen de mens, maar zijn tegelijkertijd ook bepaalde diersoorten at risk waardoor de omvang van de effecten van een uitbraak nog verder kan toenemen.

Kenbaarheid

Zoals uit paragraaf .. blijkt kunnen een beperkt aantal ‘natuurlijke’ dreigingen als ‘kenbaar’ of voorspelbaar worden gekenschetst.

Van sommige dreigingen zijn een aantal gegevens met betrekking tot waarschijnlijkheid en om- vang van de schade bekend. Een voorbeeld van een reële, vrijwel unaniem benoemde dreiging is een pandemische griep. In de twintigste eeuw hebben er drie grieppandemieën plaatsgevonden. Het is niet de vraag óf er een volgende pandemie komt maar wannéér. Iedere winter krijgen veel Nederlanders ( tot 0% van de bevolking) griep, hetgeen leidt tot een aanzienlijk ziekteverzuim, ongeveer 400.000 huisartsconsulten, gemiddeld 1900 ziekenhuisopnames en ongeveer 800 sterf-

80

gevallen ten gevolge van ernstige complicaties van de infectie. In het geval van de introductie van een nieuw influenza virus kan het aantal zieken en dodelijke slachtoffers veel groter zijn dan bij de jaarlijkse ‘normale’ epidemie. De verwachting is dat tijdens een grieppandemie 30 - 0% van de bevolking griep zal doormaken. In afwezigheid van interventiemaatregelen (zoals antivirale mid- delen of griepvaccinatie) zullen er dan waarschijnlijk tot 17.000 ziekenhuisopnames nodig zijn er zullen er ongeveer wellicht meer dan 6.700 sterfgevallen zijn (van Genugten et al., 00). De hiervoor weergegeven getallen zijn echter voorzichtige schattingen en kunnen afhankelijk van het virus waar het om gaat zowel hoger als lager uitvallen. Beleidsmatig heeft men de afgelopen jaren diverse soorten activiteiten (bijvoorbeeld ontwikkeling draaiboeken, aanleg van voorraden antivirale middelen) ontplooid om voorbereid te zijn op een influenza pandemie.

Ook de toenemende antibiotica resistentie is een kenbare dreiging, waarover veel bekend is en waar met maatregelen getracht wordt het probleem beheersbaar te houden (zie paragraaf .3.1. en 6.3.1).

Vector-overdraagbare ziekten worden door velen als kenbare dreiging gezien. Alhoewel bijvoor- beeld bekend is dat de incidentie van de ziekte van Lyme toeneemt in Nederland is er echter nog maar relatief weinig bekend over het al dan niet besmet zijn van vectoren met andere ziektever- wekkers en het voorkomen van andere vector-gerelateerde ziektebeelden, waardoor over de to- tale de omvang van het probleem, nog weinig gemeld kan worden. Nadere analyses in een brede onderzoekscontext zijn dan ook benodigd.

Ook voor diverse typen bioterroristische aanslagen geldt dat het kenbare dreigingen zijn. De mate van waarschijnlijkheid is echter een punt van debat. De grootte van de schade kan relatief beperkt en/of lokaal zijn (bijvoorbeeld bij de meeste poederbrieven) maar ook potentieel omvangrijk wan- neer bijvoorbeeld het drinkwater wordt besmet.

Een andere categorie dreigingen, zie bijvoorbeeld tekstbox 3 betreffende de tijgermug, bevat een speculatief element, waarbij de dreiging als feitelijk gegeven nog niet kenbaar is. Nader onder- zoek dient ingesteld te worden, teneinde de dreiging kenbaar te maken of te laten vervallen. Afhankelijk van de ernst van de – in eerste instantie theoretische- gevolgen, dient het beleid al dan niet direct maatregelen te treffen.

Ten slotte zijn er de dreigingen die vanuit het niets lijken op te duiken, zoals SARS. Voor dit soort infecties geldt dat een land zich dient voor te bereiden op het onbekende. Dit betekent in feite dat de openbare gezondheidszorg sterk genoeg dient te zijn om onvoorspelbare dreigingen het hoofd te kunnen bieden. Of dat ook daadwerkelijk mogelijk is zal de toekomst moeten uitwijzen; de elementen van een zo optimaal mogelijke voorbereiding staan vermeld in paragraaf .1.1. en worden eveneens geadresseerd in paragraaf 4.3.

Hierbij geldt dat een sterke verbetering benodigd is van de kennisinfrastructuur in Nederland (zie hoofdstuk 3) teneinde zo goed mogelijk op onbekende dreigingen te kunnen inspelen. Departementale verkokering (zie hoofdstuk  en paragraaf 8.) kan een extra risicofactor inhou- den en dient voorkomen te worden.

.

Mogelijke afwijkingen in waardering van de wetenschappelijke