• No results found

Factoren die bepalend zijn voor de toepassing van een

ORGANISATIE

A) TECHNISCHE FACTOREN

Zij houden noodzakelijkerwijs verband met het continu karakter van een bepaald fysisch, chemisch of operationeel proces. Wij vermelden hier de volcontinubedrijven uit de staalnijverheid, de chemische indu- strie, de petroleumsector en de kerncentrales.

B) ECONOMISCHE FACTOREN

Zij lijken thans de meest doorslaggevende rol te spelen. Zij hebben in- derdaad steeds meer belang gekregen, wanneer er beslist wordt op ploegenarbeid en bijgevolg ook nachtarbeid over te schakelen. Het streefdoel hierbij is het maximaal rentabiliseren van de investeringen. Deze investeringen worden steeds zwaarder onder invloed van de ver- snelde technologische vernieuwing (economische veroudering van de machines, kapitaalinkrimping van twee tot drie keer om een bepaalde productie op touw te zetten) en van de evolutie van de vraag. De inter- nationale concurrentie en de noodzaak om de werkgelegenheid te hand- haven zorgen voor steeds meer druk op de ketel. SARTIN(1970) ver- meldde dat de gebruikstijd van een weefgetouwspindel in HONG-KONG gemiddeld 8455 u. bedroeg, en slechts 3920 u. in FRANKRIJK.

Het is trouwens door zich gedeeltelijk op deze overwegingen te in- spireren dat PALASTHY in de jaren 60 een voorstel formuleert om de gebruikstijd van het kapitaal te verhogen (en dit naast een verminde- ring van de individuele arbeidsduur en de aftopping van de pieken). Hij stelt voor dat de dagelijkse produktieduur minstens 12 uur in plaats van 8 zou bedragen, en dit gedurende alle dagen van het jaar. Hier- door worden de materialen gebruikt naar rata van 4380 u. (365 X 12) in plaats van 1840 u. (230 werkdagen van 8 u. ). Men zou dus meer kun- nen produceren met hetzelfde kapitaal (maar zijn er voldoende kopers?) ofwel zou men minder kapitaal nodig hebben om een ongewijzigd pro- duktievolume aan te houden. In de dienstverlenende sector zou vol- gens hem de″consumptie″wel eens kunnen afhangen van de aanwe- zigheid van de klant. Het is dus van belang de vrije tijd van de consu-

ment te verhogen en de openingsuren van de diensten uit te breiden. Zelfs al kan dit plan moeilijk worden toegepast, toch onthouden we de bereidheid om de industriële installaties ten volle te benutten om zo de vaste kosten over een grotere productie te spreiden. Op deze ma- nier kan de onderneming veel vlugger de investeringskosten afschrij- ven. Deze redenering houdt geen rekening met de menselijke kost van ploegenarbeid die zal worden gedragen door het individu en de ge- meenschap via het systeem van sociale zekerheid in geval van ziekte of invaliditeit.

C) ORGANISATORISCHE FACTOREN

De continuarbeid heeft zich geleidelijk uitgebreid tot ondernemingen en installaties buiten de sectoren waarvoor dit stelsel technisch verant- woord is. Deze uitbreiding van ploegenarbeid in volcontinu houdt ver- band met de concentratie en de automatisering van het productieap- paraat in bedrijven die steeds groter worden en″just in time″produ- ceren.

D) SOCIALE FACTOREN

Mens en maatschappij verwachten steeds meer dat bepaalde diensten dag en nacht geopend zijn. Vermelden we hier de gezondheidszorg, de spoorwegen, de post- en telecommunicatiediensten, de brandweer, de politie en de horeca. Deze continuïteit is in een aantal gevallen ver- antwoord.

Men gaat ervan uit dat het economische primeert als finaliteit van de individuele gedragingen en het ultieme criterium vormt bij grote openbare beslissingen, maar men mag niet uit het oog verliezen dat ac- tiviteiten zoals productie, handel en consumptie slechts behoren tot een eerste″sfeer″van de menselijke activiteiten. De mens leeft in een veel ruimere wereld van levende en levenloze materie - de biosfeer - die hem opslorpt en zijn verstand te buiten gaat. (PASSET, 1979).

Economische activiteiten hebben alleen maar zin als ze betrekking hebben op mensen. Deze activiteiten hebbben betekenis in de context van de menselijke betrekkingen en niet op zichzelf. Sociaal welzijn kan niet worden teruggebracht tot een eenvoudige opeenhoping van goe- deren en diensten. Werknemers streven steeds meer kwaliteit na van hun beroepsleven en van hun dagdagelijkse leven dat er nauw mee ver- bonden is. Vandaar dat dit arbeidsstelsel op een zekere weerstand kan stuiten..

BIBLIOGRAFIE

BEST N° 6 (1993). Statistics and News. European Foundation for the Improve- ment of Living and Working Conditions, Dublin.

BEST N° 9 (1996). Statistics and News. European Foundation for the Improve- ment of Living and Working Conditions, Dublin.

BLANPAIN R. (1994). Legal and contractual limitations to working-time. Euro- pean Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions. Kluwer Edit. p448.

BOISARD P. (1996). L’aménagement du temps de travail. Que sais-je? P. U. F. BOSWORTH D. (1994). Shiftwork in the U. K: evidence from the LFS. Applied

Economics 26, 617-626.

GADBOIS C. (1994). News and trends in working time in France. European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions Dublin. HOFFMANN R., LAPEYRE J. et al. (1995). Le temps de travail en Europe, Or-

ganisation et Réduction. Siros, Paris.

JANSSEN B. and HOEKSTRA F. (1991). Shiftwork in the Netherlands: the pre- sent state of affairs. European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions, Dublin.

KNAUTH P. (1996). Duration of shifts in: W. P. COLQUHOUN, G. COSTA, S. FOLKARD, P. KNAUTH (Eds). Shiftwork, problems and solutions. Peter LANG p. 25.

LEONARD R. and CLAISSE J. L. (1991). Shiftwork statistics, development and health. European Foundation for the Improvement of Living and Wor- king Conditions, Dublin.

LEONARD R. (1994). Trends in working time in Belgium. European Founda- tion for the Improvement of Living and Working Conditions, Dublin. PASSET R. (1979). L’économique et le vivant. Traces-Payot p. 287.

PALASTHY T. (1983). Le défi Palasthy. Travailler 6 heures par jour? Editions Duculot p. 158.