• No results found

Evolutie en belang van deeltijdse arbeid

HOOFDSTUK I. Deeltijdse arbeid

3. Evolutie en belang van deeltijdse arbeid

belangrijk onderdeel van de groei van de arbeidsmarkt in de jongste tien jaar. Volgens gegevens van een enquête over de actieve bevolking tussen 1983 en 1993 is het aantal deeltijdse werknemers met 72,1 % ge- stegen en ging hun aantal van 278. 000 naar 479. 000. In dezelfde pe- riode steeg het aantal voltijdse werknemers met slechts 3,6 % en ging

hun aantal van 3. 154. 000 naar 3. 267. 000. In 1983 werkten er 8,1 % deel- tijds en in 1993 12,8 %. De ontwikkeling van de deeltijdse arbeid werd door de overheid zeer aangemoedigd. Hiervoor zorgde vooral het ko- ninklijk besluit van 22 maart 1982, waardoor werklozen die een deel- tijdse betrekking aanvaard hadden, voor de resterende halve dag een werkloosheidsuitkering ontvingen. 39. 965 personen hebben in juni 1983 van dit systeem gebruik gemaakt; in juni 1993 waren het er 165.975 en in 1990 werd een piek bereikt met 204. 495. De sedert 1990 vastge- stelde daling moet worden verklaard door een in de wetgeving inge- bouwde beperking, waardoor het stelsel minder aantrekkelijk werd. Thans is dit stelsel niet meer van kracht. Voor werknemers die voor 1 juni 1993 in dit stelsel gestapt zijn, werden de aanvullende uitkeringen geleidelijk aan verminderd, tot ze vanaf 1 januari 1996 uit begrotings- overwegingen volledig wegvielen.

In tegenstelling tot het brugpensioen, dat ook deeltijds kan geno- men worden en een mannelijk privilege is, is deeltijdse arbeid vooral een vrouwenzaak. In 1993 hadden vrouwen immers 83 % deeltijdse be- trekkingen en 33 % voltijdse betrekkingen.

Onder mannen gaan vooral jongere werknemers deeltijds werken: studenten werken deeltijds, terwijl ze hun studies voortzetten (69,1 % van de mannen tussen 14 en 19 jaar werken deeltijds) of jongere werk- nemers aanvaarden een deeltijdse betrekking in afwachting een vol- tijdse job te vinden (72,4 % van de deeltijdse werknemers zijn tussen 20 en 24 jaar en 53,1 % zijn tussen 25 en 29 jaar). De deeltijdse werk- neemsters daarentegen bevinden zich in de leeftijdsschijf van 25 tot 39 jaar. Jongere werkneemsters hebben net als hun mannelijke tegenvoe- ters een deeltijdse betrekking aanvaard bij gebrek aan beter (in 1993 wa- ren 60,2 % tussen 20 en 24jaar en 43,4 % tussen 25 en 29 jaar). In de leef- tijdsschijf van 30 tot 44 jaar wordt er hoofdzakelijk om familiale rede- nen deeltijds gewerkt (in 1993 respectievelijk 50,4 %, 57,5 % en 52,4 % van de deeltijdse werkneemsters tussen 30 en 34 jaar, 35 en 39 jaar, 40 en 44 jaar). Telkens zou een belangrijk percentage van deze werkneem- sters een voltijdse betrekking gewild hebben (respectievelijk 47,9 %, 36,3 % en 35,6 % voor de voornoemde leeftijdsschijven). (DAEMS, CHAR- LIER et al., 1995). Sedert 1993 heeft de Vlaamse Executieve besloten deeltijdse arbeid door financiële stimulansen aantrekkelijk te maken. Ze heeft zopas de 5. 000e deeltijdse werknemer gevierd, en naar wij ver- nomen hebben, zijn 97 % ervan vrouwen. Einde 1993 werkten in de Vlaamse Gemeenschap 28,1 % van de vrouwen deeltijds, tegenover 1,8 % van de mannelijke werknemers.

Hoewel de administratieve gegevens van het RIZIV alleen maar slaan op loontrekkenden, terwijl de enquête over de beroepsactieve bevol- king betrekking had op alle werkkrachten, geven ze toch een uitste- kend idee over de meest relevante sectoren. Het betreft hier het onder-

wijs, ziekenhuizen, de kleinhandel, de verzorgingssector met onder meer de kinderdagverblijven alsook de rust- en verzorgingstehuizen, schoonmaakbedrijven en de horeca. Deze sectoren vertegenwoordi- gen ten minste 43, 5 % van alle deeltijdse werknemers.

De Commissie Vrouwenarbeid van het Ministerie van Tewerkstel- ling en Arbeid onderstreepte in 1990 dat in bepaalde gevallen deeltijd- se betrekkingen gecreëerd werden, omdat ze fysisch of mentaal te be- lastend waren om voltijds te worden uitgeoefend. Men denke hier aan de schoonmaaksters en de gezinshelpsters, waarvan een groot gedeel- te deeltijdse arbeid verrichten.

Een ander kenmerk van de sectoren met veel deeltijdse arbeid is ge- koppeld aan het feit dat zij een bepaalde behoefte hebben aan perso- neel op bepaalde uren van de dag, tijdens de spitsuren (winkelcentra, drankgelegenheden en restaurants), ’s morgens vroeg of ’s avonds laat ( schoonmaakbedrijven bijvoorbeeld zijn het vaakst aan de slag buiten de kantooruren). In de ziekenhuissector is er sprake van enerzijds de zwaartegraad van het werk waardoor voltijds werken en gezinstaken moeilijk te combineren zijn, en anderzijds is er de vraag naar een ze- kere flexibiliteit omdat er tijdens piekuren veel personeel nodig is.

Tabel XXII geeft een idee van het percentage deeltijdse werknemers ten opzichte van het totaal aantal werknemers.

Tabel XXII. Aantal deeltijdse werknemers ten opzichte van het totaal aantal werknemers (in percentage).

landen totaal vrouwen

% % Duitsland 14 31 Australië 20 39 Oostenrijk 7 15 België 10 24 Canada 15 25 Verenigde Staten 17 25 Finland 8 11 Frankrijk 12 23 Ierland 10 20 Italië 5 9 Japan 12 23 Nieuw-Zeeland 15 28 Noorwegen 26 45 Zweden 24 43 Groot-Brittannië 25 45 Bron: IAO (1989).

Volgens recentere gegevens over Europa schommelt het aantal deel- tijdse werknemers tussen 30 % in Groot-Brittannië en Nederland (37 % volgens fragmentarische gegevens van 1995) en 6 % in Italië. In België bedroeg dit aantal 10 % in 1995 en 13,6 % in 1996. In 1995 vinden we percentages van 12,3 % in Vlaanderen en 14 % in Wallonië, wat ver- moedelijk kan verklaard worden door een grotere vertegenwoordi- ging van de leidinggevende sector in Franstalig België. Het Europees gemiddelde bedraagt 14,5 %. De snelle groei en het hoge percentage van deeltijdse werknemers in Nederland houden verband met ener- zijds de grotere flexibiliteit van de markt (slechts 4 % van de deeltijdse werknemers wensten in 1995 meer te werken, terwijl 12 % van de vol- tijdse werknemers naar een deeltijdse betrekking wensten over te scha- kelen), en anderzijds met het stelsel van sociale zekerheid dat in Ne- derland betrekkelijk voordelig uitkomt.

Tabel XXIII geeft een idee van de aangroei van het aantal deeltijdse werknemers van 1978 tot 1987.

Tabel XXIII geeft aan dat op negen jaar tijd het aantal deeltijdse werk- nemers in landen met een markteconomie met 30 % gestegen is. Niet- temin werd er een daling vastgesteld in sommige landen zoals Italië, Noorwegen, Zweden, Oostenrijk en de Verenigde Staten.

Deeltijdse arbeid wordt voornamelijk door vrouwen verricht. Tabel XXIV geeft een beeld van het percentage vrouwen die deel- tijds werken.

Tabel XXIII. Stijging van het aantal deeltijdse werknemers in landen met een geïndustrialiseerde markteconomie (in miljoenen).

1978 1983 1987 stijging 1978-87

mannen 10 12 13 30 %

vrouwen 27 32 35 30 %

totaal 37 44 48 30 %

We stellen vast dat het percentage van deeltijdse werknemers in de ver- schillende landen ongeveer gelijkwaardig is, maar dat vrouwen in deze sector duidelijk overheersen.

Tabel XXIV. Percentage vrouwen die deeltijds werken.

landen % BRD 90 Australië 78 Oostenrijk 88 België 87 Canada 71 Verenigde Staten 67 Finland 68 Frankrijk 83 Ierland 66 Italië 62 Japan 72 Noorwegen 77 Nieuw-Zeeland 78 Groot-Brittannië 78 Zweden 85 Bron: IAO (1989).

Tabel XXV. Verdeling van deeltijdse arbeid over de verschillende bedrijfssectoren. A. Aandeel van deeltijds loontrekkenden in het geheel van alle loontrekkenden. Hergroepering van landen volgens de frequentie van deeltijdse arbeid.

zware werkroosters - gemiddeld zware werkroosters - lichte werkroosters

sectoren NL GB DK D B F IRL L I E P GR Eur.

van de 12

andere diensten 55 41 38 29 25 22 17 15 8 13 9 6 29

distributie 39 41 32 25 25 15 15 9 7 4 3 3 23

landbouw 31 20 22 14 0 13 0 0 19 2 8 0 14

financiën & verzekeringen 24 16 18 18 11 10 6 6 5 4 7 3 13

overheid 19 13 17 13 11 16 7 9 2 2 1 0 10

andere industriële sectoren 23 13 18 12 6 6 4 0 4 2 2 1 9

vervoer en verkeer 21 9 14 11 5 9 0 0 2 1 0 0 8

metaalindustrie 9 5 8 5 2 3 0 0 2 1 0 0 4

bouwnijverheid 9 7 7 6 3 2 0 0 3 1 1 5 4

mijnbouw 8 6 9 6 2 3 0 0 2 0 0 0 4

energie & water 8 4 0 4 0 2 0 0 0 0 0 0 3

totaal 32 23 24 15 13 12 9 8 5 4 4 3 14

Tabel XXV geeft een beeld van de verdeling van deeltijdse arbeid over de verschillende sectoren.

Onder zware werkroosters verstaan we stelsels met een groot aantal gepresteerde uren. Dit is onder meer het geval in Nederland, Groot- Brittannië en Denemarken. In Nederland, en in mindere mate in De- nemarken, werd er binnen het stelsel van de voltijdse arbeid een be- leid gevoerd van herverdeling van de beschikbare arbeid door een ver- korting van de standaard werkroosters en werden de werknemers er- toe aangezet deeltijds te gaan werken. In Groot-Brittannië daarente- gen kan het grote aandeel van deeltijdse banen niet worden toege- schreven aan een nationaal beleid ten gunste van een herverdeling van de arbeidstijd, of van een herverdeling van de beschikbare banen. Deel- tijdse arbeid werd alleen maar aanbevolen als een instrument ter be- vordering van gelijke kansen voor iedereen en als een reserve van goed- kope, beschikbare arbeidskrachten (FAGAN, PLANTENGA en RUBERY, 1995).

Tabel XXV A klasseert de bedrijfssectoren volgens het totale aandeel van de actieve bevolking met een deeltijdse betrekking. Het blijkt even- wel dat de bedrijfssector een belangrijke invloed heeft: indien volgens tabel XXV zowat 14 % van alle loontrekkenden in het Europa van de twaalf deeltijds werken, dan kunnen er in de sectoren″andere dien- sten″(29 %) en″distributie″(23 %) percentages worden opgetekend die boven het gemiddelde liggen.

B. Aandeel van de loontrekkenden in deeltijdse arbeid.

Hergroepering van landen volgens de frequentie van deeltijdse arbeid.

zware werkroosters gemiddelde werkroosters lichte werkroosters

sectoren Nl GB DK D B F IRL L I E P GR Eur.

van de 12 distributie 60 60 46 41 44 28 25 16 12 9 5 4 39 andere diensten 68 52 39 39 35 28 22 23 10 17 10 9 35 landbouw 68 58 46 32 0 30 - 0 29 4 1 4 0 30 bouwnijverheid 48 36 33 40 0 19 0 0 8 7 1 4 29 vervoer en verkeer 48 28 25 35 21 23 0 0 6 5 0 0 25

financiën & verzekeringen 45 27 29 31 22 17 9 12 9 10 12 0 24

overheid 47 26 30 33 27 28 16 29 3 5 0 0 23

energie & water 36 20 0 25 0 10 - 0 0 0 0 0 17

andere industriële sectoren 45 27 28 27 13 11 10 0 7 5 4 2 16

metaalindustrie 31 19 22 21 12 10 0 0 6 2 0 0 16

mijnbouw 30 22 27 20 13 8 0 0 6 0 0 0 15

totaal 59 44 38 34 30 24 17 18 10 11 7 5 29

In de landbouw, in de financiële sector en bij de overheid is het aan- deel van deeltijdse arbeid minder uitgesproken (10-14 %). De laagste percentages zijn terug te vinden in de vervoers- en verkeerssector en in de industriële sectoren. Deeltijdse arbeid kent meer succes bij vrou- wen in de distributiesector en in de categorie″andere diensten″, dan in andere dienstverlenende beroepen en industriële sectoren, zoals blijkt uit tabel XXV B.

Enkele algemene bemerkingen:

Indien men de cijfers voor mannen en vrouwen vergelijkt, stelt men vast dat vrouwen in de dienstverlenende sector oververtegenwoor- digd en in de industrie ondervertegenwoordigd zijn (MEULDERS et al., 1993).

In de landen waar het aandeel van deeltijds werkende mannen het hoogst ligt en meer dan het gemiddelde bedraagt, stelt men vast dat alweer in dezelfde sectoren van″distributie″en″andere diensten″het grootste aantal deeltijdse betrekkingen naar mannen gaat (RUBERY et al., 1994).

In landen zoals Nederland, België of Denemarken vertegenwoordi- gen deeltijdse betrekkingen zowat 30 % van de gespecialiseerde beroe- pen met inbegrip van de kaderbetrekkingen alsook van de overige tech- nische en wetenschappelijke beroepen. Niettemin vertegenwoordig- den deze beroepen slechts een te verwaarlozen deel van de deeltijdse banen in Groot-Brittannië.

Tabel XXVI bestudeert deeltijdse arbeid per bedrijfstak.

Tabel XXVI. Frequentie van deeltijdse arbeid per bedrijfstak.

A. Aandeel van deeltijds loontrekkenden ten opzichte van alle loontrekkenden. Hergroepering van landen volgens de frequentie van deeltijdse arbeid.

zware werkroosters - gemiddelde werkroosters - lichte werkroosters

sectoren NL GB DK D B F IRL L I E P GR Eur.

van de 12 dienstverlenende sector 64 54 49 35 37 30 23 24 - 17 12 6 37 verkoop 45 41 30 27 22 12 15 9 - 3 2 2 26 kantoorarbeid 32 28 25 22 14 15 8 6 - 2 1 2 19 gespecialiseerde beroepen 36 19 28 16 16 10 8 8 - 5 3 4 16 landbouw 30 14 15 11 16 12 0 0 - 1 7 - 10 productie 12 8 14 4 3 3 4 2 - 1 2 2 5 totaal 32 23 24 15 13 12 9 7 - 4 4 3 14

In Nederland en Groot-Brittannië werken veel mannen deeltijds in de dienstverlenende sector en de verkoop, ondanks het feit dat het geen goed betaalde jobs zijn en de werknemers met een ondergeschikt sta- tuut worden opgezadeld. In Denemarken daarentegen is de waaier van beroepsactiviteiten veel breder.

Al zijn deeltijds werkende vrouwen sterk vertegenwoordigd in de dienstverlenende sector en de verkoop, toch vindt men ook deeltijdse banen in de beter aangeschreven beroepen. Dit klopt zowel voor man- nen als voor vrouwen in landen als Nederland, België en Denemar- ken, zoals reeds werd aangestipt, maar dit verschijnsel doet zich niet voor in Groot-Brittannië. Per land ligt de verhouding voltijds en deel- tijds werken anders. In Groot-Brittannië ligt het aandeel van deeltijds werkende vrouwen duidelijk onder het gemiddelde van de andere landen.

4) MOTIEVEN DIE DEELTIJDS WERKEN