Tabel 8 geeft aan dat sociale contacten en het vinden van informatie de twee meest belangrijke doelen van Facebook gebruik zijn in dit onderzoek. Hoewel zij het hoogste scoren, zijn de scores net iets boven ‘neutraal’ (4) en niet sterk positief of negatief. De waarden voor self status en entertainment zijn negatief (respectievelijk negatief en lichtelijk negatief) en lijken minder belangrijk te zijn voor de respondenten. Aan de hand van een Mann-‐Whitney toets is vastgesteld dat er hier tussen mannen en vrouwen geen significant verschil is, behalve bij self-‐status, waar het resultaat marginaal significant is. (psocialecontacten=.77, pentertainment=.88, pselfstatus=0.06, pinformatie=.57) Mannelijke respondenten zijn in dit onderzoek minder negatief over het gebruik van Facebook voor self-‐status dan vrouwelijke respondenten.
4.3 Facebook functies
Er zijn Facebook functies onderzocht, en hierbij werd er gekeken naar Messenger, Groepen, Pagina’s en Evenementen. Zij werden getest op vijf variabelen, attitude, sociale norm, perceived usefulness, perceived ease of use en gedragsintentie.
Tabel 8: Gemiddelden doel van Facebook gebruik
Gemiddelde Man Vrouw
Sociale contacten 4.48 4.56 4.44
Entertainment 3.55 3.57 3.54
Self-‐status 2.46 2.85 2.34
Informatie 4.47 4.42 4.49
Tabel 7: Betrouwbaarheid doel gebruik van facebook
Sociale contacten 0.66
Entertainment 0.88
Self-‐status 0.65
Tabel 9: Betrouwbaarheid vragen variabelen/functies
Messenger Groepen Pagina’s Evenementen
Attitude 0.81 0.88 0.88 0.85
Sociale norm 0.82 0.93 0.90 0.96
Perceived usefulness
0.85 0.92 0.96 0.95
Perceived ease of use
0.78 0.89 0.95 0.94
Gedragsintentie 0.75 0.70 0.88 0.83
Bij deze resultaten zijn alleen de antwoorden meegenomen van de respondenten die de functies gebruiken. Als een respondent een functie niet gebruikt worden deze gegevens niet meegenomen in de berekening van de gemiddelden en Cronbachs alfa. Tabel 9 geeft een overzicht van de betrouwbaarheid aan de hand van deze data. Of respondenten worden meegerekend is functie-‐afhankelijk, en een respondent kan dus naast een algemeen beeld voor Facebook data leveren voor een, twee, drie of vier functies, afhankelijk van hoeveel functies hij of zij gebruikt. De huidige data geven aan dat de vragen betrouwbaar genoeg zijn om op te schalen naar een variabel-‐generiek niveau.
Het variabele-‐generieke niveau zijn de gemiddelde waarden per functie per variabele. De waarde 1 staat voor zeer negatief, de waarde 7 voor zeer positief. De waarde 4 (de middelste waarde) wordt als neutraal beschouwd. (SD tussen .66 en 1.72)
Tabel 10: Gemiddelden vragen variabelen/functies
Messenger Groepen Pagina’s Evenementen Gemiddelde
over alle functies Attitude 4.95 5.50 4.41 4.95 5.17 Sociale norm 4.53 4.66 4.38 4.65 4.65 Perceived usefulness 4.38 5.33 3.77 5.24 4.89
Perceived ease of use
5.80 5.53 5.30 5.38 5.68
Tabel 10 geeft de gemiddelden aan van de respondenten voor de functies per variabele. Daarnaast is het gemiddelde berekend per variabele. Respondenten zijn dus lichtelijk positief bij vrijwel alle variabelen. De gemiddelde waarde van perceived usefulness bij ‘Pagina’s’ is onder de 4 (neutraal) en kan als lichtelijk negatief beschouwd worden. In tabel 11 wordt een overzicht gegeven van het percentage gebruikers dat een aantal functies gebruikt.
Tabel 11: Percentage aantal functies totaal gebruikers
Aantal functies Percentage
0/4 1% 1/4 1% 2/4 8% 3/4 18% 4/4 72% Totaal 100%
Met behulp van een regressieanalyse is er gekeken naar de invloed van de individuele variabelen op het aantal functies dat er wordt gebruikt. De invloed van attitude op het aantal functies is positief (B=.18) alleen niet significant (p=.16). Bij de sociale norm werd er een positief, maar niet significant effect gevonden op het gebruikte aantal functies (B=.10, p=.39). Perceived usefulness heeft een zwak negatief effect, des te hoger de score, des te minder functies er worden gebruikt. Ook dit effect was niet significant (B=-‐.02, p=.82). Perceived ease of use had een zwak positief effect, maar was ook niet significant. (B=.02, p=.84). Bij gedragsintentie is er een positief effect gevonden, en dit is marginaal significant. (B=.16, p=.07). Des te hoger respondenten scoren op gedragsintentie, hoe meer functies zij gebruiken. Het is aan de hand van het gelimiteerde aantal functies en de beperkte steekproef te verklaren dat het onwaarschijnlijk is dat er duidelijke significante resultaten uit deze analyse zouden komen.
Omdat de vorige analyse zeer gelimiteerd wordt door het mogelijke totaal aantal functies is de analyse uitgebreid naar de invloed van de aangegeven variabelen op het aantal minuten dat mensen op Facebook besteden per dag dat zij op Facebook zitten. Attitude heeft geen significant effect op het aantal minuten, dit lijkt wel een positief effect te zijn (B=24.60, p=.22). Een positief effect betekent dat des te hoger respondenten scoren op een variabele,
hoe hoger het aantal minuten dat zij op Facebook zitten. De sociale norm heeft ook een positief effect, en dit effect is significant (B=36.66, p=.05). Ook perceived usefulness heeft een positief significant effect (B=34.86, p=.01). De variabele Perceived ease of use heeft een positief effect (B=27.40) maar is niet significant (p=.12). De gedragsintentie heeft van deze variabelen het sterkste positieve effect (B=40.37), en is significant (p=.01). Hoe hoger respondenten scoren op gedragsintentie, des te meer functies zij gebruiken.
Nu er gekeken is naar de invloed van de variabelen in het algemeen, is het relevant om te kijken naar de invloed van de meer specifieke verdeling van deze variabelen in positieve en negatieve zin. In welke mate gebruiken positiever gestemde respondenten meer functies dan negatiever gestemde respondenten? Hierbij zijn er per variabele twee groepen gemaakt, positiever gestemde respondenten, die hoger of gelijk scoren aan de mediaan-‐ ‘Hoog’ en negatiever gestemde respondenten die lager dan de mediaan scoren -‐ ‘Laag’?
Binnen de analyse (zie tabel 12) zijn 84 respondenten geanalyseerd voor elke van de vijf variabelen.
Tabel 12: Verdeling positief/negatief
Attitude Sociale norm Perceived
usefulness
Perceived ease of use
Gedrags-‐ intentie Aantal
functies
Laag Hoog Laag Hoog Laag Hoog Laag Hoog Laag Hoog
1 1 0 1 0 1 0 1 0 1 0 2 2 5 3 4 3 4 4 3 4 3 3 8 7 8 7 7 8 6 9 8 7 4 30 31 26 35 29 32 27 34 27 37 41 43 38 46 39 45 38 46 40 44
In verband met de kleine steekproef is het niet mogelijk om te berekenen of deze verschillen tussen laag en hoog per variabele significant zijn. In tabel 12 is te zien dat de verschillen klein zijn bij de totale aantallen. Om dit in perspectief te zetten worden de percentages in tabel 13 weergegeven.
Tabel 13: Verdeling positief/negatief in percentages
Attitude Sociale norm
Aantal functies Laag Hoog Laag Hoog
1 1% 0% 1% 0%
2 2% 6% 4% 5%
3 10% 8% 10% 8%
4 36% 37% 31% 42%
Perceived usefulness Perceived ease of use
Aantal functies Laag Hoog Laag Hoog
1 1% 0% 1% 0% 2 4% 5% 5% 4% 3 8% 10% 7% 11% 4 35% 38% 32% 40% Gedragsintentie
Aantal functies Laag Hoog
1 1% 0% 2 5% 4% 3 10% 8% 4 32% 44% 48% 52%
De spreiding van de totalen is het gevolg van het splitsen van de groep. De ‘lage’ groep zijn alle respondenten die lager dan de mediaan scoren, en de ‘hoge’ groep scoort gelijk of hoger dan de mediaan. Het is duidelijk dat er een verschil is, bij alle variabelen, ten gunste van een positievere attitude, sociale norm, perceived usefulness, perceived ease of use en gedragsintentie.