• No results found

Evaluatie van de resultaten

158. Uit het onderzoek naar het bestaan van een DWKC van Frank (2007), Lombardini, Kosenius, Kulmala & Lindroos (2011) en Cole & McCoskey (2013) bleek reeds dat inkomen geen ideale indicator is om een stijging in dierenwelzijn te verklaren. Zowel Lombardini, Kosenius, Kulmala & Lindroos (2011) als Cole & McCoskey (2013) vonden zelfs een stijging in vleesconsumptie naarmate het inkomen per capita steeg. Het keerpunt op de dierenwelzijns-Kuznetscurve blijkt extreem hoog te liggen. Zo hoog, dat het onwaarschijnlijk lijkt dat de meeste landen ooit dit keerpunt zullen halen (Cole & McCoskey, 2013). Holst & Martens (2016) onderzochten de link tussen het bruto nationaal inkomen per capita en het beleid inzake dierenwelzijn, ook in hun onderzoek bleek die link afwezig te zijn. Deze masterproef slaagde erin om het vermoeden dat dierenwelzijn niet gelinkt is aan inkomen te bekrachtigen. Dat blijkt uit de afwezigheid van significante verbanden tussen het bruto nationaal inkomen per capita en de indicatoren inzake de bescherming van dieren via wetgeving.

159. Morris (2013) gaf met zijn studie Improved nonhuman animal welfare is related more to

income equality than it is to income de aanzet om de relatie tussen inkomensgelijkheid en

dierenwelzijn te onderzoeken. Hij stelde dat zijn onderzoek bewijs leverde dat inkomensgelijkheid meer gelinkt is aan dierenwelzijn dan inkomen, maar dat verder onderzoek nodig was. Dit trachtte deze masterproef in te lossen en slaagde daar deels in. Uit Figuur 8 blijkt dat in dit onderzoek geen verbanden te vinden zijn tussen inkomen en dierenwelzijnsreguleringen, maar wel tussen inkomensgelijkheid en dierenwelzijnsreguleringen. Deze wetenschappelijke verhandeling bevestigt de conclusies van Morris (2013), maar slaagt er omwille van de nipte significantieniveaus niet in om overweldigend bewijs af te leveren.

160. Enkel Holst & Martens (2016) onderzochten via de Polity Score de link tussen het niveau van democratie van een land en diens beleid inzake dierenwelzijn. Figuur 9 toont aan dat deze masterproef de bevindingen van Holst & Martens (2016) staaft. Het niveau van democratie blijkt vooral een impact te hebben op de aanwezigheid van overheidsorganen die zich toeleggen op dierenbescherming. Meer democratische landen zullen meer ambtenaren op hoog niveau hebben die verantwoordelijk en aansprakelijk zijn voor het verbeteren van dierenbescherming. Deze landen zullen daarvoor ook voorzien in de gepaste middelen.

161. In hoofdstuk 1 werd het belang van een correcte implementatie van Europese reguleringen inzake dierenwelzijn aangehaald. De lidstaten zijn daar zelf verantwoordelijk voor en dierenwelzijn in de lidstaat staat of valt met een correcte implementatie. Effectieve implementatie werd niet gemeten in deze masterproef, maar indicator 5 is wel een goede weergave van de intenties en acties van een land om vanuit de overheid de naleving van dierenwelzijnsreguleringen te monitoren. Uit het onderzoek in deze masterproef blijkt dat landen met een hoger niveau van democratie hier meer in investeren. Ook meer inkomensgelijkheid en een sterker maatschappelijk middenveld blijken hier een niet te verwaarlozen impact op te hebben.

162. Uit dit onderzoek blijkt ook dat een actief maatschappelijk middenveld een grote rol speelt in de regulering van dierenwelzijn in de lidstaten van de Europese Unie. Holst & Martens (2016) gebruikten in hun onderzoek twee indicatoren voor het maatschappelijk middenveld: de politieke kracht van het maatschappelijk middenveld in het algemeen (Indices of Social Development Database, 2013) en het aantal dierenrechtenorganisaties per gebied. Zij slaagden er echter niet in om een verband aan te tonen tussen de kracht van het maatschappelijk middenveld in het algemeen en dierenwelzijnsreguleringen. Figuur 10 toont aan dat dit onderzoek daar wel in slaagt. 163. Zoals in hoofdstuk 2 aangehaald werd, waren diverse filosofische literaire werken inzake dierenwelzijn de katalysator voor het aanhalen van dierenwelzijn als betekenisvol thema in politieke kringen. De ethiek en de wetenschap zijn een niet te onderschatten stimulans voor de wetgever en worden klaarblijkelijk gedragen door het maatschappelijk middenveld. Uit dit onderzoek blijkt dat landen met een sterker maatschappelijk middenveld meer en betere reguleringen hebben inzake de bescherming van landbouwdieren en dieren gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden. Dit geldt ook voor algemene wetgeving inzake het verbod op dierenleed als gevolg van een opzettelijk daad van geweld of nalatigheid. Deze resultaten zetten het maatschappelijk belang van deze masterproef in de verf. Leden van de maatschappij kunnen zich de kritische vraag stellen of hun acties wel invloed uitoefenen op de uiteindelijke uitkomst. Deze masterproef toont duidelijk aan dat de acties van het maatschappelijk middenveld een effectieve invloed hebben op de regulering inzake dierenwelzijn.

164. Om de onderzoeksvraag van deze masterproef “welke factoren beïnvloeden de regulering van dierenwelzijn in de Europese Unie?” te beantwoorden werd de link tussen inkomen, inkomensgelijkheid, het niveau van democratie en de kracht van het maatschappelijk middenveld onderzocht. Uit dit wetenschappelijk onderzoek wordt geconcludeerd dat er geen verband is tussen inkomen en dierenwelzijnsreguleringen. Er zijn wel aanwijzingen voor een verband tussen dierenwelzijnsreguleringen en inkomensgelijkheid. Ook het niveau van democratie blijkt een invloed te hebben op de regulering van dierenwelzijn in de Europese Unie. De kracht van het maatschappelijk middenveld komt echter uit dit onderzoek als de sterkst beïnvloedende factor. 165. De lezer mag de conclusies uit deze masterproef echter niet veralgemenen en moet rekening houden met enerzijds de conceptuele en anderzijds de methodologische beperkingen van dit onderzoek. In deze masterproef komen slechts 10 onderzoekseenheden aan bod, waardoor de statistische power van het onderzoek erg laag ligt. Bovendien is het merendeel van de significantieniveaus nipt. Alle onafhankelijke variabelen die in dit onderzoek aan bod komen zijn sterk gecorreleerd aan elkaar. Dit is een enorme beperking op de mogelijkheid tot het trekken van conclusies. Eén van de conceptuele beperkingen is dat in dit onderzoek geen rekening wordt gehouden met wilde dieren en dieren in gevangenschap. Daarnaast werd er ook geen gebruik gemaakt van een specifieke indicator die de implementatie van de wetgeving inzake dierenwelzijn meet. Inkomensgelijkheid, het niveau van democratie en de kracht van het maatschappelijk middenveld zijn ongetwijfeld lang niet de enige factoren die de regulering van dierenwelzijn in de Europese Unie beïnvloeden. Er is een waaier aan culturele en historische factoren waarmee men rekening dient te houden.