• No results found

De regulering van dierenwelzijn in de Europese Unie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De regulering van dierenwelzijn in de Europese Unie"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De regulering van dierenwelzijn in de

Europese Unie

EEN CROSS-COUNTRY EMPIRISCH ONDERZOEK NAAR DE BEÏNVLOEDENDE FACTOREN OP DE REGULERING VAN DIERENWELZIJN IN HET BELEID VAN EU LIDSTATEN

Wetenschappelijke verhandeling Aantal woorden: 23468

Loes Goudeseune Stamnummer: 01507826 Promotor: Prof. dr. Hendrik Vos

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad Master in de richting Politieke Wetenschappen, afstudeerrichting Internationale Politiek.

Academiejaar: 2019-2020 Abstract

Deze studie identificeert factoren die invloed hebben op het beleid inzake dierenwelzijn in de Europese Unie. Voornamelijk op het niveau van de Raad wordt het niveau van bescherming bepaald, waarbij lidstaten zich gedragen in het verlengde van hun nationaal beleid. Daarom is het relevant om op lidstaatniveau de elementen te bepalen die samenhangen met de keuze voor een strikt beleid inzake dierenbescherming. Literatuur inzake dierenwelzijn en onderzoek naar milieubeleid in het algemeen, wijzen op drie ruime factoren die positief gerelateerd zijn met dierenbescherming: inkomensgelijkheid, democratie en een actief maatschappelijk middenveld. Om de verschillen in het beleid van 10 Europese lidstaten te verklaren, worden deze factoren getest met een ordinaal logistisch regressiemodel. Als afhankelijke variabele worden verschillende indicatoren van de Animal Protection Index gebruikt, een classificatie van landen gebaseerd op de striktheid van hun beleid. Als onafhankelijke variabelen worden de Gini-coëfficiënt, BNI per capita, Democracy Index en de Enabling Environment Index gebruikt. Resultaten suggereren dat inkomensgelijkheid meer gelinkt is aan een strikter beschermingsbeleid dan inkomen. De statistische analyse wijst op significante gevolgen van een actief maatschappelijk middenveld voor de striktheid van het dierenwelzijnsbeleid. Voor democratie worden minder significante gevolgen voor het dierenwelzijnsbeleid gevonden. Deze analyse legt een bredere basis voor toekomstig onderzoek van beter gedetailleerde bepalende factoren van dierenbeschermingsbeleid en verschillen over de landen heen in de bescherming van dieren, wat op zijn beurt het niveau van EU-bescherming verklaart.

(2)

Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.

This page is not available because it contains personal information.

Ghent University, Library, 2021.

(3)

Inhoudstafel

Lijst met afkortingen ... 3

Lijst met figuren ... 4

Lijst met tabellen ... 4

Inleiding ... 5

I. Maatschappelijke relevantie... 7

II. Wetenschappelijke relevantie ... 8

H1: Overzicht van het dierenwelzijnsbeleid in de Europese Unie ... 9

1.1 Aanloop naar een Europees dierenwelzijnsbeleid... 9

1.2 Mijlpalen voor Europese wetgeving inzake dierenwelzijn ... 10

1.3 Dierenbescherming in de EU vandaag ... 12

I. Strategieën inzake dierenwelzijn ... 12

II. EU-platform voor dierenwelzijn... 13

III. De bescherming van landbouwdieren ... 14

IV. De bescherming van gezelschapsdieren ... 16

V. De bescherming van dieren gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden ... 16

1.4 Realisatie en uitvoering van Europese dierenwelzijnsregulering ... 17

1.5 Relevantie masterproef ... 19

H2: Dierenwelzijn in de literatuur ... 21

2.1 Dierenwelzijn in de filosofie ... 21

I. De filosofie van vroeger ... 21

II. De filosofie van nu ... 22

2.2 Dierenwelzijn in de wetenschap ... 23

2.3 Politiek-economische literatuur inzake dierenwelzijn ... 24

2.4 Relevantie Masterproef ... 29 H3: Onderzoeksvraag ... 31 3.1 Economische ontwikkeling ... 31 3.2 Democratie ... 33 3.3 Maatschappelijk middenveld ... 34 H4: Onderzoeksdesign ... 36

4.1 Animal Protection Index... 38

4.2 Bruto Nationaal Inkomen per capita ... 40

4.3 Gini-coëfficiënt ... 41

4.4 Democracy Index ... 42

(4)

H5: Onderzoek ... 44

5.1 Verantwoording statistische methode ... 44

5.2 Uitvoering statistisch onderzoek ... 46

I. Algemene score op de Animal Protection Index ... 48

II. Ind. 1: wetgeving dierenleed ... 49

III. Ind. 2: wetgeving ter bescherming van landbouwdieren ... 50

IV. Ind. 3: wetgeving ter bescherming van gezelschapsdieren ... 51

V. Ind. 4: wetgeving ter bescherming van wetenschappelijk gebruikte dieren... 52

VI. Ind. 5: ondersteuning vanuit de overheid ... 53

5.3 Conclusie van de resultaten ... 54

I. Hypothese 1 ... 54

II. Hypothese 2 ... 55

III. Hypothese 3 ... 56

5.4 Opmerkingen ... 57

Conclusie ... 58

I. Evaluatie van de resultaten ... 58

II. Conclusies voor de toekomst ... 60

(5)

Lijst met afkortingen

API Animal Protection Index

BBP Bruto Binnenlands Product

BNI Bruto Nationaal Inkomen

DEM Democracy Index

DG AGRI Directoraat-Generaal Landbouw & Plattelandsontwikkeling DG ENV Directoraat-Generaal Milieu

DG SANTE Directoraat-Generaal Gezondheid & Voedselkwaliteit DWKC Dierenwelzijns-Kuznets curve

EEI Enabling Environment Index

EKC Environmental Kuznets curve

EU Europese Unie

GINI Gini-coëfficiënt MKC Milieu-Kuznets curve

NGO Niet-Gouvernementele Organisatie

PPP Power Purchasing Parity

USD United States Dollar

VEU Verdrag betreffende de Europese Unie

VWEU Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie WAP World Animal Protection

(6)

Lijst met figuren

Figuur 1: Environmental Kuznets Curve ... 25

Figuur 2: overzicht literatuurstudie ... 30

Figuur 3: overzicht van onderzoeksvraag en hypotheses ... 36

Figuur 4: overzicht van onderzoeksvraag, hypotheses en indicatoren ... 39

Figuur 5: correlatiediagram API (overall score) vs BNI ... 40

Figuur 6: correlatiediagram API (overall score) vs GINI ... 41

Figuur 7: correlatiediagram API (overall score) vs DEM ... 42

Figuur 8: correlatiediagram API (overall score) vs EEI ... 43

Figuur 9: schematische voorstelling resultaten hypothese 1 ... 54

Figuur 10: schematische voorstelling resultaten hypothese 2 ... 55

Figuur 11: schematische voorstelling resultaten hypothese 3 ... 56

Lijst met tabellen

Tabel 1: details van de aangewende data ... 37

Tabel 2: beschrijvende statistiek van de afhankelijke variabele ... 44

Tabel 3: beschrijvende statistiek van de onafhankelijke variabelen ... 45

Tabel 4: Pearson correlatiecoëfficiënten ... 46

Tabel 5: modellen met als afhankelijke variabele algemene API score ... 48

Tabel 6: modellen met als afhankelijke variabele indicator 1 (dierenleed) ... 49

Tabel 7: modellen met als afhankelijke variabele indicator 2 (landbouwdieren) ... 50

Tabel 8: modellen met als afhankelijke variabele indicator 3 (gezelschapsdieren) ... 51

Tabel 9: modellen met als afhankelijke variabele indicator 4 (dieren voor wetenschappelijke doeleinden) ... 52

Tabel 10: modellen met als afhankelijke variabele indicator 5 (ondersteuning vanuit de overheid)………..…………53

(7)

Inleiding

1. De mens maakt gebruik van dieren voor een grote variëteit aan doeleinden, waaronder voedselproductie, wetenschappelijke experimenten, gezelschap en entertainment. De overgrote meerderheid van deze gedomesticeerde dieren leven op boerderijen (Holst & Martens, 2016). In 2018 waren in de landbouwsector van de Europese Unie bijna 2 miljard zoogdieren en vogels te vinden (FAOSTAT, 2020). Er wordt geschat dat jaarlijks minstens 115 miljoen dieren gebruikt worden voor wetenschappelijke doeleinden wereldwijd (Taylor, Gordon, Langley & Higgins, 2008). In de Europese Unie bedroeg dat aantal in 2017 net iets meer dan 20 miljoen (Europese Commissie, 2019). Cijfers over de miljoenen dieren die direct afhankelijk zijn van de mens in privéwoningen, zoos en circussen ontbreken. Daarbovenop worden ook wilde dieren in hun natuurlijke habitat diepgaand beïnvloed door menselijke activiteiten, zoals jagen of de vernietiging van habitats door een verandering in landgebruik en pollutie (Holst & Martens, 2016). De relatie tussen mens en dier wordt dan ook steeds meer en beter gereguleerd. Niet enkel door de nationale wetgever, maar ook en vooral door de Europese wetgever (Ghyselen, 2017).

2. Het optreden van de Europese Unie inzake dierenwelzijn is terug te leiden naar de vele filosofen die vanuit een ethisch standpunt het gebruik van dieren aankaartten. De wetenschap reageerde met onderzoek naar dierenwelzijn. Zo werden de ethiek en de wetenschap een niet te onderschatten stimulans en bron van informatie voor de wetgever. Er ontstonden Europese instellingen om dierenwelzijn te promoten en Europa nam verdragsrechtelijke initiatieven om dierenwelzijn grondwettelijk te verankeren (Ghyselen, 2017).

3. Hoewel de Raad van de Europese Unie vandaag de dag talloze richtlijnen en verordeningen aangenomen heeft ter bevordering van het welzijn van dieren, mag ze dit enkel doen wanneer die bepaalde kwestie een verband heeft met het Europees beleid inzake landbouw, visserij, vervoer, interne markt, onderzoek, technologische ontwikkeling en ruimte. Zo blijkt zoöfilie legaal te zijn in Finland, Hongarije en Roemenië (Rydström, 2003) en zijn er de afgelopen jaren meerdere parlementaire vragen geweest die het gebruik in vraag stellen van subsidies van het gemeenschappelijk landbouwbeleid om stierengevechten in Spanje, Portugal en Frankrijk te financieren, aangezien die gebruiken heel wat leed voor de dieren met zich meebrengen. De Europese Commissie heeft echter geoordeeld dat zoöfilie en stierengevechten niet gerelateerd zijn aan bovenstaande beleidsdomeinen en dat Artikel 13 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie1 expliciet erkent dat de gebruiken van de lidstaten met betrekking tot godsdienstige riten, culturele tradities en regionaal erfgoed vrij zijn van de dierenwelzijnsprincipes.

4. Hoewel de regelgevingsnormen van de Europese Unie op het gebied van dierenwelzijn tot de strengste ter wereld behoren (Europese Rekenkamer, 2018), laten ze voor een aantal diergroepen nog altijd veel ruimte voor dierenleed. De lidstaten van de Europese Unie hebben het nog steeds voor het zeggen wat betreft het aannemen en implementeren van Europese wetgeving inzake dierenwelzijn. Een aantal lidstaten zoals Oostenrijk, Zweden en Denemarken uiten zich als

(8)

voorvechters van dierenrechten en spenderen ook in hun nationale wetgeving aandacht aan dierenrechten. Luxemburg is dan weer de enige Europese lidstaat om dierenwelzijn een grondwettelijke waarde te geven (Falaise, 2019). Daartegenover staan landen zoals Hongarije, Roemenië en Polen, die vaak bekritiseerd worden omwille van de vele zwerfdieren die er in barre omstandigheden moeten overleven en de wanpraktijken in landbouwbedrijven en slachthuizen (Caporale, Alessandrini, Villa & Del Papa, 2005).

5. Het Europees dierenwelzijnsbeleid wordt sterk bepaald door de nationale verschillen tussen lidstaten. Deze verschillen uiten zich voornamelijk tijdens de beslissingsmomenten van de Raad. Ten eerste is er de invloed van nationale politieke partijen op het standpunt van een lidstaat. Tien Europese lidstaten2 hebben een specifieke politieke partij die ijvert voor dierenwelzijn en dierenrechten. Enkel in Nederland en Portugal zetelt die partij ook minimaal mee in het federaal parlement (ESDAW-EU, 2020). Daarnaast speelt ook de economische integratie van een land een belangrijke rol in het al dan niet steunen van Europese reguleringen inzake dierenwelzijn. Lidstaten die een aanzienlijk deel van hun slachtvlees uitvoeren en waarvan die uitvoer een significant deel is van het BBP, willen hun concurrentievermogen hoog en risico’s laag houden. Reguleringen inzake dierenwelzijn brengen bijna altijd een kost mee voor de producent (Gabel & Palmer, 1995). In 2010 schatte DG SANTE deze kosten op 2% van de output van landbouwbedrijven (Europese Rekenkamer, 2018). Het Verenigd Koninkrijk heeft regelmatig (zo nu en dan succesvol) geprobeerd om nieuwe Europese reguleringen inzake dierenwelzijn tegen te houden. De reden daarvoor was steeds dat zij van mening waren dat de Europese Unie zich niet hoort te moeien met de interne zaken van de lidstaten (Trent, Edwards, Felt & O’Meara, 2005). 6. Voor deze masterproef vraag ik mij af wat de oorzaak zou kunnen zijn van de verschillen in de bescherming van dieren in de Europese lidstaten. Om de studie te beperken in omvang focust deze masterproef zich op het welzijn van landbouwdieren, gezelschapsdieren en dieren die gebruikt worden voor wetenschappelijke doeleinden. Dieren in gevangenschap en wilde dieren komen niet aan bod. Doorheen deze wetenschappelijke verhandeling poog ik een antwoord te bieden op de onderzoeksvraag:

Welke factoren beïnvloeden de regulering van dierenwelzijn in de Europese Unie?

7. Vooraleer met het onderzoek van start te gaan, geeft hoofdstuk 1 een woordje uitleg bij de oorsprong en de ontwikkeling van het dierenwelzijnsbeleid in Europa. Op deze manier krijgt de lezer voeling met het onderwerp. Dit eerste hoofdstuk gaat na hoe het dierenwelzijnsbeleid in Europa is ontstaan en hoe het er vandaag uit ziet, met aandacht voor de juridische grondslag en wetgevingsprocedure. De literatuurstudie in hoofdstuk 2 verduidelijkt de ethische en wetenschappelijke invloeden bij de ontwikkeling van dierenwelzijnsregulering. Aan de hand van de belangrijkste onderzoeken betreffende de impact van socio-economische factoren op dierenwelzijn en dierenwelzijnsregulering, worden drie hypotheses gevormd. Vanaf het derde hoofdstuk wordt er concreet gewerkt aan het onderzoek. In hoofdstuk 3 komen de

(9)

onderzoeksvraag en de drie daaruit afgeleide hypotheses grondig aan bod. Hoofdstuk 4 bespreekt het onderzoeksdesign en hoofdstuk 5 behandelt het effectieve onderzoek.

I. Maatschappelijke relevantie

8. Bezorgdheid over dierenwelzijn is deels gebaseerd op de erkenning dat dieren wezens met gevoel zijn. Sommige soorten bezitten zelfs sterke cognitieve capaciteiten gelijkaardig aan die van de mens. In de wetenschap refereert men naar die dieren als sentient beings: dieren met gevoel. In de voorbije decennia werd die erkenning gestaafd met bewijsmateriaal vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines waaronder zoölogie, psychologie en neurowetenschap (Jones, 2013). De exacte scheidingslijn voor verschillende complexe cognitieve capaciteiten is het onderwerp van menig lopend wetenschappelijke debat, maar het wordt algemeen aanvaard dat alle vertebraten, inclusief amfibieën en reptielen, de mogelijkheid hebben om pijn, angst en stress te voelen (Proctor, 2012). Een masterproef betreffende dergelijk onderwerp heeft vanzelfsprekend een bijzondere maatschappelijke relevantie. Op grond van hun vermogen om pijn en discomfort te voelen horen dieren deel uitmaken van ethische en politieke overwegingen. 9. Dierenleed wordt ook in verband gebracht met schadeberokkening aan de mens. Intensieve landbouwpraktijken zoals hoge doseringen van hormonen of antibiotica ten dienste van de productie van rundvlees en het gebruik van agrochemicaliën in de productie van diervoeder blijken een bedreiging voor de volksgezondheid (Gill, Smith & Wilkinson, 2010). Bovendien heeft de intensieve veeteelt de transportsector ingehaald als grootste bijdrager aan de klimaatverandering. De impact van de intensieve veeteelt op water, lucht en grond zijn zonder weerga (Cole & McCoskey, 2013).

10. Of dierenwelzijn toeneemt omwille van de voordelen voor de mens dan wel niet ten dienste van de dieren zelf, verschillende landen overal ter wereld nemen beleidsmaatregelen aan om dieren te beschermen. Hierin speelt de Europese Unie een belangrijke rol. De eerste Europese wetgeving inzake dierenwelzijn kwam er in 1974 en betrof de bescherming van dieren in slachthuizen. Die wetgeving leidde tot toenemend respect voor de Europese Unie wereldwijd en versterkte het positief imago van de EU (European Parliament’s Committee on Petitions, 2017). De invloed van het gedrag van de Europese Unie op de rest van de wereld mag niet onderschat worden. Daarom zijn onderzoeken zoals deze belangrijk: hoe miniem ook, ze creëren bewustwording en helpen mee te bouwen aan beter welzijn voor dieren wereldwijd.

11. Ook de Europese maatschappij hecht hier belang aan, zo blijkt uit een enquête van de Eurobarometer uit 2016. De meeste Europeanen hechten veel belang aan het beschermen van dierenwelzijn en zouden graag verbeteringen zien op dit vlak. 82% procent van de Europese burgers vindt dat het welzijn van landbouwdieren beter beschermd moet worden, evenzo vindt 74% dat voor gezelschapsdieren. De absolute meerderheid in alle lidstaten (89%) stelt dat de Europese Unie meer moet doen op internationaal vlak om een groter bewustzijn betreffende dierenwelzijn te creëren (Europese Commissie, 2016).

(10)

II. Wetenschappelijke relevantie

12. Deze masterproef draagt bij aan de discussie over de link tussen dierenwelzijn, de socio-economische situatie van een land en de politiek. Tot dusver werd dierenwelzijn voornamelijk onderzocht in economische studies met als doel het schatten van de bereidheid tot betalen voor verbeteringen in dierenwelzijn (zie e.g. Bennett & Blaney, 2002; Baltzer, 2004 en Carlucci, Monteleone, Braghieri & Napolitano, 2009). Ook de impact van dierenwelzijnsregulering op de internationale handel werd reeds onderzocht door onder andere Blackorby & Donaldson (1992) en Cowen (2006) die binnen een economisch utilitaristisch kader de ethiek van dierenuitbuiting en dierenwelzijn onderzochten. Er gaat echter relatief weinig aandacht naar de studie over interacties tussen dierenwelzijn en socio-economische/politieke factoren. Een aantal onderzoeken zoals die van Frank (2008), Lombardini, Kosenius, Kulmala & Lindroos (2011) en Cole & McCoskey (2013), die uitgebreider besproken worden in hoofdstuk 2, deden reeds onderzoek naar de link tussen dierenwelzijn en de economische groei van een land gemeten door inkomen. 13. De lezer moet echter het verschil opmerken tussen dierenwelzijn en dierenwelzijnsregulering. De hoofdvariabelen voor dierenwelzijn die in bovengenoemde onderzoeken aan bod komen zijn steeds vleesproductie, vleesconsumptie of zuivelproductie. Ondanks dat het algemeen aanvaard wordt dat de intensieve veeteeltindustrie de grootste veroorzaker van dierenleed is, heb ik er bewust voor gekozen om die variabelen niet te gebruiken. Bovengenoemde variabelen zijn namelijk gemakkelijk te kwantificeren maar gaan niet in op de levenskwaliteit van dieren. Deze wetenschappelijke verhandeling onderscheidt zich door het gebruik van dierenwelzijnsregulering als variabele. Hiermee onderzoek ik welke factoren een verschil in beleid kunnen verklaren, niet een verschil in welzijn.

14. Een ander verschil met bovengenoemde onderzoeken is dat in deze masterproef voor inkomensgelijkheid als variabele gekozen wordt in de plaats van inkomen. Deze keuze wordt verder toegelicht in hoofdstuk 3. Voorgaande onderzoeken in de lijn van deze masterproef eindigden steeds met gemengde resultaten. Daarom hoop ik dat met de keuze voor andere variabelen een bruikbaar resultaat uit deze masterproef komt en dat deze masterproef op die manier kan bijdragen aan het wetenschappelijk debat over een maatschappelijke kwestie die ons allen aangaat.

(11)

Hoofdstuk 1

Overzicht van het dierenwelzijnsbeleid in de Europese Unie

15. Ghyselen (2017) gaf een zeer duidelijke inleiding tot de geschiedenis en juridische grondslagen van het Europees dierenwelzijnsbeleid in haar verhandeling: De positie van België

binnen de EU wat betreft de implementatie van de regulering rond dierenwelzijn in de vleesindustrie. In lijn met haar onderzoek volgt in dit hoofdstuk een inleiding tot het Europees

dierenwelzijnsbeleid. Aan de hand van de geschiedenis van en mijlpalen voor het Europees dierenwelzijnsbeleid wordt het huidig dierenwelzijnsbeleid van de Europese Unie besproken. Ook de juridische grondslag en het algemeen implementatieproces worden beknopt aangehaald. 1.1 Aanloop naar een Europees dierenwelzijnsbeleid

16. In Europa kwam dierenwelzijn voor het eerst in het vizier na de tweede wereldoorlog. Alle getroffen landen leden onder een enorme voedselschaarste. Toen in 1957 het Verdrag van Rome gesloten werd, was de eerste stap naar het gemeenschappelijk landbouwbeleid van 1962 gezet. Sicco Mansholt ijverde voor forse hervormingen en ondanks het vele protest van de kleine boeren kregen landbouwers onder andere gegarandeerde minimumprijzen en een toelage om hun bedrijf uit te breiden. Als gevolg werd er al snel op grote schaal geproduceerd, de landbouwsector ging efficiënter te werk en nieuwe technologieën kwamen te pas (Segers & Van Molle, 2004). De voedselschaarste verdween niet enkel, er ontstond zelfs een boterberg en een melkplas. Overschotten werden opgekocht en in sommige gevallen zelfs in derde wereldlanden gedumpt (Vos, 2008).

17. Als gevolg van de mechanisering van landbouwbedrijven en de nieuwe intensieve veeteeltindustrie, nam de productie van vleesproducten tussen 1960 en 2000 toe met maar liefst 170% (Segers & Van Molle, 2004). Deze prestatie van het gemeenschappelijk landbouwbeleid werd behaald ten koste van het dierenwelzijn: de kleinere leefruimtes en barre omstandigheden waarin de landbouwdieren zich bevonden beperkten sociaal en natuurlijk gedrag. De intensieve systemen leidden tot abnormaal gedrag bij legkippen zoals verenpikken en kannibalisme, agressie en staartbijten bij varkens en agressie bij kalveren (Europese Rekenkamer, 2018). Aangezien dat soort gedrag funest is voor de productie, leidde dit tot praktijken die vandaag de dag, ondanks Europese reguleringen, nog steeds gangbaar zijn: staarten couperen bij varkens, snavels knippen bij kippen en de castratie en het knippen van tanden bij kalveren. Deze handelingen brengen erg veel angst en pijn met zich mee, doch verminderen de stress van de dieren niet.

18. Het dierenleed in de intensieve veeteeltindustrie bleef niet onopgemerkt. Ruth Harrison choqueerde in 1964 de Britse bevolking met haar boek Animal Machines. Haar boek beschrijft tot in de details het dierenleed dat veroorzaakt wordt door de enorme schaalvergroting, doorgedreven mechanisatie en intensieve veeteelttechnieken. De bevolking van het Verenigd Koninkrijk kwam voor het eerst in contact met het dierenleed waar zij zich onrechtstreeks verantwoordelijk voor voelden, met serieuze protesten tot gevolg. De Britse overheid voelde zich in het nauw gedreven en zag geen andere keuze dan een expert aan te stellen met als doel het welzijn van landbouwdieren in de intensieve veeteelt te onderzoeken. Dit gebeurde via de

(12)

oprichting van een parlementair comité onder leiding van Roger Brambell, een erkende Ierse medische wetenschapper die zich gespecialiseerd had in zoölogie (Rushen, 2008).

19. In zijn befaamde Brambell-rapport (1965) beschreef professor Roger Brambell de belangrijkste pijnpunten in de intensieve veeteelt van het Verenigd Koninkrijk (De Jonge & Goewie, 2000). Hij definieerde vijf vrijheden waarover elk (landbouw-)dier zou moeten beschikken: de vrijheid van honger en dorst, de vrijheid van ongemak, de vrijheid van pijn, kwetsuren en ziekte, de vrijheid om normaal gedrag te kunnen vertonen en de vrijheid van angst en stress. Tot op heden spelen deze vijf vrijheden een eminente rol in de ontwikkeling van dierenwelzijnsbeleid op zowel nationaal, internationaal als Europees niveau (Blokhuis, Miele, Veissier & Jones, 2013). Bovendien zijn de vijf vrijheden ook terug te vinden in de definitie van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid: “Een dier bevindt zich in een goede staat van welzijn als

het gezond en goed gevoed is, in een aangename en veilige omgeving verblijft, natuurlijk gedrag vertoont en niet lijdt aan ongemakken zoals pijn, angst of stress” (OIE, 2020).

1.2 Mijlpalen voor Europese wetgeving inzake dierenwelzijn

20. Het was met de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de Europese Economische Gemeenschap in 1973 dat dierenwelzijn een kwestie werd op de Europese agenda (Simonin & Gavinelli, 2019). In 1974 volgde de richtlijn inzake het verdoven van dieren vóór de slacht3. Deze richtlijn wordt dan ook algemeen geprezen als de officiële start van het Europees dierenwelzijnsbeleid.

21. Toen het startschot eenmaal gegeven was in 1974 volgde door de jaren heen een resem aan richtlijnen en verordeningen. De Jaren 80 waren voor de ontwikkeling van dierenwelzijn op de politieke agenda vooral belangrijk op institutioneel vlak: the Europgroup for Animal Welfare (nu the Eurogroup for Animals) werd opgericht in 1980 en in 1983 volgde the Intergroup on the Welfare and Conservation of Animals. Deze laatste is samengesteld uit leden van alle politieke partijen van het Europees parlement en heeft als doel te verzekeren dat dierenwelzijn voorrang heeft binnen het beleid van de EU. De Eurogroup for Animals vertegenwoordigt dan weer leden van alle invloedrijke dierenwelzijnsorganisaties in Europa en speelt een prominente rol bij het opstellen van Europese reguleringen. Enerzijds doet zij voorstellen voor nieuwe reguleringen, gebaseerd op wetenschappelijk bewijs en cijfermateriaal en anderzijds vervult zij een cruciale rol als lobbygroep bij de Europese instellingen (Ghyselen, 2017).

22. In 1986 werd een belangrijke stap gezet voor de bescherming van dieren die gebruikt worden voor wetenschappelijke doeleinden. De Raad naam een richtlijn4 aan om de controle op het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden te verbeteren. Er werden minimumstandaarden gezet voor huisvesting, verzorging en voor de training van het personeel

3 Richtlijn Raad nr. 74/577/EG, 18 november 1974 betreffende de verdoving van dieren vóór het slachten. Pb.L. 26

november 1974, afl. 316, 10.

4 Richtlijn Raad nr. 86/609/EEC, 24 november 1986 betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en

(13)

dat met dieren werkt. Het belangrijkste doel van de richtlijn was echter om het aantal dieren dat gebruikt werd voor wetenschappelijke doeleinden te beperken. Deze richtlijn werd in 2008 herzien en in 2010 vervangen door een nog striktere richtlijn5.

23. In de jaren 90 vond een eerste Europese reguleringsgolf plaats (Ghyselen, 2017). Niet enkel landbouwdieren werden beschermd via minimumstandaarden, ook gezelschapsdieren in een beperkt aantal landen kregen een minimumbescherming, zij het via de Raad van Europa. De Europese Conventie voor de bescherming van gezelschapsdieren6 werd actief op 1 mei 1992, nadat het getekend en geratificeerd werd door Duitsland, Luxemburg, Noorwegen en Zweden. Deze conventie promoot het dierenwelzijn van gezelschapsdieren en voorziet in minimumstandaarden en bescherming via zeven hoofdstukken. Vandaag is deze conventie geratificeerd door vierentwintig staten, waar Polen en Nederland niet toe behoren. De andere acht Europese lidstaten die in deze studie aan bod zullen komen hebben deze conventie wel reeds geratificeerd.

24. Een zeer belangrijke ontwikkeling kwam er in 1997, toen Protocol 337 toegevoegd werd aan het Verdrag van Amsterdam8. Voorheen waren Europese reguleringen in eerste instantie gebaseerd op dierenwelzijnsverdragen van de Raad van Europa, maar in deze nieuwe toevoeging stond de volgende bepaling: “Bij het formuleren en uitvoeren van het beleid van de Gemeenschap

op het gebied van landbouw, vervoer, interne markt en onderzoek, houden de Gemeenschap en de lidstaten ten volle rekening met het geen vereist is voor het welzijn van dieren, onder eerbiediging van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en gebruiken van de lidstaten met betrekking tot met name godsdienstige riten, culturele tradities en regionaal erfgoed”. Deze bepaling maakt

integraal deel uit van de verdragen van de Europese Unie, waardoor zowel de Europese instellingen als de lidstaten de verplichting hebben om dierenwelzijn in alle beleidsdomeinen te betrekken (Ghyselen, 2013).

25. Ook het vermelden waard is dat in Protocol 33 voor het eerst in een legislatieve tekst verwezen werd naar dieren als wezens met gevoel. Die expliciete verwoording komt er na jaren van wetenschappelijk onderzoek en kritische vragen vanuit de ethiek, waar verder wordt op ingegaan in hoofdstuk 2. Ondanks dat Protocol 33 reeds beschrijft dat “de Hoge verdragsluitende

partijen verlangen te zorgen voor een betere bescherming en eerbiediging van het welzijn van dieren als wezens met gevoel”, duurt de officiële erkenning van dat principe nog tot de

inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon9 in 2009.

5 Richtlijn Raad nr. 2010/63/EU, 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke

doeleinden worden gebruikt. Pb.L. 20 oktober 2010, afl. 276, 33.

6 Raad van Europa ETS No. 125 betreffende de bescherming van gezelschapsdieren, 1 mei 1992. Pb.L. 13 november 1987. 7 Protocol 33 VEU, 7 februari 1992. Pb.L. 29 december 2006, afl. 321E, 1.

8 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van 25 maart 1957. Pb.L. 26 oktober 2012, afl. 326, 54. 9 Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de

(14)

26. Het Verdrag van Lissabon hield een echt kantelpunt in voor de bescherming van dieren in de Europese lidstaten. Huidig Artikel 13 van het Verdrag van de Werking van de Europese Unie10 bepaalt: “Bij het formuleren en uitvoeren van het beleid van de Unie op het gebied van landbouw,

visserij, vervoer, interne markt, onderzoek, technologische ontwikkeling en de ruimte, houden de Unie en de lidstaten ten volle rekening met hetgeen vereist is voor het welzijn van dieren als wezens met gevoel, onder eerbiediging van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en gebruiken van de lidstaten met betrekking tot met name godsdienstige riten, culturele tradities en regionaal erfgoed.” Niet enkel de officiële en expliciete erkenning dat dieren wezens met gevoel zijn is hier

zo belangrijk, ook de opvallende plaatsing van Artikel 13 VWEU zorgt voor een kantelpunt in het Europees dierenwelzijnsbeleid. Artikel 13 VWEU maakt deel uit van TITEL II: ALGEMEEN TOEPASSELIJKE BEPALINGEN. Deze titel bevat de belangrijkste doelstellingen van de EU, waardoor dierenwelzijn meteen tot een prioriteit gebombardeerd werd in het Europees beleid. Het Europees Hof van Justitie heeft nu een stevige basis om te oordelen dat dierenwelzijn kan voorgaan op andere Europese belangen en doelstellingen (Vapnek & Chapman, 2013) en dat heeft ze tot op de dag van vandaag ook al meermaals gedaan (Ghyselen, 2013).

1.3 Dierenbescherming in de EU vandaag I. Strategieën inzake dierenwelzijn

27. In 2006 nam de Commissie voor de eerste keer een communautair actieplan11 aan voor de bescherming van dieren en hun welzijn. Dit actieplan had betrekking op de verschillende aspecten van het Europees beleid inzake het welzijn van dieren die gehouden worden voor economische doeleinden. In 2010 concludeerde de Commissie12 dat de bestaande wetgeving op het gebied van dierenwelzijn in het algemeen had geleid tot een verbetering van het welzijn voor de groepen dieren waarop zij van toepassing was. Er werd echter ook vastgesteld dat er tekortkomingen zijn wat betreft de naleving van de minimumnormen door de lidstaten. Bovendien maakte dit verslag duidelijk dat de uitvoering van de wetgeving op het gebied van dierenwelzijn sterk varieerde in de EU lidstaten en stelde dat dit vooruitgang in de richting van uniforme hoge normen in de weg staat. (Europese Rekenkamer, 2018).

28. Naar aanleiding van een aanbeveling13 van het Europees Parlement publiceerde de Commissie in 2012 de EU-strategie voor de bescherming en het welzijn van dieren 2012-201514. Aangezien een belangrijk punt van kritiek op de vorige dierenwelzijnsstrategie was dat er tekortkomingen zijn wat betreft de naleving van de minimumnormen door de lidstaten, legde deze

10 Artikel 13 VWEU, 25 maart 1957, Pb.L. 26 oktober 2012, afl 326, 54.

11 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over een communautair actieplan inzake de

bescherming en het welzijn van dieren 2006-2010 (COM(2006)0013) van 23 januari 2006.

12 DG Sante, “Evaluation of the EU Policy on Animal Welfare and Possible Policy Options for the Future”, Brussel, 2010. 13 Resolutie van het Europees Parlement van 5 mei 2010 over de evaluatie en beoordeling van het actieplan inzake het

welzijn van dieren 2006-2010, 2009/2202(INI).

14 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité van

15 februari 2012 over de strategie van de Europese Unie voor de bescherming en het welzijn van dieren 2012-2015, (COM(2012)6).

(15)

nieuwe strategie enerzijds de basis om dierenwelzijnsstandaarden te verbeteren en anderzijds om ervoor te zorgen dat die standaarden ook werkelijk toegepast en afgedwongen worden in alle lidstaten. De focus in het actieplan van 2012-2015 lag op het uitbreiden van kennis in de sleutelinstituten en op het verhogen van de competitiviteit van Europese landbouwproducten door te zorgen dat de markten en consumenten dierenwelzijn erkennen als een toegevoegde waarde. Dit zou een stimulans zijn voor de producenten en lidstaten om de minimumnormen betreffende dierenwelzijn in de landbouwbedrijven na te leven.

29. De Europese Rekenkamer concludeerde in 2018 dat de meeste geplande acties van de 2012-2015 strategie vertraging opliepen, ten gevolge van de vele tijd die lidstaten nodig blijken te hebben om bepaalde aanbevelingen uit te voeren. Ondanks de begeleidings- en handhavingsmaatregelen van de Commissie duurde het lang voordat de lidstaten een aantal kwesties aanpakten (Europese Rekenkamer, 2018).

30. Sommige kwesties stonden ten tijde van schrijven in 2018 nog steeds open. De Commissie heeft de EU-strategie voor het welzijn van dieren afgerond heeft zonder acties te ondernemen om het wetgevingskader voor dierenwelzijn te herzien. De Europese Rekenkamer (2018) stelde zeer duidelijk dat er aanzienlijke discrepanties zijn tussen de dierenwelzijnsnormen die in de EU-wetgeving zijn vastgelegd en de situatie ter plaatse in de lidstaten. Als gevolg van die discrepanties liep niet enkel het 2012-2015 actieplan enorm veel vertraging op, de EU-strategie voor het welzijn van dieren 2016-2020 is er zelfs nooit gekomen.

II. EU-platform voor dierenwelzijn

31. In 2017 werd een nieuw EU-platform voor dierenwelzijn15 opgericht. De bedoeling van dit platform is om de Commissie te helpen gecoördineerde dierenwelzijnsacties te ontwikkelen. De uitwisseling van informatie staat centraal, er wordt een dialoog op gang gebracht tussen bedrijven, wetenschappers, maatschappelijke organisaties en bevoegde instanties over dierenwelzijns-vraagstukken waar de Europese burgers volgens de Eurobarometer-enquête van 2016 belang aan hechten. Tot op heden is dit platform zes keer samengekomen, waarbij de nadruk steeds lag op betere bescherming voor landbouwdieren en wereldwijde promotie van EU-normen voor dierenwelzijn.

15 Besluit van de Commissie. nr. 2017/C 31/12, 24 januari 2017 tot oprichting van de deskundigengroep van de Commissie

(16)

III. De bescherming van landbouwdieren

32. Het gros van de Europese dierenwelzijnsreguleringen betreft landbouwdieren. Deze kunnen in 3 domeinen ingedeeld worden: reguleringen betreffende het verblijf op het landbouwbedrijf, het transport en de slachting. Voor een aantal landbouwdieren zoals rundvee, konijnen en schapen bestaat er geen specifieke Europese regulering (Ghyselen, 2017). De algemene richtlijn voor de bescherming van landbouwhuisdieren16 is wél van toepassing op deze dieren. Hieronder volgt een korte opsomming van de belangrijkste EU-wetgeving op het gebied van het welzijn van landbouwdieren.

Algemene bescherming van alle landbouwdieren

33. Richtlijn 98/58/EG van de Raad17 voorziet in algemene regelgeving voor de bescherming van alle soorten dieren die gebruikt worden voor landbouwdoeleinden waaronder de productie van voedsel, wol, huid of pels. Deze richtlijn zet vooral op een basisniveau in op aangepaste behuizing voor dieren die in gebouwen gehouden worden en op de aanwezigheid van voldoende voedsel en water. Alle dieren die gehouden worden in veehouderijsystemen waar hun welzijn afhankelijk is van frequente verzorging door de mens moeten bovendien ten minste eenmaal per dag gecontroleerd worden.

Verblijf op het landbouwbedrijf

34. Tijdens het verblijf op het landbouwbedrijf is er specifieke regulering voorzien voor varkens, legkippen, vleeskuikens en kalveren (Ghyselen, 2017). De richtlijn voor de bescherming van minimumnormen voor legkippen dateert uit 199918 en schaft het foksysteem zonder aangepaste kooien af. De nieuwe richtlijn verplicht een minimum leef-oppervlakte van 750 cm² per kip of maximum negen legkippen per bruikbare vierkante meter oppervlakte (Ghyselen, 2017). 35. De Europese regulering inzake de minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens is uniek. Ten gevolge van deze richtlijn19 geldt er sinds 31 juli 2010 een maximale bezettingsgraad van kippen voor alle bedrijven met vleeskuikens. Bovendien besteedt de bijlage van de richtlijn aandacht aan de verbetering van het welzijn van vleeskuikens d.m.v. de belichting, het strooisel, het ventilatiesysteem en het voeren van de kippen (Ghyselen, 2017).

16 Richtlijn Raad nr. 98/58/EG, 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren, Pb.L. 8

augustus 1998, L. 221/23.

17 Richtlijn Raad nr. 98/58/EG, 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren, Pb.L. 8

augustus 1998, afl. 221, 23/27.

18 Richtlijn Raad nr. 1997/74/EG, 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen,

Pb.L. 3 augustus 1999, afl. 203, 53.

19 Richtlijn Raad nr. 2007/43/EG, 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van

(17)

36. In 2008 werd de richtlijn betreffende de minimumnormen voor varkens20 doorgevoerd. Deze richtlijn betreft voorschriften inzake de vloerbedekking, het vergroten van de leefruimte, het continu ter beschikking stellen van vers water, wroet- en spelmateriaal en het invoeren van voorwaarden betreffende licht en geluid. Sinds 1 januari 2013 moeten zeugen in groep kunnen verblijven tijdens een deel van de zwangerschap, en de minimum zoogtijd is vier weken (Ghyselen, 2017).

37. Ook in 2008 kwam de richtlijn tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren21 tot stand. De belangrijkste hervormingen in deze richtlijn zijn onder andere dat kalveren na 8 weken niet in een individueel hok mogen worden opgesloten, en de minimumvoorschriften voor de infrastructuur van de stallen en voor de omgang met de kalveren (Ghyselen, 2017). Transport

38. De welzijnsvoorzieningen voor dieren tijdens transport zijn uiteengezet in verordening 1/200522. Deze verordening geldt voor het transport van alle levende gewervelde dieren in de EU, waar landbouwdieren onder vallen. Deze verordening verbiedt lange ritten (i.e. langer dan 8 uur), met ruimte voor uitzonderingen. Elke bevoegde overheid garandeert dat opgeleide inspecteurs de dieren, de transportmiddelen en de transportdocumenten controleren. Deze controles komen in een jaarverslag terecht dat elk jaar voor 30 juni doorgestuurd moet worden naar de Commissie (Ghyselen, 2017).

Slachting

39. Sinds 1 januari 2013 geldt de nieuwe regelgeving voor de bescherming van dieren tijdens het slachten, via de verordening van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden23. Vernieuwend hier is dat de bedrijfsexploitanten een vergrote verantwoordelijkheid hebben en gebruik dienen te maken van standaard werkwijzen. Daarnaast moeten ze er op toe zien dat er controles zijn om na te gaan of de bedwelming van de dieren correct gebeurt en dienen ze een functionaris aan te duiden die zich inzet voor de implementatie van de regulering. De nadruk ligt ook op de training van het personeel en wetenschappelijk onderzoek naar dierenwelzijn (Ghyselen, 2017).

20 Richtlijn Raad nr. 2008/120/EG, 18 december 2008 tot vaststelling van minimumvoorschriften ter bescherming van

varkens, Pb.L. 18 februari 2009, afl. 47, 5.

21 Richtlijn Raad nr. 2008/119/EG, 18 december 2008 tot vaststelling van minimumvoorschriften ter bescherming van

kalveren, Pb.L. 15 januari 2009, afl. 10, 7.

22 Verordening Raad nr. 1/2005/EG, 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee

samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van de Verordening (EG) nr. 1255/97, Pb.L. 5 januari 2005, afl. 3, 1.

23 Verordening Raad nr. 1099/2009/EG, 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden, Pb.L. 18

(18)

IV. De bescherming van gezelschapsdieren

40. Gezelschapsdieren worden nauwelijks beschermd via Europese regelgeving. Zoals eerder vermeld is de Europese Conventie voor de bescherming van gezelschapsdieren24 echter wel geratificeerd door 24 landen, waaronder 19 lidstaten van de Europese Unie. Hoewel de Raad van Europa niet kan voorzien in bindende wetten slaagt ze er wel in om een aantal internationale overeenkomsten af te dwingen. Wat betreft de Europese Conventie voor de bescherming van gezelschapsdieren laat zij echter een aantal gaten: in 1995 werd de tekst aangepast zodat staten zich vrij kunnen stellen van bepaalde paragrafen uit het verdrag. Tien lidstaten (waaronder België) maken hier gebruik van en verklaren zich zo vrij van het verbod op het couperen van staarten25. 41. Verder is er de verordening 576/201326 en de richtlijn 2013/31/EU27 ter bescherming van de gezondheid van gezelschapsdieren en de volksgezondheid. Die eerste betreft het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en stelt dat honden, katten en fretten die binnen de Europese Unie reizen een identificatiedocument moeten bezitten in de vorm van een paspoort. In het kader van de epidemiologie van rabiës moeten alle gezelschapsdieren die binnen en naar de Unie reizen gevaccineerd zijn. Het belangrijkste deel van deze verordening betreft dan ook de geharmoniseerde veterinairrechtelijke voorschriften. Richtlijn 2013/31/EU is zeer sterk gelijkaardig aan bovengenoemde verordening, maar betreft het handelsverkeer en de invoer in de Europese Unie van honden, katten en fretten.

V. De bescherming van dieren gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden

42. De richtlijn 2010/63/EU28 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden gebruikt worden heeft als belangrijkste doel het stevig verankeren van het principe van de 3 V’s in de Europese wetgeving: vervangen, verminderen en verfijnen. Vervangen betekent dat de EU inzet op het gebruik van andere methodes, strategieën of benaderingen van onderzoek waarbij geen dieren noodzakelijk zijn, zoals in vitro systemen en computer-gebaseerde modellen. Verminderen betekent dat de EU aanmoedigt om met minder dieren hetzelfde doel te bereiken. Hierdoor ondergaan dieren vaak meerdere wetenschappelijke procedures. De term verfijnen staat voor de aanpassing van elke procedure waarin dieren gebruikt worden, om dierenleed te verminderen. Verder ligt de focus in de richtlijn van 2010 op het voorzien van adequate accommodatie voor de dieren en voorschriften inzake de vloerbedekking

24 Raad van Europa ETS No. 125 betreffende de bescherming van gezelschapsdieren, 1 mei 1992. Pb.L. 13 november 1987. 25 Council of Europe portal, Treaty Office. Chart of signatures and ratifications of Treaty 125: European Convention for the

Protection of Pet Animals. Status as of 30/04/2020. https://www.coe.int/en/web/conventions/full-list/-/conventions/treaty/125/signatures?p_auth=MrB3bzJH

26 Verordening van het Europees Parlement en de Raad nr. 576/2013, 12 juni 2013 betreffende het niet-commerciële

verkeer van gezelschapsdieren en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 998/2003. Pb.L 28 juni 2013, afl. 178/1.

27 Richtlijn Raad nr. 2013/31/EU, 12 juni 2013 tot wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad wat betreft de

veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Unie van honden, katten en fretten. Pb.L. 28 juni 2013, afl. 178/107.

28 Richtlijn Raad nr. 2010/63/EU, 22 september 2010 betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke

(19)

en de aanwezigheid van soortgenoten. De Europese Commissie legt zich toe op een jaarlijkse publicatie van statistische informatie, verzameld door de lidstaten, over het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden.

1.4 Realisatie en uitvoering van Europese dierenwelzijnsregulering

43. TITEL I van het Verdrag van de Werking van de Europese Unie beschrijft de bevoegdheden waarvoor de Europese Unie kan optreden. Dierenwelzijn wordt niet vermeld in TITEL I, de juridische grondslag voor optreden moet hier gehaald worden uit Artikel 13 VWEU. Dit artikel koppelt dierenwelzijn aan de gedeelde bevoegdheden in Artikel 4 VWEU. Hierdoor kan de Europese Unie harmoniserende reguleringen over dierenwelzijn opstellen (Klamert, 2014), zolang zij hierbij rekening houdt met het subsidiariteitsprincipe en haar optreden evenredig is (Ghyselen, 2017). Lidstaten mogen strengere regels vaststellen, zolang deze verenigbaar zijn met de EU-wetgeving.

44. De Europese Commissie heeft het initiatiefrecht, waarbij zij steunt op verschillende afdelingen van Directoraat-Generaals. Voor 1 mei 1999 had het DG AGRI de verantwoordelijkheid om voorstellen voor Europese reguleringen inzake dierenwelzijn voor te bereiden. Bij de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam29 op 1 mei 1999 werd die verantwoordelijkheid echter overgedragen naar het DG SANTE. Hierbij steunt zij echter nog steeds op de adviezen van DG AGRI. Het DG ENV is dan weer verantwoordelijk voor reguleringen betreffende wilde dieren en dieren die gebruikt worden voor wetenschappelijke doeleinden.

45. Bij het opstellen van dierenwelzijnsregulering gebruikt de Europese Unie enkel richtlijnen en verordeningen, besluiten komen niet aan bod. Richtlijnen zijn bindend naar het resultaat voor alle lidstaten. Dit betekent dat elke lidstaat zelf mag beslissen wat zij de meest geschikte manier van omzetting vindt, zolang het resultaat er is. Richtlijnen worden meestal gebruikt om algemene principes te schetsen die de lidstaten verder moeten invullen en indien gewenst strikter kunnen interpreteren. Een verordening heeft dan weer een algemene strekking en is bindend in al hun onderdelen. Verordeningen zijn rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat en zijn daarom gewoonlijk zeer gedetailleerd (Ghyselen, 2017). Nadat een richtlijn is omgezet en eventueel bijkomende uitvoeringsbesluiten gevestigd zijn om de verplichtingen van de verordening te kunnen uitvoeren, zijn de lidstaten zelf verantwoordelijk om die regulering in de praktijk uit te voeren en de naleving ervan te controleren.

46. Europese reguleringen moeten eenmaal ze in het leven geroepen zijn correct geïmplementeerd worden. Dierenwelzijn in de praktijk staat of valt met een correcte implementatie. Artikel 4 (3) tweede lid VEU30 bepaalt: “De lidstaten treffen alle algemene en

bijzondere maatregelen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de Verdragen of uit de handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren”. De

29 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van 25 maart 1957. Pb.L. 26 oktober 2012, afl. 326, 54. 30 Art. 4, 3, tweede lid VEU, Pb.L. 9 mei 2008, afl. 115, 18.

(20)

uitvoering van het Unierecht door de lidstaten moet doeltreffend zijn31. Er is echter geen definitie voorhanden voor doeltreffende uitvoering. De interpretatie hangt af van de casus zelf en van de fase in het implementatieproces. Er zijn drie verschillende fases: eerst en vooral zijn de lidstaten zelf verantwoordelijk voor de correcte en tijdige omzetting van Europese richtlijnen naar nationale regelgeving, in lijn met de doelstellingen van de Europese richtlijn. Vervolgens moet de lidstaat er zelf voor zorgen dat de wetgeving in de praktijk ook effectief nageleefd wordt. Als laatste moeten de lidstaten de naleving van die reguleringen zelf objectief controleren en de Commissie daarvan op de hoogte stellen (Andersen, 2012; Ghyselen, 2017).

47. Bovenstaande paragraaf maakt duidelijk dat de lidstaten de touwtjes in handen hebben wat betreft de implementatie van EU-regelgeving en de nationale uitvoering van een gedegen dierenwelzijnsbeleid. De Europese Rekenkamer publiceerde in 2018 een speciaal verslag32 dat het dichten van de kloof tussen de ambitieuze doelstellingen van de EU en de praktische uitvoering daarvan onderzocht. Dit verslag stelde dat de onderzochte lidstaten veel tijd nodig hadden om sommige aanbevelingen van de Commissie uit te voeren. Zo werd de maatregel voor dierenwelzijn niet op grote schaal toegepast, waren er tekortkomingen in de kosteneffectiviteit van de maatregel en maakten lidstaten zelden gebruik van de mogelijkheid om dierenwelzijn te ondersteunen door middel van andere maatregelen voor plattelandsontwikkeling. De richtsnoeren inzake het welzijn van varkens en de bescherming van dieren bij het slachten liepen veel vertraging op. De oorzaak hiervoor ligt opnieuw bij de lidstaten: de besprekingen met de belanghebbenden verliepen erg stroef en langzaam (Europese Rekenkamer, 2018).

48. De Commissie heeft uiteraard ook een aantal belangrijke taken. Zo vervult de Commissie een informatieve taak, geeft zij training aan de lidstaten om te helpen bij een correcte omzetting van de Europese reguleringen en gaat zij na of de lidstaten de reguleringen ook correct implementeren. Indien dit niet het geval is, kan de Commissie overgaan tot het starten van een inbreukprocedure (Ghyselen, 2017). De lidstaten moeten jaarlijkse verslagen indienen bij de Commissie over de resultaten van hun officiële inspecties die zijn verricht in het kader van de EU-wetgeving voor dierenwelzijn in landbouwbedrijven en tijdens het vervoer. In het speciaal verslag van de Europese Rekenkamer (2018) bleek dat de gerapporteerde gegevens vaak niet volledig, consistent, betrouwbaar of voldoende gedetailleerd zijn om conclusies te trekken over naleving op EU-niveau. Het gaat hier voornamelijk over officiële inspectieprocedures, de kwalificaties van bij het slachten betrokken exploitanten, de handhaving van de wettelijke bedwelmingsvereisten vóór het slachten, het routinematig couperen van staarten bij varkens en de geschiktheid van sancties voor niet-naleving (Europese Rekenkamer, 2018).

31 Art. 197 VWEU, 25 maart 1957, Pb.L. 26 oktober 2012, afl. 326, 197.

32 Speciaal Verslag van de Europese Rekenkamer nr.31/2018: Dierenwelzijn in de EU: het dichten van de kloof tussen

(21)

1.5 Relevantie masterproef

49. Economische belangen staan in de lidstaten vaak voorop en gaan niet altijd hand in hand met dierenwelzijn. Het implementeren van dierenwelzijnsmaatregelen brengt een grote kost met zich mee, en daarvoor is het draagvlak niet altijd even groot. Zo bleek dat na de eerste reguleringsgolf van de jaren 90 de ontwikkeling van Europese dierenwelzijnsreguleringen vertraagde. Het omzetten van Europese regelgeving in de nationale wetgeving kostte de toenmalige lidstaten niet enkel tijd, maar ook geld (Pederson, 2009). Bovendien traden tussen 2004 en 2007 een groot aantal Oost-Europese landen toe tot de Europese Unie. In deze landen stond dierenwelzijn minder hoog aangeschreven en het werd moeilijker om overeenstemmingen te vinden bij het ontwikkelen van progressieve dierenwelzijnsreguleringen (Ghyselen, 2017). 50. Uit onderzoek van de Europese Rekenkamer in 2018 bleek dat Duitsland, Frankrijk, Italië, Polen en Roemenië het meest tekortschoten in de naleving van Europese dierenwelzijnsregulering. Polen bleek bijvoorbeeld géén specifieke procedure voorhanden te hebben om uitzonderingen op het slachten zonder verdoving te controleren. Bovendien waren er geen officiële gegevens aanwezig. Er werd kritiek geuit op de controle- en auditsystemen van de lidstaten. De EU-verordening inzake officiële controles33 schrijft voor dat de lidstaten hun systemen voor officiële inspecties van de wetgeving inzake dierenwelzijn aan een audit onderwerpen en Besluit 2006/6777/EG van de Commissie omvat richtsnoeren waarin wordt aanbevolen dat dergelijke audits minstens om de vijf jaar worden verricht34. Polen deed echter niets om ervoor te zorgen dat audits van dierenwelzijn minimaal om de vijf jaar plaatsvinden. Duitsland en Roemenië zorgen dan weer niet voor een tijdige follow-up van de controleaanbevelingen (Europese Rekenkamer, 2018).

51. Bovenstaande paragrafen maken duidelijk dat hoewel de aanwezigheid van Europese regelgeving inzake dierenwelzijn, de lidstaten nog steeds de touwtjes in handen hebben om die tot een goed einde te brengen. De Commissie kan uiteraard inbreukprocedures starten, maar kiest er vaak voor om implementatieproblemen onopvallend op te lossen zodat lidstaten niet in diskrediet worden gebracht. Want als zij te streng optreedt, kunnen de lidstaten strengere dierenwelzijnsnormen in de toekomst tegenhouden (Ghyselen, 2017).

52. Het belang van dit hoofdstuk is niet zozeer de uiteenzetting van de regelgeving en wetgevingsprocedure, maar vooral een kennismaking met het lange proces dat het Europees dierenwelzijnsbeleid doorloopt en de hiaten dat het laat. Tot op de dag van vandaag heeft dierenwelzijn geen eigen departement in de Europese Unie en is Europese wetgeving voor zowel de realisatie als de implementatie en naleving nog steeds sterk afhankelijk van het standpunt van

33 Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de

naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn.

34 Punt 5.1 in de bijlage bij Beschikking 2006/677/EG van de Commissie van 29 september 2006 houdende de richtsnoeren

tot vaststelling van criteria voor het uitvoeren an audits op grond van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (Pb.L. 278 van 10/10/2006, blz. 15)

(22)

de lidstaten zelf, wat de nodige moeilijkheden met zich meebrengt. In deze masterproef poog ik onder andere te onderzoeken welke factoren invloed hebben op een correcte implementatie en handhaving van bestaande Europese dierenwelzijnsreguleringen. De lezer wordt er echter aan herinnerd dat deze wetenschappelijke verhandeling relatief onbesproken domein onderzoekt en beperkt is in uitvoering. Het aanreiken van een alomvattend beeld is onhaalbaar. Deze masterproef probeert de kluwen van bronnen uit juridische en wetenschappelijke hoek te ontrafelen, zodat het streefdoel om een overzichtelijke bron van nieuwe informatie te zijn ingelost wordt.

(23)

Hoofdstuk 2

Dierenwelzijn in de literatuur

53. De eerste Europese initiatieven inzake de ontwikkeling van dierenwelzijnsregulering kwamen er onder invloed van ethische overtuigingen gegrond in hoofdzakelijk twee filosofische stromingen, wetenschappelijk onderzoek naar dierenwelzijn en de publieke opinie omtrent de kwestie. In dit hoofdstuk worden beknopt de filosofische strekkingen en wetenschappelijke documentatie vermeld die een invloed hadden (en nog steeds hebben) op de vormgeving van het Europees dierenwelzijnsbeleid. Daarna wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste politiek-economisch wetenschappelijke werken die het dierenwelzijnsbeleid overal ter wereld onder de loep nemen. Die onderzoeken geven mee vorm aan deze masterproef en zowel bij het formuleren van de onderzoeksvraag als bij het zoeken naar een antwoord erop werd rekening gehouden met onderstaande studies.

2.1 Dierenwelzijn in de filosofie I. De filosofie van vroeger

54. Bij ontstaan van de notie dierenwelzijn an sich speelde de filosofie een belangrijke rol. Aristoteles, Saint Thomas Aquinas, René Descartes, Thomas Hobbes en Immanuel Kant hebben allen vermeldingen gemaakt van hun visie over dieren en hoe die dieren binnen de westerse filosofie behandeld moeten worden (Sandøe & Simonsen, 1992). Gemeenschappelijk hebben ze dat hun ideeën gebaseerd zijn op twee beweringen, die ze elk anders invulden: een feitelijke claim en een morele claim. De feitelijke claim houdt in dat de mens een specifieke eigenschap heeft die ons onderscheidt van dieren, zij het onze capaciteit tot redeneren, denken of het ontwikkelen van taal. De morele claim stelt dat wij dankzij die specifieke eigenschappen een object zijn van morele overwegingen, al dan niet ten opzichte van dieren (Garner, 2006).

55. Het was de Britse John Locke in de 17e eeuw die de eerste was om de bedenking te maken dat het onderscheid tussen mens en dier niet zo vastomlijnd is als voorheen werd gedacht. Locke stelde dat dieren het vermogen hebben om te herinneren en een aantal mentale capaciteiten bezitten. Ze kunnen echter geen abstracte ideeën vormen en zijn daarom nog steeds ondergeschikt aan de mens (Thompson, 2004).

56. Het duurde tot de opkomst van de verlichting in de 18e eeuw dat er een verandering kwam in het denken. De Schotse verlichtingsdenker David Hume stelde dat dieren leren vanuit ervaring. Daarmee gaf hij het startschot om dieren te zien als wezens met een bepaald moreel gehalte (Sandøe & Simonsen, 1992). Het werk van de Britse sociale hervormer Jeremy Bentham heeft dan weer een grote invloed gehad op het huidig filosofisch denken wat betreft dierenwelzijn. Hij stelde dat niet de vraag van Kant “kunnen dieren redeneren of praten?” zozeer van belang was, maar wel de vraag of dieren kunnen lijden. Bentham benadrukte het belang van dieren hun gevoel (Bentham, 1996). Het feit dat Jeremy Bentham dieren definieerde als wezens met gevoel is een mijlpaal. Die specifieke verwoording speelt een zeer gewichtige rol in de wetgeving rond dierenwelzijn. Want als dieren wezens met gevoel zijn, moet de mens daar vanuit ethische

(24)

overwegingen rekening mee houden. De Europese Unie nam de specifieke verwoording van dieren als wezens met gevoel aan bij het Verdrag van Amsterdam in Protocol 33 van het VWEU35. De Europese Unie heeft die verwoording extra kracht bij gezet dankzij de officiële erkenning van dieren als wezens met gevoel bij de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon36.

II. De filosofie van nu

57. Vandaag zijn er twee belangrijke filosofische stromingen die het Europees dierenwelzijnsbeleid vormgeven. Dat is die van de dierenwelzijnsbeweging en die van de dierenrechtenbeweging. De dierenwelzijnsbeweging stelt dat het vanuit ethisch oogpunt aanvaardbaar is om dieren te gebruiken voor consumptie, indien er voldoende aandacht is voor het welzijn van die dieren tijdens het productieproces. Als gevolg van de naoorlogse industrialisering en intensieve veeteeltindustrie waren er volgens deze beweging extra stappen nodig om het welzijn van dieren te verbeteren (Haynes, 2008). De dierenrechtenbeweging stelt in tegenstelling tot de dierenwelzijnsbeweging alle gebruik van dieren voor consumptie in vraag (Ghyselen, 2017).

58. Onder invloed van verschillende literaire werken van filosofen behorende tot de beide stromingen, werd dierenwelzijn in politieke kringen een betekenisvol thema (Pederson, 2009). In het Europees dierenwelzijnsbeleid is voornamelijk de visie van de dierenwelzijnsbeweging zichtbaar, maar ook Peter Singer, deel van de dierenrechtenbeweging, liet zijn stempel achter (Ghyselen, 2017).

59. Peter Singer is een Australische filosoof en één van de vele mensen die geïnspireerd waren door Animal Machines van Ruth Harrison (1964). Zijn alom bekende werk Animal Liberation (1973) was meteen ook een aanvulling op de filosofie van Jeremy Bentham, die hierboven kort aangehaald werd. In zijn boek geeft Singer de ethische dimensie van dierenwelzijn een rationeel draagvlak door te stellen dat rechten van en zorg voor dieren moeten voortvloeien uit het antwoord op de vraag: “Hoe voelen dieren pijn?” (Vandenbosch, 2005). Singers boek zette aan tot kritische bedenkingen bij de dier-mens verhouding (Eadie, 2012). Zijn ideeën waren een cruciale stimulans voor de oprichting van verschillende dierenrechtenorganisaties die op hun beurt druk uitoefenden op de beleidsmakers waardoor dierenwelzijnsregulering tot stand kwam. Bovendien beïnvloedde zijn boek ook het wetenschappelijk onderzoek naar dierenwelzijn. Nieuwe vragen zoals ‘wat is lijden voor dieren?’ en ‘moeten gevoelens van dieren mee in rekening gebracht worden bij onderzoek naar dierenwelzijn?’ werden gesteld (Ghyselen, 2017) en het antwoord op die vragen had op zijn beurt invloed op het politiek beleid inzake dierenwelzijn.

35 Protocol 33 VEU, 7 februari 1992. Pb.L. 29 december 2006, afl. 321E, 1.

36 Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de

(25)

2.2 Dierenwelzijn in de wetenschap

60. De erkenning dat dieren wezens met gevoel zijn, gestuurd door de verschillende filosofische strekkingen, was het startpunt voor een verandering in de manier waarop het welzijn van dieren onderzocht wordt. In plaats van te onderzoeken wat er goed zou kunnen zijn voor de dieren vanuit een menselijk oogpunt, wordt nu onderzocht wat goed is voor de dieren vanuit het oogpunt van wat zij zelf voelen. Dierenwelzijn komt dus voort uit wetenschappelijke bevindingen van wat het dier zelf voelt, ook al zijn dat vaak moeilijke factoren om te evalueren (Veissier & Botreau, 2019).

61. In het vorig hoofdstuk werd het Brambell-rapport (1965) reeds aangehaald als het eerste echte wetenschappelijk onderzoek naar dierenwelzijn (Mench, 1998). In zijn onderzoek achterhaalde Brambell de voornaamste hekelpunten in de naoorlogse intensieve veeteeltindustrie van het Verenigd Koninkrijk. Zijn bevindingen hebben een niet te weerleggen invloed gehad op het wetenschappelijk onderzoek naar dierenwelzijn in de Europese Unie. In zijn verslag kwamen namelijk twee concepten aan bod die nog steeds centraal staan in het huidig Europees dierenwelzijnsbeleid: de evaluatie van dierenwelzijn door enerzijds na te gaan of de dieren lijden en anderzijds of de dieren in staat zijn tot het vertonen van natuurlijk gedrag (Mench, 1998; Ghyselen, 2017). De vijf vrijheden van Brambell worden vandaag niet alleen op grote schaal gebruikt om aanbevelingen te doen en reguleringen voor te stellen. In samenwerking met dierenbeschermingsorganisaties gebruiken een aantal marktspelers de vijf vrijheden van Brambell om certificatiesystemen voor dierenwelzijnskeurmerken te ontwikkelen. Voorbeelden van zo’n soort initiatieven die gebruik maken van de vijf vrijheden van Brambell om dierenwelzijn te evalueren, zijn ‘Beter Leven’ in Nederland en ‘Freedom Food’ in het Verenigd Koninkrijk (Veissier & Botreau, 2019).

62. Recent is er, ondanks de hoge moeilijkheidsgraad, de tendens om goed dierenwelzijn wetenschappelijk te beoordelen tot in de details (Broom, 2011; Ghyselen, 2017). Het Europees Welfare Quality project werd opgestart in 2004 en heeft als doel het wetenschappelijk evalueren van dierenwelzijn tot in de puntjes, gebruikmakend van indicatoren gebaseerd op de dieren zelf. Gesubsidieerd door de Europese Commissie zocht een team van experten van 2004 tot en met 2009 naar nieuwe standaarden om dierenwelzijn te kunnen analyseren in landbouwbedrijven en slachthuizen. Om ervoor te zorgen dat er rekening gehouden werd met de volledige reikwijdte van dierenwelzijn, werden er twaalf welzijnscriteria ontwikkeld uit de vijf vrijheden van Brambell (Botreau, Veissier, Butterworth, Bracke & Keeling, 2007).

63. Het Welfare Quality Project heeft geleid tot heel wat conversatiestof tussen verschillende beleidsmakers en tot effectieve aanpassingen van het beleid. In het 2006-2010 Actieplan van de Europese Unie voor de bescherming van dierenwelzijn37 uitten de Europese beleidsmakers de intentie om te switchen van een aanpak gebaseerd op middelen, gebruikmakend van milieu-indicatoren, naar een aanpak gebaseerd op uitkomsten, gebruikmakend van indicatoren uit het

37 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over een communautair actieplan inzake de

(26)

Welfare Quality Project, gebaseerd op de dieren zelf. Een aantal van die indicatoren worden ondertussen gebruikt in Europese regelgeving inzake onder andere de slacht, zoals in 1099/2009/EC38 dat stelt dat de efficiëntie van het verdoven gecontroleerd moet worden voor men begint aan het uitbloeden.

64. Het Directoraat-Generaal SANTE bevestigde in het 2012-2015 Communautair Actieplan voor de bescherming en het welzijn van dieren39 de bereidheid om gebruik te maken van dier-gebaseerde indicatoren. Het Europees Agentschap voor Voedselveiligheid heeft in 2015 een opsomming gemaakt welke dier-gebaseerde indicatoren routinematig verzameld kunnen worden om dierenwelzijn in slachthuizen en landbouwbedrijven na te gaan (EFSA, 2015). Deze acties bevestigen dat wetenschap en ethiek nauw onderling met elkaar verweven zijn en een niet te onderschatten invloed hebben op de ontwikkeling van het Europees dierenwelzijnsbeleid. 2.3 Politiek-economische literatuur inzake dierenwelzijn

65. Aangezien dierenwelzijn in de politiek een relatief nieuwe kwestie is, is dit nog niet vaak het onderwerp van extensief onderzoek geweest. Vaak grijpen onderzoekers voor houvast terug naar literatuur en onderzoeken betreffende de ontwikkeling van milieu-gerelateerde vraagstukken. Veel van de hedendaagse politiek-economische literatuur over dierenwelzijn is daar dan ook op gebaseerd, met name op het verband tussen een milieu-Kuznetscurve (hierna MKC) en een hypothetische dierenwelzijns-Kuznetscurve (hierna DWKC). Het idee voor het bestaan van een DWKC werd voor het eerst uitgedrukt door McDonald in 2005, maar hij onderzocht dat idee niet verder.

66. Joshua Frank is een Amerikaanse econoom die in 2007 het eerste effectief onderzoek deed naar het bestaan van een DWKC, gebaseerd op eerdere onderzoeken naar het bestaan van een MKC. Door de jaren heen volgden een aantal wetenschappers hem op in zijn onderzoek, zoals Lombardini, Kosenius, Kulmala & Lindroos in 2011 en Cole & McCoskey in 2013. Morris (2013) bekritiseerde het gebruik van inkomen als variabele bij het onderzoek naar een DWKC. Hij onderzocht voor het eerst of inkomensgelijkheid een beter passende variabele zou kunnen zijn om de verschillen in dierenwelzijn tussen landen te verklaren. Holst & Martens (2016) hielden rekening met bovengenoemde verhandelingen voor hun onderzoek naar de determinanten van een dierenbeschermingsbeleid. Deze vijf wetenschappelijke onderzoeken hebben een grote invloed gehad op deze masterproef inzake het vormen van de onderzoeksvraag en hypotheses. Daarom wordt de voor deze masterproef meest relevante informatie uit die onderzoeken hieronder verder besproken.

38 Verordening Raad nr. 1099/2009/EG, 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden, Pb.L. 18

november 2009, afl. 30, 3/1.

39Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité van

15 februari 2012 over de strategie van de Europese Unie voor de bescherming en het welzijn van dieren 2012-2015, (COM(2012)6).

(27)

67. Kuznets (1955) ontwikkelde in zijn onderzoek een hypothetische grafische weergave in de vorm van omgekeerde U-vormige kromme als verband tussen economische groei (uitgedrukt in inkomen) en inkomensongelijkheid. Zijn redenering achter de Kuznets-curve was dat in een land dat zich in een vroege fase van ontwikkeling bevindt, inkomensongelijkheid samen met de economische groei stijgt. Tot er een keerpunt bereikt

wordt, waarna verdere economische groei samen gaat met een vermindering van inkomensongelijkheid (Zie Figuur 1). Heel wat onderzoeken suggereren het bestaan van een gelijkaardige relatie tussen de economische groei van een land (gemeten via inkomen/capita) en diens milieuprestaties. Ze spreken over een milieu-Kuznetscurve (MKC) of een groene Kuznetscurve. Het principe achter een MKC is dat milieuvervuiling toeneemt in een vroege fase van economische ontwikkeling, tot er een hoogtepunt bereikt wordt, waarna milieuvervuiling afneemt.

68. Er zijn reeds heel wat empirische studies gedaan om te testen of de MKC hypothese ook standhoudt in realiteit. Dat levert vooral gemengde resultaten op, afhankelijk van welke precieze indicator gekozen wordt voor milieuvervuiling. Het onderzoek hiernaar valt buiten de omvang van deze masterproef, voor een kritische analyse van bestaande MKC literatuur verwijs ik de lezer graag door naar het werk van Stern (2004) en Caviglia-Harris, Chambers & Kahn (2009).

69. Puttend uit het onderzoek naar een MKC onderzocht Frank (2007) voor het eerst het bestaan van een DWKC. Om in lijn te blijven met Kuznets originele negatieve formulering (ongelijkheid in de plaats van gelijkheid) onderzocht Frank het verband tussen economische groei en dierenleed, met als hypothese dat initiële economische groei dierenleed zou doen toenemen, tot er een keerpunt bereikt wordt waarna de mate van dierenleed afneemt.

70. Frank somt een aantal redenen op die het bestaan van een potentiële DWKC motiveren. Als eerste haalt hij de samenstelling van de economie aan en opnieuw put hij hier uit literatuur en onderzoek naar het bestaan van een MKC. Arrow et al (1995) stelden dat wanneer een economie verschuift van een agrarische maatschappij naar een industriële maatschappij, milieuvervuiling aanvankelijk toeneemt. Wanneer de economie zich verder ontwikkelt naar een diensteneconomie neemt de milieuvervuiling af. Frank gaat ervan uit dat een gelijkaardige situatie zich kan voordoen met dierenwelzijn. In agrarische of zelfs industriële economieën hebben dieren vaker commerciële en essentiële doeleinden. Zo kunnen ze een methode van transport zijn of zelfs een noodzakelijk ‘instrument’ voor het verbouwen van land (Frank, 2007).

71. In de context van een indeling van verschillen tussen landen inzake hun beleid van dierenbescherming, stelt Irwin (2003) dat in ontwikkelings- en industriële landen andere soorten problemen domineren binnen de maatschappij. Terwijl in industriële landen gezelschapsdieren het belangrijkste onderwerp zijn van dierenbeschermingsorganisaties, blijkt die rol in ontwikkelingslanden weggelegd voor wilde dieren en landbouwdieren. Net als Frank stelt Irwin dat de economische situatie van een land een sterke invloed kan hebben op de dieren die er leven.

Figuur 1: Environmental Kuznets Curve, stylized

Afbeelding

Figuur 1: Environmental Kuznets Curve, stylized  (Yandle, Bhattarai & Vijayaraghavan, 2004)
Figuur 2: overzicht literatuurstudie
Figuur 3: overzicht van onderzoeksvraag en hypotheses
Tabel 1: details van de aangewende data
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(12) Deze verordening mag geen afbreuk doen aan de bevoegdheden van de lidstaten om de geaggregeerde niveaus van de elektromagnetische velden te bepalen die resulteren uit de

houdende opdracht aan de centrale administrateur van het EU-transactielogboek om in het EU- transactielogboek de wijzigingen aan te brengen in de

Om te kunnen beoordelen of het noodzakelijk is van een steekproef gebruik te maken en, indien dit het geval is, deze te kunnen samenstellen, verzoekt de Commissie

(5) Op basis van de ontwerplijst die met instemming van elke van de betrokken lidstaten door de Commissie is opgesteld en waarop ook de gebieden met prioritaire

1.1 Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) kan instemmen met de instrumenten die de Europese Commissie in onderhavige mededeling voorstelt om de demonstratie van de opvang

1831/2003 verzocht om de verlening van een vergunning voor het gebruik van L‐isoleucine, geproduceerd door Escherichia coli FERM ABP‐10641, in drinkwater voor

Het Comité is het met de Commissie eens dat álle asielzoekers recht moeten hebben op menswaardige opvangvoorzieningen, ongeacht of zij in aanmerking komen voor de vluchtelingen-

(23) Daar de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk de bestrijding van de drie voornaamste over- draagbare ziekten in het kader van de armoedebestrij- ding, met name in