• No results found

A antropogeen beïnvloed

2.5.3 Evaluatie ecotopen

2.5.3.1 Biologische waardering

Volgens de Biologische Waarderingskaarten (BWK) werd aan de verschillende

karteringseenheden een waardering toegekend op basis van 4 criteria nl.: zeldzaamheid, biologische kwaliteit, kwetsbaarheid en vervangbaarheid (De Blust et al., 1985). Tabel 20 geeft een overzicht van de verdeling van de biologische waardering voor het studiegebied.

Hieruit blijkt dat circa 84 % van de ecotopen biologisch minder waardevol zijn. Ongeveer 9% kreeg als waardering biologisch waardevol tot zeer waardevol. De resterende 7 % is minder waardevol gebied met waardevolle elementen; het betreft hier vooral de zones met vrij intensieve landbouw met natuurwaarden.

Deze cijfers tonen aan dat ecologische waarden onder constante druk staan door de oprukkende bebouwing, recreatie en een intensieve landbouw. Toch resten er nog steeds ecologisch

belangrijke relicten die mits een aantal inrichtings- en beheersmaatregelen op termijn kunnen behouden en versterkt worden (zie hoofdstuk 3).

Tabel 20: Oppervlakteverdeling van de biologische waardering in het studiegebied (BWK 2003 en inventarisaties 2003-2004).

Leievallei Vallei van de Oude Mandel-Zeverenbeek

Gaverbeekvallei

ha % ha % ha %

Minder waardevol 6315 84 2584 85 2465 83

Minder waardevol met waardevolle elementen

538 7 192 6 201 7

Minder waardevol met waardevolle tot zeer waardevolle elementen

35 0 25 1 11 0

Minder waardevol met zeer waardevolle elementen

33 0 25 1 8 0

Waardevol 274 4 59 2 200 7

Waardevol met zeer waardevolle elementen 213 3 96 3 52 2

Zeer waardevol 143 2 57 2 19 1

7551 100 3038 100 2956 100

Kaart 29 geeft een globaal overzicht van het studiegebied met aanduiding van deze actueel biologisch waardevolle en zeer waardevolle gebieden; tabel 20 geeft de oppervlaktes weer. De ecologisch waardevolste gebieden zijn:

• Ooigembos (oud soortenrijk eiken-haagbeukenbos).

• Zeverenbeekvallei/Schaeve (habitatrichtlijngebied) met mesotroof elzenbroekbos, alluviaal essen-elzenbos, dottergrasland en natte ruigten op veengronden.

• Gavers: waterpartij met jong bos en struweel, en lokaal soortenrijke graslanden; gebied met grote ornithologische waarde.

• De afgesneden meanders, in het bijzonder de meanders van Wevelgem, Bavikhove, Sint-Baafs-Vijve, Wielsbeke, Kerkemeerselken, Gottem, Machelen en Grammene, en de kleine reservaatjes ‘de Poel’ in Menen en Leiekant Marke.

www.inbo.be Verkennende ecologische gebiedsvisie voor de vallei van de Gouden Leie (Wervik-Deinze)

173

• Opgehoogde gronden, vergraven gronden en baggerstorten waar zich recent waardevolle vegetatie op ontwikkelde (meestal wilgenstruweel): Balokken, Menen Goede hoop, Notelaar, Leiebos, Zavelput Desselgem, Wielsbeke, Machelen Leyhoek, Machelenput, Kuurnemeander (ornithologisch belang).

• Kleine delen van de Leiebermen (Leiebermen Kuurne/Harelbeke, getrapt talud Desselgem, plasberm Olsene).

• Delen van de meersengebieden van Laag-Vlaanderen, vallei van de Plaatsbeek,

Gaverbeekse meersen, Oeselgem mandelmonding, vallei van de Zaubeek, Heuvelhoek, Gottem Pereboomplassen, Grammene, Vallei van de Oude mandel.

2.5.3.2 Voorkomen van de verschillende ecotopen binnen de gewestplanzones; vegetatiewijzigingsbesluit

De beschermingsgraad van bepaalde typen natuurlijke ecotopen is afhankelijk van het

vegetatiewijzigingsbesluit, het bosdecreet, en van de gewestplanzones waarin ze gelegen zijn. Tabel 21 geeft hier een overzicht van; kaart 30 brengt dit in beeld.

Van de ecotopen binnen de groenlaag (natuurgebied op gewestplan: 806 ha) zijn slechts 323 ha waardevol tot zeer waardevol (40%).

Daarnaast komen heel wat gebiedsvreemde ecotopen voor (tabel 21, grijsgevlakt). De voornaamste zijn: intensief cultuurgrasland (162 ha), akkerland en tuinbouw (92 ha),

populieraanplantingen (13 ha + 18 ha ingeplant in alluviaal bos), bewoning (26 ha) en industrie (14 ha); samen 326 ha. Dit zorgt voor een versnippering van de aanwezige waardevolle

ecotopen. Binnen de groenlaag geldt een bemestingsbeperking (nulbemesting + 2GV/ha); in de praktijk zijn hier echter heel wat ontheffingen op (wat het intensief karakter van veel

graslanden en de akkerbouw verklaart).

Heel wat waardevolle ecotopen (tabel 21, vetgedrukt) zijn buiten de groenlaag gelegen; hier gelden geen bemestingsbeperkingen.

De natuurlijke ecotopen zijn onderhevig aan het vegetatiewijzigingsbesluit (verbod of vergunningsplicht) (zie bepalingen onder 2.2.3.3.2) of het bosdecreet (zie bepalingen onder 2.2.3.5) (zie tabel 21 groen en blauw). Deze bieden voor heel wat natuurlijke ecotopen een redelijke bescherming. Een deel van de historisch permanente graslanden (dottergrasland, en soortenrijke permanente graslanden) en droge ruigten (samen 262 ha) worden hierdoor echter binnen landschappelijk waardevol agrarisch gebied en de restgebieden niet beschermd.

KNELPUNTEN

• De helft van de ecotopen binnen de groene planologische bestemmingen zijn geen natuurlijke waardevolle ecotopen; door bemesting is er binnen de groenlaag geen garantie voor behoud en ontwikkeling van waardevolle ecotopen.

• Het vegetatiewijzigingsbesluit op zich biedt geen sluitende garantie voor het

voortbestaan van een ecotoop: perceelsoverschrijdende impacten zoals verdroging van een gebied kan ook het voortbestaan van een ecotoop in gevaar brengen.

• Buiten de groenlaag kan, door het ontbreken van een bemestingsbeperking, een halfnatuurlijk grasland door intensieve bemesting degenereren naar een intensief grasland (ook verdroging kan hier een rol spelen).

174 Verkennende ecologische gebiedsvisie voor de vallei van de Gouden Leie (Wervik-Deinze)

www.inbo.be

Tabel 21: Voorkomen van de verschillende ecotopen binnen de zone natuur (701), landschappelijk waardevol agrarisch gebied (901), agrarisch gebied met ecologisch belang (910), valleigebied (911), vallei- en brongebied (912); met daarbij de beperkingen die gelden door het

vegetatiewijzigingsbesluit: Groen = verbod op vegetatiewijziging; donkerblauw = vergunning nodig, of onder bosdecreet; oranje = meldingsplicht; rood = onbeschermde waardevolle ecotopen. Cursief= nulbemesting + 2 GVE/ha (zone 700+701) (in de praktijk bestaan hier veel ontheffingen op). Grijsgevlakt = gebiedsvreemde ecotopen binnen groengebied. Vetgedrukt = waardevolle natuurlijke ecotopen.

Gewestplanbestemming 700+701 800 901 910+911+912 500+600 rest totaal

Ecotopen (ha) Natuur gebied Bos gebied Landsch. waard.agr. gebied Vallei/vallei en bron gebied Park en buffer gebied waterpartij (incl. oude

meanders) 60,2 3,4 11,5 7,1 5,4 79,4 167 graslanden - halfnatuurlijk grasland 8,0 3,1 1,5 0,3 13 - soortenrijk permanent grasland 51,0 6,8 60,0 60,7 18,3 86,8 284 - cultuurgrasland met vbw conform hpg 19,9 7,7 18,0 37,7 5,7 29,2 118

- cultuurgrasland met vbw niet

conform hpg 154,2 278,7 111,9 18,7 432,0 995 - intensief cultuurgrasland 161,7 14,5 564,3 182,3 38,4 1255,8 2217 moeras 5,9 6,6 2,3 3,0 4,6 22 natte ruigte 2,0 0,7 0,1 0,7 3 droge ruigte 18,7 4,8 12,3 4,3 6,1 52,0 98 alluviaal bos

- mesotroof elzenbos met

zeggen 22,6 0,2 0,4 23

- nitrofiel alluviaal elzenbos 4,6 1,9 0,7 0,9 8

- alluviaal essen-olmenbos 2,2 1,5 0,9 0,7 5 - wilgenstruweel 13,1 8,2 0,8 0,9 3,9 8,1 35 eiken-haagbeukenbos 3,8 0,1 4 eiken-haagbeukenbos met wilde hyacint 6,7 0,2 7 zuur eikenbos 9,9 1,9 3,3 15 populieraanplantingen 0

- met relicten van alluviaal

bos 17,8 4,3 1,2 2,6 3,0 29

- met ruderale ondergroei 13,2 0,1 10,8 4,0 0,8 13,5 42

loofhoutaanplant 59,9 65,7 34,0 9,4 19,5 80,8 269 park 2,0 4,0 2,9 54,1 32,2 95 naaldhoutaanplant 1,2 0,7 2,4 1,0 0,9 6 hoogstamboomgaard 2,0 0,8 1,6 2,4 8,1 15 laagstamboomgaard 5,9 7,6 15,8 64,6 94 Talud/verlaten spoorwegberm 2,6 0,7 1,3 6,8 11 akker 92 19 930 198 22 2489 3749 boomkwekerij of tuinbouw 23 3 26 53 bebouwing 26 3 225 25 53 industrie 14 2 29 4 8

www.inbo.be Verkennende ecologische gebiedsvisie voor de vallei van de Gouden Leie (Wervik-Deinze)

175

• Een groot deel van de historisch permanente graslanden genieten geen juridische bescherming.

2.5.3.3 De ecologische verbindingsfunctie

De Leievallei vormt in principe een belangrijke ecologische corridor voor fauna en flora. De aanwezige natuurelementen in de nog grotendeels open ruimte van de vallei enerzijds en de rivier zelf anderzijds, kunnen een belangrijke rol spelen in de migratie van organismen. De open meersgebieden van de Leie en de Vallei van de Oude Mandel-Zeverenbeek zouden een

uitgelezen biotoop kunnen bieden voor bepaalde faunasoorten, in aansluitng met de meersen van de Toeristische Leie en de Bourgoyen naar het oosten, de Gavers en de Scheldemeersen naar het zuiden, en de Leiemeersen op Frans grondgebied naar het westen. De kleine boscomplexen vormen stapstenen doorheen het hele gebied.

Door de aanwezigheid van veel gradiëntsituaties op de overgangen van zand tot zware klei is er een grote variatie aan levensgemeenschappen mogelijk.

Toch zien we dat door de hedendaagse maatschappelijke ontwikkelingen zoals de uitbreiding van het wegennet en van de urbane zones, de calibratie van de Leie en de intensivering van de landbouw, de ecologische waardevolle gebieden onder grote druk staan. Er treedt een

verregaande versnippering en isolatie op van de waardevolle ecotopen. Verdroging en vermesting resulteren in het verdwijnen van de natte, soortenrijke hooilanden en graslanden; de typische moerasecotopen zijn nagenoeg verdwenen. Alluviale bossen komen slechts voor als relicten in populieraanplantingen of als heel kleine bosrestantjes in de beekvalleien of op baggerterreinen. Door verkleining in oppervlakte van deze typische en kwetsbare ecotopen worden de randeffecten van vermesting, verdroging en verstoring steeds groter met een daling van de algemene biodiversiteit en een genetische verarming van de restpopulaties tot gevolg.

Voor de ontwikkeling van aquatische flora en fauna is de waterkwaliteit de meest beperkende factor. Enkel een drastische verbetering hiervan, maakt de ontwikkeling van water- en

moerasecotopen in de waterlopen en op de oevers terug mogelijk.

Doordat nog belangrijke natuurwaarden en relictvormen van de oorspronkelijke ecotopen aanwezig zijn, fungeert de rivier en haar vallei nog beperkt als ecologische corridor.

Door het herstellen en opwaarderen van de natuurwaarden van de vallei en de rivier, zou dit gebied pas echt een volwaardige verbindende functie krijgen.

176 Verkennende ecologische gebiedsvisie voor de vallei van de Gouden Leie (Wervik-Deinze)

www.inbo.be

2.6 Overzicht knelpunten

Zowel het rivierecosysteem als het vallei-ecosysteem zijn verstoord. De ecologische waarden staan onder constante druk. De belangrijkste knelpunten zijn het veranderde rivierbeheer, de intensieve landbouw, de oprukkende bebouwing en recreatie, met vermesting, verontreiniging, verdroging, versnippering, verstoring en een verlaging van de soorten- en ecotopendiversiteit tot gevolg.

Op de knelpunten werd reeds ingegaan bij de bespreking van biotische en abiotische factoren. Hieronder volgt nogmaals een bondig overzicht.

2.6.1 Verdroging

(zie 2.4.3.3.5)

Verdroging is de verstoring van de waterinhoud en -cyclus van de grondwaterlagen, het waterlopenstelsel en de bodem door menselijke beïnvloeding, waardoor er minder water voor mens en natuur beschikbaar is (Boeye et al. in Kuijken et al. 2001).

Effecten van verdroging zijn terug te vinden in de ecotopen: typische vallei-ecotopen

zoals natte graslanden, moeras en alluviaal bos verdwijnen of degraderen; ook treden door een betere doorluchting van de bodem mineralisatieprocessen op die de verruiging van ecotopen in de hand werken en de meer productieve soorten bevoordeligen.

In de vallei van de Gouden Leie wordt verdroging (verlaagde grondwaterstand en kwel) veroorzaakt door:

Waterloop

• Vluggere waterafvoer (Afleidingskanaal, Ringvaart, verbrede en rechtgetrokken Leie, realisatie doortocht Kortrijk) zorgt voor lagere waspeilen (sterk verminderde

overstromingen) en verminderde overstromingsduur.

• Afsnijden en/of dempen meanders, bedijking: geen contact meer met winterbed: geen overstromingen meer.

• Het wegnemen van de stuw te Deinze zorgde voor een lager normaal peil tussen Sint-Baafs-Vijve en Deinze (-80cm), en een verdroging van het alluviaal gebied (meer drainage), wat meer intensieve landbouw mogelijk maakte.

• Realisatie doortocht Kortrijk: de vroegere ‘flessenhals’ werd verbreed, waardoor nog vluggere waterafvoer. Gevolg is een verlaging van de waspeilen stroomopwaarts Kortrijk, en een gevoelige vermindering van de overstroombare oppervlakte, wat het mogelijk herstel van de relatie rivier-vallei nog meer hypothekeert.

• Waterpeildalingen meanders als gevolg van oppompen van water door landbouwers tijdens droge zomers.

Valleigebied

• Verminderde infiltratie op de hoger gelegen gebieden (meer run off door meer bebouwing, minder bos en meer akkers).

www.inbo.be Verkennende ecologische gebiedsvisie voor de vallei van de Gouden Leie (Wervik-Deinze)

177

• Ophoging van de gronden in het alluviaal gebied zorgt voor een relatief diepere

grondwatertafel; door (verontreinigde) slibstorten en ophogingen in valleigebied bleef er minder ruimte voor overstromingen en natte natuur.

• Door sterke en diepe drainage van het gebied verdrogen de natte en vochtige graslanden, en verdwijnen de rietkragen in de sloten.

De relatie rivier-vallei is vrijwel verdwenen; het wegvallen van de overstromingen resulteerde in het verdwijnen en degraderen van vochtminnende ecotopen in het meersengebied. Veel

vochtgevoelige soorten van voedselarme milieus (zowel flora als fauna) zijn sterk afgenomen of verdwenen. Ook in het grondgebruik zijn effecten zichtbaar: een indirect gevolg van de

waterstandsdalingen zijn het intensiveren (intensiever bemesten) van het grasland en het omzetten van (historische) graslandcomplexen naar akkerland: grasland wordt gescheurd tot maïsakkers of ingezaaid met een soortenarm, productief grasmengsel.

2.6.2 Erosie

(zie 2.4.3.5.2)

Waterloop

• Door grotere piekdebieten, weinig oeverflora, slechte waterkwaliteit en intensieve scheepvaart zijn de Leieoevers oenderhevig aan sterke oevererosie

• Door betreding van vee (intensieve landbouw tot tegen meander; geen bufferstroken): eroderen de oevers van de meanders.

Valleigebied

• Door de intensieve landbouwactiviteit buiten de alluviale vlakte is er vrij sterke erosie in de heuvelachtige gebieden; dit veroorzaakt bodemdegradatie enerzijds, en een

verhoogd slibgehalte in de beken, de meanders en de Leie anderzijds.

2.6.3 Vermesting

Vermesting is de verhoging van de beschikbaarheid van nutriënten in bodem, water en lucht (Dumortier et al. in Kuijken et al. 2001).

Vermesting wordt veroorzaakt door zowel atmosferische stikstofdepositie en uitspoeling van de stoffen stikstof, fosfor en kalium naar het grond- en oppervlaktewater door overbemesting, alsook door het lozen van verontreinigd oppervlaktewater. Ook verdroging verhoogt de beschikbaarheid van nutriënten in de bodem door mineralisatie. Effecten zijn vooral terug te vinden in de soortensamenstelling van verschillende ecotopen.

De landbouwpercelen in het studiegebied worden vaak zeer intensief gebruikt als graasweide of akker. De meststoffen spoelen uit naar de lager gelegen en nattere delen, waar zich vegetaties die kwetsbaar zijn voor eutrofiëring situeren (relicten van Dottergraslanden en riet- en

zeggenvegetaties) Deze vegetaties verdragen geen hoge stikstofwaarden en verdwijnen hierdoor. Bemesting van graslanden resulteert dus in een verschuiving van de vegetatie naar meer productieve, dominante soorten (met als extreem een monocultuur van Engels raaigras).

Voor de fauna heeft vermesting ook ingrijpende gevolgen: zo wordt bv. vermesting aangewezen als de belangrijkste factor bij de achteruitgang van vele vlindersoorten. De vegetatie wordt te hoog en door de beschaduwing vermindert het voor vlinders essentiële warme microklimaat dicht bij de bodem (Maes & Van Dyck 1999). Ook hebben weidevogels in een zwaar bemeste

178 Verkennende ecologische gebiedsvisie voor de vallei van de Gouden Leie (Wervik-Deinze)

www.inbo.be Engels raaigrasweide minder kans op succesvolle broedsels doordat het gras vroeger gemaaid wordt.

Bij vermesting van het aquatisch milieu resulteren hoge nutriëntengehaltes in algenbloei en sterk fluctuerende zuurstofconcentraties waardoor het aquatisch leven bemoeilijkt wordt. Vooral voor kwetsbare waterplanten, amfibieën, vissen en libellen kunnen de leefomstandigheden onmogelijk worden; ook de oevervegetatie verruigt.

Waterloop

• Binnen het studiegebied zijn de wateren geëutrofieerd, de typische flora van voedselarme tot matig voedselrijke wateren is verdwenen (zie bij historische floragegevens: 3.3.3).

• Binnen het studiegebied bestaat het oeverecotoop uit soorten van eutrofe milieus. Valleigebied

Kaart 31 geeft voor het studiegebied per kilometerhok de verhouding weer tussen de

verschillende voorkomende plantensoorten op basis van stikstofindicatie (Ellenberg-waarde). Hieruit blijkt dat de soorten die in een N-rijk milieu gedijen in de hele Leievallei s.s. de

overhand hebben; het aandeel plantensoorten van N-arme milieus is over het algemeen klein. Kaart 32 geeft een overzicht van de gevoeligheid van de bodems voor nitraatvermesting van het grondwater en de diepere lagen. De meest gevoelige gebieden in de Leievallei zijn de zand- en zandleemgronden.

• Ook duidt de overvloedige aanwezigheid van brandnetel in praktisch al de valleiecotopen, alsook langs de oevers van de Leie en de meanders, op zeer

voedselrijke omstandigheden. Deze vegetatie is op haar beurt weinig erosiebestendig.

Kaart 33 geeft een overzicht van de gevoeligheid van de bodems voor fosfaatvermesting van het grondwater en de diepere lagen. Het gehele studiegebied kan als gevoelig tot zeer gevoelig gekenmerkt worden. De gevoeligste gronden zijn de lichte zandgronden en de veenbodems.

2.6.4 Verzuring

Bodemverzuring is de verandering van het protonenevenwicht in de bodem, en heeft gevolgen voor de chemische evenwichten in de bodem. Bodemverzuring is in ons gematigd klimaat een natuurlijk proces (uitloging van basische kationen door percolatie van regenwater), maar kan onder invloed van antropogene factoren versneld of afgeremd worden. Vooral de

niet-gebufferde zandbodems zijn gevoelig voor verzuring. Bodemverzuring hangt nauw samen met de hydrologie van de standplaats. Op droge standplaatsen, waar alleen percolatie optreedt, spelen slechts de neerslagintensiteit en de depositie van verzurende stoffen een rol. Deze standplaatsen zijn het gevoeligst. Op vochtige standplaatsen, waar in de natte perioden van het jaar het grondwater via capillaire opstijging het maaiveld bereikt, of op natte standplaatsen waar een kwelstroom aanwezig is, kan de bodem opnieuw worden opgeladen met basen. Veel hangt uiteraard af van de basentoestand van grondwater en kwel. Ook via periodieke

overstroming vanuit de rivier kan het oppervlaktewater een valleigebied terug opladen met basen. Indien echter door opstuwen van drainagewaters in de vallei voor overstroming wordt gezorgd (met neerslag en/of grondwater), kan stagnatie van regenwater oppervlakkige

verzuring veroorzaken. Effecten van bodemverzuring zijn het vrijkomen van toxisch aluminium en toxische zware metalen. Dit veroorzaakt een toename van een beperkt aantal tolerante

www.inbo.be Verkennende ecologische gebiedsvisie voor de vallei van de Gouden Leie (Wervik-Deinze)

179 soorten, terwijl een groot aantal gevoelige (en vaak zeldzame) soorten verdwijnt (Dumortier et al. in Kuijken et al. 2001).

Valleigebied

• In de ecoregio Zandig Vlaanderen (waartoe het studiegebied behoort) zijn vooral de regenwaterafhankelijke bossen en natuurterreinen kwetsbaar voor verzuring (Dumortier et al. in Kuijken et al. 2001).

Kaart 34 geeft de verzuringsgevoeligheid van de bodem weer. De meest gevoelige gebieden in de Leievallei zijn de lichtere gronden van het koutergebied; gevoelig zijn de zandleem- en lichte zandleemgronden in de alluviale vlakte.

• Vernatting door opstuwen van regenwater (zoals nu gebeurt in de Bourgoyen: zie verder bij 3.3.6) kan verzurend werken. Overstroming vanuit de rivier (weinig realistisch) of vanuit zijbeken (met een goede waterkwaliteit) verdient dan ook de voorkeur, maar zal slechts beperkt mogelijk zijn.