• No results found

Voor het beantwoorden van volgende onderdelen werden personen werkzaam binnen een HCA- dienst gecontacteerd om deel te nemen aan een onlineonderzoek. Met onlineonderzoek wordt het beantwoorden van een vragenlijst die hen via mail werd bezorgd, bedoeld. Helaas werd slechts één antwoord bekomen waarvan de respondent aangaf dat het samen met een collega werd ingevuld. Het is belangrijk hiermee rekening te houden, de hieronder aangehaalde gegevens uit de beantwoorde vragenlijst kunnen en mogen niet veralgemeend worden maar kunnen mogelijks een aanwijzing geven van wat herstelbemiddelaars vinden van het herstelbemiddelingsproces zoals dat op vandaag georganiseerd is.

9.1. Mogelijk ‘misbruik’ van herstelbemiddeling

Theoretisch gezien is het mogelijk dat het aanbod tot herstelbemiddeling gebruikt wordt door de procureur des Konings, of om het even welke parketmagistraat, om de strafvordering te kunnen instellen. Op die manier wordt namelijk aan de voorwaarde, het aanbieden van een herstelrechtelijk aanbod, voldaan en kan de zaak voor de jeugdrechter worden gebracht. Indien dat in de praktijk het geval blijkt te zijn, is er sprake van een zekere vorm van ‘misbruik’ van (het aanbod van) herstelbemiddeling en wordt het aanbod niet langer omwille van de juiste redenen gedaan. De vraag of herstelbemiddeling nog serieus genomen wordt en nog tot uitvoer wordt gebracht, kan hier bijgevolg gesteld worden.

Volgens de respondent was het hier vooral de bedoeling van de wetgever om het herstelgericht aanbod systematisch te installeren. Elke dader en elk slachtoffer zouden de kans moeten krijgen om met elkaar in gesprek te gaan, door het systematisch aanbieden van een herstelbemiddelingsprocedure wordt hen die kans geboden, ongeacht de ernst van het jeugddelict. Het heeft als bedoeling ervoor te zorgen dat, ook al wordt de zaak gevorderd door de procureur, hij/zij er wel aan zou denken om de partijen over de bemiddeling te informeren. Dit gebeurt overigens te weinig volgens de respondent, te vaak worden jongeren de dag na hun verhoor al voor de jeugdrechter geleid waardoor de procureur des Konings niet meer denkt aan een bemiddeling.

29

9.2. Herstelbemiddeling én een strafvordering: een parallelle procedure

De respondent geeft aan dat een parallelle procedure interessant kan zijn als de betrokken partijen in de bemiddeling tot een overeenkomst kunnen komen binnen de bemiddeling nog voor het burgerlijke deel voorkomt. Zo krijgt de minderjarige delictpleger of verdachte reeds inzicht in de beleving van en gevolgen voor het slachtoffer.

De respondent haalt dus aan dat de herstelbemiddelingsprocedure perfect kan samenlopen met de vordering en ziet daar weinig graten in, ook al bestaan er enkele gevaren aan dergelijke parallelle procedure. Zo ziet de respondent soms een sterke toenadering tussen de partijen in het herstelbemiddelingsproces, maar wordt dat soms voor een groot deel tenietgedaan door de pleidooien van advocaten en verzekeringen op de daaropvolgende zitting voor de rechtbank. Een voorbeeld hiervan is een advocaat die de verantwoordelijkheid van de jongere volledig ontkent, wat vaak leidt tot een grote ontgoocheling voor de partijen omdat zij dat vaak als een heel belangrijk onderdeel van het proces beschouwen. Dergelijke incidenten kunnen er zeker voor zorgen dat de geloofwaardigheid van het herstelbemiddelingsproces in het gedrang komt. Daarnaast bestaat ook de kans dat het slachtoffer sneller zal afhaken omdat ze weten dat ze hun belangen ook voor de rechtbank kunnen behartigen.

Hieraan gekoppeld kunnen we ons de vraag stellen of herstelbemiddeling dan wel nog serieus wordt genomen en om de juiste redenen wordt aangeboden. De respondent haalt aan dat het beleid nog steeds zeer veel belang hecht aan bemiddeling en bij uitbreiding aan het volledige herstelgerichte idee, dat dan ook sterk terug te vinden is in het nieuwe jeugddelinquentiedecreet. Maar tegelijk zijn de responsen die de HCA-dienst ontvangt op een aanbod van herstelbemiddeling zeer divers. Blijkt dat betrokken partijen wel geloven in de methodiek van een neutrale derde en het belang van een gesprek aan te gaan met elkaar, maar niet in hun specifieke situatie. Volgens de respondent heeft dat in merendeel van dergelijke gevallen te maken met het beeld dat ze hebben van de andere partij, vaak gesteund op vooroordelen en stereotypes. De respondent haalt aan dat herstelbemiddeling doorgaans heel serieus wordt genomen, zowel door het beleid, de procureurs en parketmagistraten en de betrokken partijen die deelnemen aan het bemiddelingsproces.

9.3. Automatisch of niet-automatisch verval van de strafvordering

De respondent haalt aan dat de reden voor het niet weerhouden van een automatisch verval van de strafvordering de vrijwilligheid van de bemiddeling is. Indien een automatisch verval gekoppeld zou zijn aan een succesvolle herstelbemiddeling voor minderjarigen, bestaat de

30

mogelijkheid dat de minderjarige verdachte of delictpleger de herstelbemiddeling niet uit volledige vrijwilligheid aanvangt. Uit de praktijk blijkt volgens de respondent dat bemiddeling stukken beter werkt als er een minimum aan innerlijke motivatie aanwezig is bij de verdachte of delictpleger. Bovendien is een herstelbemiddelingsproces niet steeds heiligmakend, dader en slachtoffer kunnen bijvoorbeeld met een andere visie op herstelbemiddeling deelnemen waardoor het proces niet slaagt. Ook wanneer het slachtoffer zich terugtrekt stopt het bemiddelingsproces. Het zou volgens de respondent niet eerlijk om een straf te laten afhangen van dit proces. Daarom wordt voor elke minderjarige verdachte of delictpleger een niet- automatisch verval gehanteerd. Wel is het zeer goed dat zowel de procureur des Konings als de jeugdrechter rekening kunnen houden met de uitkomst van de bemiddeling en kunnen er stukken uit het bemiddelingsproces gedeeld worden met procureur en de jeugdrechter indien zowel dader als slachtoffer hiermee akkoord gaan.

Een andere reden om geen automatisch verval van de strafvordering te voorzien, is om er op die manier voor te zorgen dat de jongere zelf zijn verantwoordelijkheid opneemt. Daarom is het belangrijk dat hij de keuze voor herstelrecht doet vanuit een motivatie om deze verantwoordelijkheid op te nemen. Een automatisch verval vergroot de kans dat jongeren instemmen met het herstelrechtelijk aanbod met het oogmerk om het instellen van de strafvordering door de procureur te vermijden (Christiaens & Dumortier, 2006). Het opnemen van deze verantwoordelijkheid door de minderjarige verdachte of delictpleger hangt samen met wat in de vorige alinea aan bod kwam in verband met de vrijwilligheid van de verdachte of dader.

Uiteraard kunnen meningen hierover verschillen, al naargelang de visie die erop nagehouden wordt met betrekking tot de verhouding tussen het klassieke rechtssysteem en het herstelrecht. De betrokken respondent pleit voor een balans tussen beide systemen en staat niet achter verwerping van een van de systemen. Volgens de respondent is het belangrijk dat ook de samenleving (verpersoonlijkt door de figuur van de procureur des Konings) nog de mogelijkheid heeft om te kunnen beslissingen of er een sanctie nodig is of niet en dat dus niet enkel de herstelbemiddeling beslissend is voor het verdere gevolg dat al dan niet aan een gepleegd delict wordt gegeven.

Vaak wordt eveneens aangehaald dat het automatisch verval van de strafvordering na een succesvolle herstelbemiddeling een incentive zou kunnen zijn voor de minderjarige verdachte of delictpleger. De onzekerheid over een al dan niet verval van de strafvordering kan een impact hebben op de bereidwilligheid van jongeren om aan het herstelbemiddelingstraject deel te

31

nemen, maar ook dat blijk in de meerderheid van de gevallen niet zo te zijn, aldus de respondent. Als herstelbemiddelaar wordt aan de minderjarige duidelijk gemaakt dat het een kans is om een positief signaal uit te zenden, zowel naar het parket als naar het slachtoffer en hun ouders. Daarnaast worden ze ook geïnformeerd dat er niet systematisch voor een niet-verval van de strafvordering wordt gekozen en dat de procureur wel degelijk rekening houdt met de uitkomst van de bemiddeling. Bovendien biedt de herstelbemiddeling een ideale kans om op die manier de schade onderling te regelen en hoeft er, indien een overeenkomst wordt gevonden, geen burgerrechtelijk gevolg meer aangegeven te worden.

Verder zou een automatisch verval van de strafvordering na een succesvolle herstelbemiddeling heel wat druk kunnen leggen op de verdachte of dader om akkoord te gaan met om het even welk voorstel komende van het slachtoffer, zo blijkt uit de antwoorden van de respondent en uit het onderzoek van Aernouts & Kerkhofs (2017). Die druk van een automatisch verval zou ook op het slachtoffer kunnen wegen, aangezien de gevolgen voor de pleger van het jeugddelict aanzienlijk kunnen zijn indien er niet tot een akkoord kan worden gekomen tussen de verschillende betrokken partijen (Berbuto & Van Doosselaere, 2007).

Tot slot leeft de vraag naar een automatisch verval van de strafvordering na een succesvolle herstelbemiddeling bij minderjarigen niet echt binnen de HCA-diensten volgens de respondent en wordt er dus ook niet echt voor gelobbyd. Bovendien zou de respondent een herstelbemiddeling waaraan een automatisch verval gekoppeld is indien de bemiddeling succesvol wordt uitgevoerd, een moeilijk positie vinden om mee te werken.

32