• No results found

Complementariteit tussen de filosofie in het jeugddelinquentierecht en de afwezigheid

8.1. Vóór het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht

Met de wet van 15 mei 2006, tot wijziging van de jeugdbeschermingswet van 8 april 1965, wordt het automatisch verval van de strafvordering na een geslaagde herstelbemiddeling niet weerhouden. Alhoewel dit oorspronkelijk wel zo voorzien was38, werd onder druk van de sector alsnog beslist om het automatisch verval niet te weerhouden (Put & Rom, 2007). Nochtans, wordt hiermee niet voldaan aan wat beschreven staat in artikel 40, derde lid, b) van het Kinderrechtenverdrag. Daar staat namelijk omschreven dat een geslaagde buitengerechtelijke afhandeling zou moeten resulteren in een volledige en definitieve stopzetting van de zaak. Indien er louter wetstechnisch wordt gekeken naar deze tekortkoming van het Belgische systeem is het duidelijk dat het niet beantwoordt aan wat er wordt verwacht van het Comité Kinderrechten.

Toch zijn er ook argumenten voorhanden die een meer genuanceerd beeld voorop wensen te stellen. Zo zijn Put & Rom (2007) van mening dat het Belgische jeugdrechtstelsel voldoende diversifieert en verschillende elementen van bescherming, resocialisatie, herstel en maatschappijbeveiliging combineert. Bovendien wordt met het subsidiariteitsbeginsel een zekere garantie geboden voor het gegeven dat herstelbemiddeling of herstelgericht groepsoverleg (HERGO) als prioriteit worden gezien. Eveneens versterkt door het opleggen van een specifieke en uitdrukkelijke motivatie door het parket wanneer niet voor een herstelbemiddeling wordt gekozen (Put & Rom, 2007). Daarbij is het de bedoeling dat de redenen om alsnog de strafvordering in te stellen niet liggen in de noodzaak tot ‘bestraffing’ maar in de finaliteit om andere, hulpverleningsmaatregelen te treffen.

Ook Hespel & Put (2014) zijn eerder voorstanders van het behouden van de afwezigheid van een automatisch verval van de strafvordering na een succesvolle bemiddelingsprocedure. Wel is het volgens hen aangewezen dat de jongere snel duidelijkheid krijgt over wat er met de strafvordering zal gebeuren. Eventueel kan worden voorzien dat de parketmagistraat bij gelegenheid van de goedkeuring aan de jongere moet meedelen of hij bij een correcte uitvoering de zaak zal seponeren, dan wel dat hij alsnog de strafvordering wenst in te stellen.

38 Voorontwerp van wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de jeugdbescherming en het ten laste nemen

van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, Parl. St. Kamer 2004-05, nr. 51- 1467/1, 70.

26

Het niet weerhouden van een automatisch verval van de strafvordering met de wijzigingswetten uit 2006, valt naar mijns inziens nog te verantwoorden omwille van de beschermingsfilosofie die nog steeds als basis wordt gehanteerd in deze wetgeving. Bovendien is er op dat moment nog geen sprake van een derde vorderingsgrond voor het parket en garandeert het niet automatisch verval van de strafvordering de mogelijkheid voor de procureur des Konings om na een succesvolle herstelbemiddeling alsnog maatregelen te nemen ter bescherming van de minderjarige verdachte of delictpleger.

8.2. Na de invoering van het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht

Het decreet betreffende het jeugddelinquentierecht dat werd goedgekeurd op 15 februari 2019 en in werking trad vanaf 1 september 2019, weerhoudt eveneens het automatisch verval van de strafvordering na een succesvolle herstelbemiddeling niet. Nochtans wordt met het decreet afgestapt van de beschermingsfilosofie binnen de reactie op jeugddelicten. Dat betekent dat het decreet voorziet in een duidelijke scheiding én ruimte voor verbinding tussen het jeugddelinquentierecht enerzijds en de jeugdhulpverlening anderzijds. Centraal binnen het jeugddelinquentierecht staat de duidelijke, snelle, constructieve en herstelgerichte reactie op het gepleegde jeugddelict, de verantwoordelijkheid van de minderjarige verdachte of delictpleger en de minderjarige als handelingsbekwame mens39.

Met het invoeren van het ‘Decreet betreffende het jeugddelinquentierecht’ werd, zoals hierboven (cf. supra 4.2.3 en 5.4) reeds beschreven, een derde vorderingsgrond ingevoerd voor het openbaar ministerie. Door het invoeren van deze derde vorderingsgrond wordt een expliciete manier gecreëerd voor de procureur des Konings om, op het even welk moment voor of tijdens de rechtspleging, rechtstreeks de jeugdrechter of jeugdrechtbank vatten om hulpverleningsmaatregelen te laten nemen ten aanzien van de minderjarige.

Daardoor geldt de argumentatie dat er geen hulpverleningsmaatregelen meer genomen zouden kunnen worden na een geslaagde herstelbemiddeling met automatisch verval van de strafvordering, niet langer. Concreet betekent dit dat de filosofie van de huidige regelgeving inzake het jeugddelinquentierecht, niet meer overeenstemt met het niet weerhouden van een automatisch verval van de strafvordering. De nieuwe, derde vorderingsgrond voorziet namelijk in de verbinding met de integrale jeugdhulp en de mogelijkheid voor het parket om

39 Vlaams Parlement. (2018). Ontwerp van decreet betreffende het jeugddelinquentierecht. Geraadpleegd op 25

27

hulpverleningsmaatregelen te laten nemen indien er sprake is van een verontruste opvoedingssituatie bij de minderjarige verdachte of delictpleger.

Wanneer een beschermingsfilosofie werd gehanteerd, zoals dat het geval was voor de wetgeving vóór invoering van het jeugddelinquentiedecreet, is het niet weerhouden van een automatisch verval van de strafvordering gerechtvaardigd zodat er hulpverleningsmaatregelen genomen kunnen worden in geval van een verontrustende opvoedingssituatie bij de minderjarige delictpleger. Echter, de huidige filosofie van het jeugddelinquentiedecreet, waar verantwoordelijkheid en snelle reacties op het delict en niet de bescherming van de delictplegers centraal staat, valt niet langer te vereenzelvigen met het niet weerhouden van een automatisch verval van de strafvordering. Indien enkel deze argumentatie voor het niet weerhouden van een automatisch verval wordt bekeken, blijkt deze niet langer geldig te zijn en is een automatisch verval van de strafvordering na een succesvolle herstelbemiddeling een logisch gevolg van deze gewijzigde filosofie en wetgeving.

28