• No results found

Hoe ervaren ouders de rol van tijd bij de participatie van hun kinderen in gestructureerde vrijetijdsactiviteiten?

4.5 Ethische verantwoording

5.2.3 Hoe ervaren ouders de rol van tijd bij de participatie van hun kinderen in gestructureerde vrijetijdsactiviteiten?

De invloed van tijd met betrekking tot gestructureerde activiteiten is een complex geheel van factoren. Ouders en kinderen hebben elk eigen mogelijkheden en beperkingen wat betreft (vrije) tijd, die daarbij ook op elkaar van invloed zijn (Beuners en Boers, 2007).

Om de mening van ouders over de invloed van tijd bij de deelname in gestructureerde vrijetijdsactiviteiten te verkrijgen zijn verscheidene gerichte vragen gesteld. Zoals vragen over de werkuren van de ouders en over het wekelijkse aantal en de (reis)tijden van gestructureerde vrijetijdsactiviteiten van de kinderen. Gedurende het interview zijn er echter ook antwoorden over de invloed van tijd naar voren gekomen bij de vragen over de fysieke buitenruimte (deelvraag 2) en over het opvoedingsgedrag (deelvraag 1). Hieronder zijn de door respondenten genoemde aspecten, die betrekking hebben op het tijdselement van gestructureerde activiteiten, uiteengezet.

De respondenten blijken wat betreft de afstand tot de activiteiten op lokaal niveau te blijven (van 5 tot 25 minuten reistijd), met uitzondering van eventuele periodieke wedstrijden.

“In het ergste geval heb ik zoiets van: als hij goed is in volleyballen en ze gaan op regionaal niveau spelen, dan ja.. dan wil ik dat best steunen. Dus zullen we dan ook wat verder moeten rijden. Ik zal dan niet zo snel ‘nee’ zeggen.” (Joanne)

“Ik ga niet iets doen dat een uur verder weg is ofzo. Het is allemaal een beetje binnen een half uur te bereiken. Het is ook niet nodig, want alles is dichtbij. Ik begrijp niet wat ik heel ver weg zou moeten zoeken met dit enorme aanbod.” (Linda)

Meerderen geven aan bewust te kiezen voor activiteiten die dichtbij huis zijn, hoewel enkele anderen juist aangeven geen grens te hebben wat betreft de reistijd. Redenen die de respondenten hiervoor geven hebben vooral te maken met beperkingen in de reistijden die zij zelf kunnen aanbieden.

“Ik hou me daardoor ook niet zoveel bezig met activiteiten die buiten een bepaalde straal liggen. Maar het is niet zo geweest ‘dat kan niet, dat is te ver weg.’ Wel meer van de tijd, dat daar een grens zit. Dus het heeft zich voor ons niet echt voorgedaan, maar het zou wel een overweging kunnen zijn van ‘nee het kan niet, ik kan niet elke week heen en weer rijden’, maar dat is meer het tijdsbudget.” (Els)

“Dus ik kies in principe voor een activiteit van ‘kijk, vind je het leuk’.. en dan wat een beetje past met onze tijden, want wij werken allebei. Dus hè, je kan niet kiezen voor een activiteit midden op de dag.” (Ana)

Het tijdsbudget is afhankelijk van de tijd en dagen die door de respondenten en hun partners worden besteed aan zorg en werk. Meerderen geven dan ook aan dat de activiteiten hierdoor een minder gunstig bijeffect kunnen hebben op de eigen vrije tijd van de respondenten. De vaste tijden van de activiteiten kunnen leiden tot een ‘drukke agenda’ voor zowel ouder als kind. Het hebben van niet flexibele werktijden en meerdere kinderen, waardoor op dezelfde dag meerdere activiteiten op verschillende tijden en locaties plaatsvinden, kunnen dit verschijnsel daarbij versterken.

“Nou, ik en mijn man werken allebei fulltime en we moeten wel vaak rennen en vliegen om elk kind op de juiste plek en juiste tijd te krijgen. Dat vind ik een nadeel. Maar goed, dat doen we natuurlijk wel. Je wilt wel dat je kind een sport kan beoefenen. (…) Maar dat is meer het tijdsbudget. Het is niet zo dat ik dat haar wil onthouden, want als het mogelijk zou zijn.. stel dat ik parttime zou werken, of niet zou werken, of als ik maar één kind had, zou ik dat wel willen overwegen om haar dat wel te laten doen, wat het ook mag zijn.. ook als het in een andere stad is.” (Els)

“Als ouder zijnde ben je heel veel tijd ermee kwijt, want het is natuurlijk een enorme hectiek. Dat betekent wel dat doordeweeks, maar ook gewoon in het weekend, dat eigenlijk alles is afgestemd op de vrijetijdsbesteding van je kinderen. En ja, daar proberen we ook wel wat rekening mee te houden. (…) Ik vind dan ook wel dat je er dan moet zijn. En omdat je er voor je kind moet zijn kun je op de zaterdagmorgen of zondagmorgen niet zomaar afspraken maken om naar vrienden toe te gaan.. dat zijn wel dingen.. het is geen negatief effect, maar het zijn wel afspraken waar je absoluut rekening mee moet houden. Het legt een groot beslag op de ruimte in je eigen agenda.” (Maarten)

“We zijn gewoon vier keer per week taxi heen en weer.” (Leonie)

Opvallend hierbij is wel dat alle respondenten toch minstens één van hun kinderen brengt en haalt naar een activiteit. Redenen hiervoor zijn dat zij hun kinderen te jong vinden om alleen te gaan en/of omdat zij de locatie te ver weg vinden. Redenen hiervoor hebben voornamelijk te maken met de ouderlijke visies over de woonomgeving (zie deelvraag 2). Oplossingen die een deel van de respondenten hiervoor heeft gevonden is het samen fietsen met leeftijdsgenoten of het openstaan voor hulp van andere ouders of familieleden die hun kinderen brengen en halen naar een activiteit.

“Dan proberen we af te spreken met ouders en probeer je op die manier toch een beetje ruimte te creëren in je eigen agenda.” (Maarten)

Opmerkelijk is dat één respondent aangaf bewust te hebben gekozen om haar drie kinderen op jonge leeftijd aan dezelfde activiteit te laten deelnemen, om de hoeveelheid van reizen bij activiteiten beperkt te houden. En enkele anderen gaven aan het erg fijn te vinden dat er ook activiteiten vanuit of op de basisschool of kinderopvang georganiseerd worden, wat het aantal reizen voor de respondenten (en hun kinderen) doet afnemen (zie deelvraag 2).

“Ik vind het al, als je drie kleine kinderen hebt die zo dicht op elkaar zitten, om het draaiende te houden en dan zorgen dat iedereen schone kleren heeft, dat er boodschappen in huis zijn.. dat is wel.. daarom hebben we ook gekozen om ze alle drie op één sport te doen. We hebben bijvoorbeeld niet gezegd van ‘nou, de één gaat op voetbal en de ander gaat op volleybal’, dan komen we namelijk handen tekort om naar de verschillende onderdelen te gaan.” (Rosa)

mogelijke oververmoeidheid, het voorkomen van een verlengde schooldag en het houden van ruimte om schoolwerk te maken en vrij te spelen. Deze redenen komen deels voort uit het opvoedingsgedrag van de respondenten, namelijk dat ze hun kinderen te jong vinden voor grote hoeveelheden gestructureerde tijd (zie deelvraag 1). Het bewust willen inplannen van vrije middagen voor de kinderen is hierdoor ook van invloed op het wel of niet laten deelnemen van kinderen aan bepaalde gestructureerde activiteiten. Enkele respondenten geven dan ook aan om bij een activiteit bewust te kiezen voor een deelname op een weekenddag, omdat het kind dan geen schooluren erbij heeft en dus meer vrije tijd overhoudt.

“Dus dat vind ik eigenlijk al genoeg, want je hebt ook school en alles ernaast. En ik vind ook dat er gewoon vrije tijd moet overblijven. (…) Maar als ze weer zo’n tijdelijke cursus hebben van, zeg zes of tien weken, dan denken we van ‘nou, dat kunnen we dan wel doen, maar als over de gehele linie je agenda maar niet al te vol is.’ (…) En ik vind het écht belangrijk dat er tenminste twee, drie middagen in de week zijn dat je niets hebt gepland, maar dat je zelf kan invullen al naar gelang je bui is, of wat je vriendinnen gepland hebben. Ik vind het gewoon niet goed dat een agenda van een kind al volgeboekt wordt. Een kind moet eigenlijk geen agenda hebben. Ik vind een stukje verveling of op het laatste moment iets kunnen doen ook belangrijk. ” (Els)

Tijdruimtelijke perspectief: tijd

Ten slotte is het tijdsaspect dus ook van invloed voor de respondenten, wanneer zij keuzes maken betreffende de participatie van hun kinderen in gestructureerde vrijetijdsactiviteiten. Het vrijetijdsbudget van de respondenten speelt een belangrijke rol, omdat de respondenten met kinderen in de basisschoolleeftijd voorkeur geven aan het brengen en halen van hun kinderen bij de activiteiten. Hierdoor geven de respondenten de voorkeur aan activiteiten die een korte reistijd in beslag nemen. Hun vrijetijdsbudget wordt medebepaald door de huishoudsamenstelling (die het aantal zorguren beïnvloedt) en de flexibiliteit van hun beroep (dat het aantal werkuren bepaalt). Het vrijetijdsbudget is hierbij voornamelijk van invloed op de mogelijkheden van de respondenten om hun kinderen te laten participeren in gestructureerde vrijetijdsactiviteiten.

Daarnaast speelt het vrijetijdsbudget van het kind ook een rol voor de respondenten. De respondenten hechten namelijk bij hun kinderen in de basisschoolleeftijd veel waarde aan voldoende vrije tijd voor andere meer vrijblijvende activiteiten. De vrije tijd van kinderen is zo voornamelijk van invloed op keuzes van ouders om hun kinderen te laten participeren in gestructureerde vrijetijdsactiviteiten.

VI. CONCLUSIE

6.1 Conclusie

In dit onderzoek zijn ouders geïnterviewd met vragen over de participatie van hun kinderen (zes tot en met twaalf jaar) in gestructureerde vrijetijdsactiviteiten en welke invloeden hierbij een rol spelen voor ouders. Op deze manier is er getracht antwoord te vinden op de volgende hoofdvraag: Op welke wijze beïnvloeden het opvoedingsperspectief en het tijdruimtelijke

perspectief van ouders de participatie van kinderen in de basisschoolleeftijd in gestructureerde vrijetijdsactiviteiten?

Hierbij zijn het opvoedingsperspectief en tijdruimtelijke perspectief in drie delen opgesplitst. Allereerst is er gekeken naar de invloeden van het opvoedingsgedrag en opvoedingsdoelen van de ouders. Vervolgens zijn invloeden vanuit de fysieke ruimte (woonomgeving) bestudeerd. En als laatste is er gekeken naar de invloed van tijd op het participeren in gestructureerde activiteiten. Bij elk aspect is er gekeken naar hoe ouders deze invloeden ervaren. Dit is gedaan om een breder beeld te vormen van de mogelijke verklaringen voor beperkende of stimulerende invloeden op de participatie van jonge kinderen in gestructureerde vrijetijdsactiviteiten. Hieronder zijn de betekenissen voor ouders van elk aspect afzonderlijk uitgewerkt en gekoppeld aan de besproken wetenschappelijke onderzoeken.

Het opvoedingsperspectief van de ouders blijkt op verschillende wijzen van invloed te zijn op de participatie van hun kinderen in gestructureerde vrijetijdsactiviteiten. Enkele onderzoeken toonden al aan dat opvoeding (gedrag en doelen) een gezinsvariabele is die de participatie van jonge kinderen in gestructureerde naschoolse activiteiten beïnvloedt (Laird et al., 1998, Posner en Vandell, 1994, beide aangehaald in Riggs en Greenberg, 2004). Alle aspecten met betrekking tot het opvoedingsgedrag (controle en steun) en de opvoedingsdoelen (autonomie en conformiteit) zijn ook door de meerderheid van de ouders genoemd wanneer deze aspecten verbonden worden aan gestructureerde vrijetijdsactiviteiten. De door Riggs en Greenberg (2004) gestelde kenmerken die essentieel zijn bij het gaan deelnemen aan gestructureerde activiteiten blijken ook in dit onderzoek voor de ouders van belang te zijn. Zo spelen de kwaliteit, structuur en typering van de activiteiten voor hen een rol. En daarnaast dienen de activiteiten mogelijkheden aan te bieden om bepaalde vaardigheden en normen te ontwikkelen en om relaties met volwassenen en leeftijdsgenoten tijdens de activiteit op te bouwen (zie figuur 1). Vanuit controlerend opvoedingsgedrag sturen de ouders namelijk aan

(lidmaatschap afmaken) en de organisatie betreffende vrijetijdsactiviteiten van hun kinderen. Vanuit steunend opvoedingsgedrag benadrukken de ouders voornamelijk hun betrokkenheid door het willen aanbieden van een grote verscheidenheid aan activiteiten aan hun kinderen. De mate van het plezierige gevoel dat de activiteit aan het kind biedt dient hierbij als belangrijke motivatie voor ouders om hun kind ergens aan te laten deelnemen.

Daarnaast beïnvloeden ontwikkeling stimulerende kenmerken van gestructureerde activiteiten ouders ook om hun kinderen te stimuleren in hun deelname. Verscheidene theoretici (Riggs en Greenberg, 2004; Persson et al., 2007; Dekovic´ et al., 1996, Kagitcibasi, 1997, Schwartz, 1992, Nijsten en Pels, 2000, allen aangehaald in Distelbrink et al., 2009; Herweijer, 2010) geven aan dat ouders met een hogere sociaaleconomische status en autoritatieve opvoedingsstijl het ontwikkelingstraject van hun kinderen willen optimaliseren en hierdoor vaak meer belang hechten aan de ontwikkeling van autonomie dan conformiteit. Echter tonen in dit onderzoek meerdere ouders aan dat wanneer zij hun kinderen (sociale) regels en normen willen aanleren, dit kan leiden tot het een (door hun gestuurde) deelname in een gestructureerde activiteit dat in een groep plaatsvindt. Enkele ouders gaven zelfs aan om, voor de sociale ontwikkeling van het kind, bewust te kiezen voor activiteiten die niet vanuit de school georganiseerd zijn. Op deze manier kunnen hun kinderen omgangsvormen met andere volwassenen en kinderen ervaren.

Enkele onderzoekers maken bij vrijetijdsactiviteiten een onderscheid in de typen sport, cultuur en prosociale activiteiten (Fawcett, 2007; van Doorn et al., 2008). In dit onderzoek zijn echter slechts culturele en sportactiviteiten voorgekomen. Voor prosociale prestaties van hun kinderen duiden de ouders niet zozeer op (pro-)sociale activiteiten als padvinderij, maar kiezen ouders een teamsport boven een individuele sport. Bij een sport komen namelijk volgens de ouders ook aspecten naar voren die de ontwikkeling van autonoom gedrag bevorderen. Bij dit opvoedingsdoel duiden de ouders erop om door middel van een bepaald type of verscheidenheid aan typen activiteiten de lichamelijke (gezondheid) en mentale vaardigheden (zelfvertrouwen) van hun kind te bevorderen. Periodieke cursussen worden dan ook door de ouders gewaardeerd, vanwege de mogelijkheid om verschillende activiteiten voor een bepaalde periode te verkennen zien. Het doel om autonoom gedrag te stimuleren blijkt dan ook bij de meeste ouders het sterkst van invloed te zijn bij de participatie van hun kinderen in gestructureerde vrijetijdsactiviteiten.

Ten slotte gaf Verhulst (2005) in zijn onderzoek aan dat voornamelijk jongens naar actiegeoriënteerde activiteiten neigen. Hoewel de meeste ouders dit zelf niet nadrukkelijk

aangeven, is dit ook bij de gestructureerde activiteiten van de zoons van de respondenten een zichtbaar fenomeen.

Naast het opvoedingsperspectief speelt ook het tijdruimtelijke perspectief van ouders een rol. Zo blijkt de fysieke ruimte (woonomgeving) voor alle ouders van invloed te zijn bij de participatie van hun kinderen (in de basisschoolleeftijd) in gestructureerde vrijetijdsactiviteiten. De omvang en diversiteit van het aanbod van vrijetijdsvoorzieningen speelt voornamelijk een rol in de participatie, omdat hiermee de toegankelijkheid en reisafstand naar de activiteiten wordt bepaald (Miller, 1999; Hägerstrand, 1970, aangehaald in Vilhemson, 2000; Schwanen et al., 2008). De ouders ervaren het aanbod van de gestructureerde vrijetijdsactiviteiten hun stadsgebied als positief, omdat zij hier veel activiteiten in de nabije omgeving kunnen vinden. Alleen ervaren de ouders in de centrale stadsgebieden de buitensporten als minder toegankelijk door een beperkt nabijgelegen aanbod. Dit komt overeen met het besproken Nederlandse onderzoek (van Dam et al., 2000) dat duidt op een verschil in voorzieningen tussen centrale en perifere stadsgebieden.

De grootte van de reisafstand en daarbij de veiligheidsbeleving van de woonomgeving blijken voor de ouders een versterkend effect te hebben op hun vereiste om jonge kinderen onder volwassen toezicht te laten reizen naar gestructureerde vrijetijdsactiviteiten. Meerdere Nederlandse onderzoekers (Bouw en Karsten, 2004; Emmelkamp, 2004; Karsten et al., 2001) gaven al aan dat voornamelijk ouders met een niet-lage sociaaleconomische status in de stad meer gevaren op straat zien voor kinderen, vooral door de toename van het aantal auto’s. Ook in dit onderzoek benadrukken de ouders uit de centrale stadsgebieden hun ergernissen betreffende de verkeersveiligheid in hun woonomgeving, terwijl ouders uit de perifere stadsgebieden meer spreken over een autoluwe en kindvriendelijke buitenruimte. Dit is voor de meeste ouders dan ook van invloed op hun ideeën over het belang van volwassen toezicht bij de activiteiten van hun kinderen buiten huis.

Een groter belang van volwassen toezicht kan van invloed zijn op de participatie van kinderen in gestructureerde activiteiten, omdat er ook de mogelijkheid voor dit toezicht moet zijn. Bij de ouders uit de centrale stadsgebieden bleek dan ook, overeenkomend met wat het Amerikaanse onderzoek aangeeft (Committee on Community-Level Programs for Youth, 2000, aangehaald in Riggs en Greenberg, 2004; Bohnert et al., 2010), dat de gestructureerde activiteiten niet alleen vanuit instituties zelf, maar ook samen met of geheel vanuit de basisschool georganiseerd worden. Sommige ouders zien de vrijetijdsactiviteiten die geheel georganiseerd zijn vanuit de basisschool of in samenwerking met instituties als groot voordeel

nabijheid van de vanuit school georganiseerde activiteiten als voordeel. Hierdoor komen onveiligheidbelevingen in de buitenruimte betreffende het verkeer en ‘andere mensen’ namelijk minder ter sprake. En juist deze onveiligheidbelevingen leiden er volgens onderzoekers (Bouw en Karsten, 2004; Emmelkamp, 2004; Karsten et al., 2001) toe dat kinderen voor activiteiten buiten het eigen huis bijna altijd worden gebracht en gehaald door ouders, en dus in hun zelfstandige bewegingsvrijheid beperkt worden. Bouw en Karsten (2004) duidden hierbij op de opkomst van de ‘achterbankgeneratie’, wat mogelijk ook zichtbaar is onder de ouders in dit onderzoek. Deze redenen kunnen ouders dus motiveren om kinderen in school of opvang gestructureerde activiteiten te laten deelnemen.

Andere wijzen waarop ouders deze onveiligheidbelevingen proberen te controleren is door beroep te doen op hun sociale netwerken. Zoals Blokland (2009) ook aangaf helpen ouders elkaar door middel van sociale controle, ofwel via informeel toezicht waarbij men let op elkaars kinderen wanneer de ouders zelf afwezig zijn. De aanwezigheid van sociale controle en het gebruik van sociale netwerken bij het halen en brengen van kinderen blijkt bij de oudersin dit onderzoek sterk te verschillen per type activiteit en per woonwijk, in zowel perifere als centrale stadsgebieden. Zoals van Gemerden en Staats (2006, aangehaald in Blokland, 2009) ook stellen is de beleving van een “gemeenschappelijkheid van prosociale normen” sterk bepalend voor hoe veilig mensen zich in hun leefomgeving voelen. In dit onderzoek geven ouders dan ook aan dat hun sociale veiligheidsbeleving sterk wordt beïnvloed door persoonlijke ervaringen met en verhalen over andere stadsbewoners. Ouders die hier voordeel uit halen zien dit dan ook als efficiënt middel voor de minder gunstige aspecten betreffende hun woonomgeving en hun (vrije) tijdsbudget. Dit tijdaspect is hieronder verder toegelicht.

Naast de woonomgeving speelt bij het tijdruimtelijke perspectief ook het tijdsaspect een belangrijke rol bij de participatie van kinderen in gestructureerde vrijetijdsactiviteiten. De afstand, frequentie, dag en het tijdstip van activiteiten ervaren ouders als belangrijke factoren die van invloed zijn op de mogelijkheid van deelname. Zoals verschillende theoretici (Bouw en Karsten, 2004; Emmelkamp, 2004; Karsten et al., 2001) al stelden komt dit voort uit het vereiste om jonge kinderen onder volwassen toezicht te laten. Door het willen brengen, (eventueel) blijven en halen van kinderen bij de gestructureerde vrijetijdsactiviteiten wordt de vrije tijd van ouders nog meer bezwaard (Catapano, 2012). De ouders geven dan ook aan dat deze mogelijkheid mede beïnvloed wordt door de beperkingen die ouders hebben in hun beschikbare vrije tijd. Voorpostel en Lippe (2001) duiden ook aan dat het vrijetijdsbudget van ouders bepaalt of ouders meer of minder tijd kunnen besteden aan de frequentie en

reisafstanden bij de vrijetijdsactiviteiten van hun kinderen. Hun vrijetijdsbudget blijkt daarbij, in overeenstemming met enkele onderzoeken (Voorpostel en Lippe, 2001; Beuners en Boers, 2007), sterk beïnvloed te worden door hun huishoudsamenstelling (die het aantal zorguren beïnvloedt) en de flexibiliteit van hun beroep (dat het aantal werkuren bepaalt). Deze flexibiliteit wordt door enkele ouders getracht te vergroten door een beroep te doen op anderen, die het halen en brengen bij de activiteiten voor de ouders overnemen. Ook hier speelt het door Blokland (2009) aangeduide sociale netwerk dus een rol.

Ook speelt voor ouders de tijd van hun kind een essentiële rol. Zo geven meerdere ouders aan dat ze het belangrijk vinden dat niet alle vrije tijd wordt vol gepland met