• No results found

Hoe ervaren ouders de rol van de fysieke ruimte (woonomgeving) bij de participatie van hun kinderen in gestructureerde vrijetijdsactiviteiten?

4.5 Ethische verantwoording

5.2.2 Hoe ervaren ouders de rol van de fysieke ruimte (woonomgeving) bij de participatie van hun kinderen in gestructureerde vrijetijdsactiviteiten?

De woonomgeving speelt om verschillende redenen een rol bij de deelname van kinderen in gestructureerde activiteiten. Structurele kenmerken in de fysieke omgeving bieden namelijk mogelijkheden en beperkingen voor het gedrag van mensen (Miller, 1999). Zo zijn de verschillende dichtheden in infrastructuur en bebouwing van centrale en perifere stadsgebieden van invloed op hun verschillen in invulling, omvang en beleving van de fysieke buitenruimte(Ostendorf en Musterd, 1996; van Dam et al., 2000; van der Knaap, 2002;Blokland, 2009).

Om deze redenen is er eerst gekeken of de respondenten in een centraal of perifeer stadsgebied wonen, dit kan namelijk van invloed zijn op hun visie over de woonomgeving. Om de visies van ouders met betrekking tot de invloed van structurele kenmerken in de woonomgeving te verkrijgen is er gevraagd wat zij van de buitenruimte vinden voor kinderen.

vrijetijdsvoorzieningen in hun woonomgeving. Bij deze vragen kwam het volgende naar voren.

De helft (zeven) van de respondenten woont met het gezin in een centraal stadsgebied en de andere helft (zes) in een perifeer stadsgebied. Deze onderscheiding in stadsgebieden toont een verschil in de ervaringen van de fysieke buitenruimte wat betreft sociale en verkeersveiligheid en wat betreft het aanbod van vrijetijdsvoorzieningen. Een enkeling is positief over de verkeersveiligheid, omdat er sprake is van een autoluwe woonomgeving met voornamelijk bestemmingsverkeer. Dit zijn dan ook de respondenten die in een perifeer gebied van de stad wonen.

“We zijn voor de kinderen vanuit de stad hiernaartoe verhuisd. Toen waren ze 2, 1 en 0. We woonden heel mooi, alleen dan had je een aantal mogelijkheden.. ze konden op het terras spelen, wat bij het appartement zat. Daar konden ze vanaf vallen. Ze konden buitenspelen, maar met aan twee kanten water, dus ze konden verdrinken. En als ze veilig wilden spelen, dan konden ze de binnenring oversteken en in zo’n mooie gesloten kooi spelen.” (Rosa, wonend in perifeer stadsgebied)

“Ik woon in een heel kindvriendelijke buitenwijk met brede stoepen, veel speelruimtes en kinderspeelzones. Dus wat dat betreft is het goed geregeld. Er staan hekken om de speeltuin, er gebeurt allemaal niet zoveel. Er staan borden met ‘hier spelen kinderen’. Máár, er zij natuurlijk altijd mensen die met zestig doorrijden. Dus, opletten is altijd iets wat je doet.” (Iet, wonend in perifeer stadsgebied)

Een groot deel van de respondenten, dat in een centraal stadsgebied woont, geeft aan minder positief te zijn over de verkeersveiligheid vanwege het wonen nabij straten en kruisingen met veel verkeer. Ook geven zij aan dat deze gevoelens mede beïnvloed raken door de jonge leeftijd (‘te jong voor zelfredzaamheid’) en karakter (‘zelfverzekerdheid’) van hun kinderen, door het dagdeel (‘ochtendspits’) en eigen ervaringen of verhalen die ze gehoord hebben over verkeersongelukken.

“Ik vind dat deze stad best wel veel speeltuinen en speelplekken heeft voor kleine kinderen, dus voor deze leeftijd is het fijn, is het perfect. Alleen als ze ouder worden.. maak ik me misschien meer zorgen. In dorpen kunnen ze rondrennen, in de parken en op de straten, daar is het veilig. Dat kunnen ze hier niet.” (Monique, wonend in centraal stadsgebied)

“Dat is een nadeel, er is geen buitenruimte. Ze kunnen niet zomaar op straat even voetballen. Pleintjes zijn ver weg, daar konden ze als kind zeker niet heen, zeker niet zonder ons. Het dichtstbijzijnde plein was toch wel vier grote straten oversteken ofzo. We wonen in het centrum, daar is niks.” (Arthur, wonend in centraal stadsgebied)

Wel geeft een enkeling aan dit verschijnsel te accepteren, omdat het voor hen een kenmerk van de (binnen)stad is, maar laten ook zij hun kinderen toch halen en brengen door hen zelf, andere volwassenen of oudere broers of zussen.

“Het halen en brengen heeft dan wel weer met het verkeer te maken, anders zou ze sneller zelf kunnen fietsen. (…) Het kan bij ons altijd beter, maar we wonen ook in de stad, dus dan moeten we het allemaal een beetje nuanceren.” (Els, wonend in centraal stadsgebied)

Naast verkeersveiligheid, wordt ook de sociale veiligheid door respondenten genoemd bij hun veiligheidsbeleving. Er wordt slechts door een enkeling een expliciete uitspraak gedaan dat zij zich (sociaal) veilig voelen in hun woonomgeving. Wat meer naar voren komt is dat dit gevoel sterk afhankelijk is van de sociale controle die er heerst in de buurt. Het ervaren van een aanwezigheid van sociale controle verschilt zowel onder respondenten uit de perifere als uit de centrale stadsgebieden. De respondenten geven dan ook persoonlijke redenen hiervoor die te maken hebben met eigen ervaringen met de buurt, met de kinderen (karakter) en met het dagdeel (donker of licht buiten).

“De sociale controle.. ja mensen die lange tijd in dezelfde huizen wonen.. hier is het een buurt waar men elkaar ook wel echt kent en waar meerdere kinderen wonen, dus ouders zijn ook wel alerter. Ik denk dat dit wel sociale veiligheid kan brengen. Ja, je hebt gewoon meerdere mensen nodig. ‘It takes a village to raise a child’.” (Els, wonend in centraal stadsgebied)

“Maar je speelt niet écht op straat, dus je ziet elkaar niet zo vaak, je kent elkaars kinderen niet. Het is niet dat je een gevoel van een buurt hebt. Het is niet ‘dit zijn de kinderen van de buurt, dit zijn de mensen van de buurt, dit zijn de buren’. Nee, dat is het niet, helaas niet.” (Monique, wonend in centraal stadsgebied)

“Je merkt wel doordat we een vrijstaand huis hebben dat we dat veel minder hebben dan dat wanneer je in een rijtjeshuis woont. Dat is een enorm groot verschil, Je kunt veel minder makkelijk zeggen tegen de buurvrouw ‘Hé, ik ben even weg, let je even op?’. We hebben één huis hiernaast waar ook kinderen wonen, maar het is wel lastiger dan wanneer je op een pleintje woont waar allemaal huizen staan.” (Marrit, wonend in perifeer stadsgebied)

Naast de veiligheid van de fysieke buitenruimte, wordt er ook geduid op de invloed van de omvang van de ruimte. Respondenten in de centrale stadsgebieden geven dan ook aan dat deze ruimte beperkt is voor activiteiten die veel buitenruimte nodig hebben. Zij duiden hier onder andere op het niet kunnen aanbieden van sportvelden in centrale stadsgebieden en dat men hiervoor naar de meer perifere stadsgebieden moet reizen.

“Binnensporten zijn in de buurt, maar qua buitensporten is niets in de buurt. We zitten in het midden van de stad, er zijn hier geen sportvelden.” (Arthur, wonend centraal stadsgebied)

De respondenten uit de perifere gebieden duiden er ook op tevreden te zijn met het aanbod van meer buitenspeelruimte voor peuters en kleuters door de aanwezigheid van speelpleintjes.

In centrale stadsgebieden zijn deze er ook, maar beperkter volgens enkele respondenten. Vooral wat betreft speelterreinen voor kinderen in de basisschoolleeftijd.

“Heel vroeger heb ik gewoond in een wijk, dat was gewoon in een U-vorm. Dan had je gewoon een heel groot grasveld. Ik denk dat driekwart van een voetbalveld gewoon open was. Nou, dat is hedendaags niet meer voor te stellen. Dat is ruimte wat tegenwoordig gewoon altijd volgebouwd gaat worden. (…) Álles is gericht naar het wooncomfort van de bewoners. Maar als je dan kijkt naar van ‘oké, waar gaan dan de kinderen spelen?’, dan is er ergens wel ruimte om met wat speeltoestellen te spelen, maar dat zijn speeltoestellen voor de echt kleinere jeugd. En dan denk ik aan een maximale leeftijd van zes jaar.” (Maarten, wonend in perifeer stadsgebied vertelt zijn mening over een centraal stadsgebied)

De kinderen van de respondenten uit het centrale stadsgebied blijken wat betreft hun participatie vaker twee tot drie activiteiten te doen dan de kinderen uit de perifere stadsgebieden (zie bijlage 8.9). Wel is elke respondent, zowel in een centraal of perifeer stadsgebied wonend, positief over het grote en diverse aanbod van gestructureerde vrijetijdsactiviteiten in hun woonomgeving. Enkele respondenten uit de perifere gebieden geven daarbij aan dat er voornamelijk een grote diversiteit in sport aanwezig is. En een paar respondenten uit het centrale stadsgebied stippen zelfs een mogelijk overschot van het aanbod aan, wat het kiezen voor bepaalde en een beperkt aantal activiteiten voor hun kinderen bemoeilijkt. Wachtlijsten kunnen er in de centrale stadsgebieden echter wel voor zorgen dat kinderen nog steeds niet in nabijgelegen voorzieningen of op de gewenste tijdstippen en dagen aan activiteiten kunnen deelnemen.

“Maar dat vind ik wel een plus van ‘in de stad wonen’. Dat is voor mij ook wel een overweging om in de stad te wonen. We hebben natuurlijk gebrek aan de natuur, maar wel een overdaad aan cultuur en sport en alles wat je maar wilt doen, het kan. (…) Dat is een nadeel van de stad, er is veel aanbod, maar er zijn ook veel wachtlijsten. Er zijn echt wel wachtlijsten van járen. Het is natuurlijk wel een overweging, dat je alles zo dichtbij mogelijk kiest, maar dat kon dus niet vanwege de wachtlijst en dan doen we tóch diegene die wat verder weg is.” (Els, wonend centraal stadsgebied)

“Al het aanbod van hier in de stad. Dat is overwéldigend hoeveel, misschien ook wel weer te veel.. dan had ik in het begin toen ze nog jong waren weer van ‘Oo, doe ik ze niet tekort, want er is zoveel’. Toen was ik me aan het oriënteren van ‘dat is leuk en dat is leuk’, echt een enórme snoepwinkel.” (Linda, wonend in centraal stadsgebied)

Daarnaast is het opvallend dat de respondenten in de perifere stadsgebieden aangeven dat er voornamelijk jaarlijkse activiteiten plaatsvinden op de basisscholen van hun kinderen. De respondenten in de centrale stadsgebieden benadrukken namelijk bij hun basisscholen juist op het rijke aanbod aan diverse periodieke cursussen. Wat deze respondenten hier voornamelijk aantrekkelijk aan vinden is dat hun kinderen hierdoor goed kunnen verkennen in welke (type) activiteiten zij geïnteresseerd zijn, zonder afhankelijk te zijn van een lang (en duur)

lidmaatschap. Ook zorgt het feit dat het vanuit scholen gestructureerd wordt ervoor dat het halen en brengen naar de activiteiten al gestructureerd is (soms is het ook op de basisschool zelf), wat het laten deelnemen van hun kinderen voor sommige respondenten aantrekkelijker maakt.

“Via de school hebben wij een programma van drie maanden ongeveer. Daar kunnen de kinderen altijd verschillende activiteiten, sporten of kunst proberen. Het is een leuk systeem, want dan heb je drie maanden, dus dan zit je niet echt vast en kunnen de kinderen gewoon altijd verschillende activiteiten proberen. Je kunt een beetje bekijken wat zij leuk zouden vinden. En ik weet dat die activiteiten hierin de buurt blijven als je door wilt gaan.” (Ana, wonend in centraal stadsgebied) Tijdruimtelijke perspectief: woonomgeving

De woonomgeving speelt voor de respondenten dus een belangrijke rol bij de mogelijkheden voor hun kinderen om in gestructureerde vrijetijdsactiviteiten te participeren. De ouderlijke belevingen van de verkeersveiligheid, sociale veiligheid en omvang van de buitenruimte zijn namelijk van invloed op de mate van zelfstandige bewegingsvrijheid die de respondenten aan hun kinderen geven. In de perifere stadsgebieden ervaren de respondenten dan ook meer autoluwe en kindvriendelijke buitenruimte dan in de centrale stadsgebieden. De sociale veiligheidsbeleving verschilt echter per respondent, omdat deze sterk wordt beïnvloed door persoonlijke ervaringen.

Het grote en diverse aanbod van de gestructureerde vrijetijdsactiviteiten in alle stadsgebieden ervaren de respondenten als positief, omdat zij hier veel activiteiten in de nabije omgeving kunnen vinden (op buitensporten in het centrale stadsgebied na). Doordat activiteiten meer nabijgelegen zijn gaan de veiligheidsbelevingen van de woonomgeving minder een rol spelen, wat de zelfstandige bewegingsvrijheid van kinderen kan beïnvloeden. De mate bewegingsvrijheid van kinderen is van invloed op hun participatie in activiteiten, omdat wanneer deze vrijheid klein is de respondenten hun kinderen voornamelijk halen en brengen naar de activiteiten. Hierdoor worden de kinderen, naast hun eigen vrije tijd,ook afhankelijker van de vrije tijd die ouders aan hun kinderen kunnen besteden bij de activiteiten. Dit tijdsaspect is hieronder verder uitgewerkt.

5.2.3 Hoe ervaren ouders de rol van tijd bij de participatie van hun kinderen in