• No results found

't\Va in de maand ovcmber van 1840, dat ik door den kolonel \'an mijn 'regiment met dep "'che' werd gezonden naar d n bevel v er 'nden generaal te Castie di angr. 't Was geen pleziertochtje, want b halve dat het ngenaam koud weer n er een sl1t;euwslorm in aantocht was, leidd mij weg door de Val\' scura - D nk re vallei - wclk door roovcrs onveilig wcru g.'maakt en ov rd~nu ccnlam en treurige Plano di Cinquc :\Iiglic, 'n ik hcht dat als ik aan Giac mo Ranieri', bandieten,

<l'ln den ~n' 'uwstorm op de vlakte n d tra p 'n hongerige wolvl'n die in dit eizoen overal r ndzwcrv n, ontkwam ik waarlijl- \"an geluk mocht spreken.

Toen de zon, die door onheil peilend donkere wolken werd v 'rduist nl, no~ ongcv cr drie uren 1100dig had alvorens onder de kim tc duiken, spoorde ik mijn paard de laatste helling op n t ncl ik op de Vijfmijls-Vlakte, aan welks ander einde een klein dorp lag, Rocca-Ro a, waar ik in geval van nood den nacht kon doorbrengen. Ik hield mijn paard in om het

124 JA 'HT- E~ RIJG T.1FEREELE~. Dg R OVERKAP1TEJ),t. 121)

gelooft t zijn een stuk bl'o d te voeder n, al voorbel' iding tot c 'n \'luggen

rid over de vlakte tocn ik tot mijn \'crra" ing, - n ik mo t z ggen tot mijn teleur telling - e n rui1cr achtcr me hord aankomen, die weldra bij me wa,. Hij zatJ cr he I fat 0 nlijk uit droeg gewone burgerklceding n scheen me eenv udi'" toe

.,

een hand'\ 'reizig I' te zijn; maar aan<r('zien mijn d 'péche.

van groot aanbelang waren \\' in ~'\'aarl"olle tij fcn \' 'rkeer-den en er dus al Ic re'rkeer-den let nd, II-;cn \TC'md 'Iing m teen wantrouwig oog aan te zirn, wiJde ik liL'Vl'r maar all 'en \"oort-rijden, ho naangenaam dit verig 'n ook wa.,. ]k dacht ok: waar is die vreemdeling zo inC'ens \'andaan gekomen?

Zijn paard sche'n nog grll"1 \'ersch \all slal t, k(1111<'11 , alsof 't nict r n van de t<'ilstc en moei 'Iijksll' uergpaden, welk, cr bestaan, bekJomm n h d, t rwijI 11\'t mijne ,tonJ t<, dam-pen bij cen t 'mperatuur die mij deed rill 'n .• 'u,<IsJ . neemdc-ling uit de ,11'-,cura naar b \'en wa'> ~cklomn1('n, had hij inderdaad 'en wonderpaard en had hij 't ni ,t ;..:- 'daan. dal1 wa: hij k ge n gewoon n iziger want voor e n man die niets kwaads in zijn :chiJd vcrde, ue tond l'r gl:en and 'I' ' weg, Ik beproefd hcel b'cl ard of mijn pi, t llen wel [0 in de holsters zaten en dacht dat al. ik ze niet nood i;.: mc)cht hel>-b 'n ik wel eigenaar \'an d, t wonden' I paard zou wiJlen zijn,

Kameraad -- 7ei d' neemdcling op \0,sen openhartigen toon terwijl hij 'ven aan zijn hoed raakte 'n ~Iimlachte;

- ik ben 0 k .oldnal gewec 't, maar nu ben il- reiziger. Is t aangenaam i I wil ik gaarnc tot a tIc di angro met u medcrijden,

- Hoe weet ge dat ik daarheen m et~ vroeg ik koel en terughoudend,

- Dat weet ik niet; ik zeg alleen d t ik er wezen moet

en dat il- gaarne m t u mee zou rijden. Maar al "'ij liever all n uw weg \'crvolgt ....

- Ik \'re dat mijn paard e n slechten makker voor het uw zou zijn, al wild'l1 hun berijder aame bij elkaar blijven, Ze vcr, chillen nog al tamelijk onderling' h ,t mijne is bijna dood-op en het uwe . chijnt pas van stal te komen.

- rIa-ha! - lachtc Je VI' emdeling VI' olijk. - G me du - niet in . taat met mijn paard tegen de tilt opgekomen!

- In dit geval niet.

- Ge heb gchjk. [k was boven u en ik zag u het pad beklimm n; il' wiIdc gaarne reisgezel chap h 'bben, maar ik was, even al- gij, achterdochtig; daarom verborg ik me, liet u voorbij rijden en toen besloot ik u te V Igen zonder uw argwaan op te \\' kk 'n, maar 't laatste is m' niet mogen ge-lukken. Is mijn opheluering voldoende of mo t ik voortrijdcn?

- Ik wil u \. rtrou\\'en, - ant\\oordde ik. \\ ' reuen \'001'1,

naa telkaar, n ,('\' 'cr een half uur lang heel n lijk samen pratende, maar t ,Ik n' betrapt' ik mijn rei 'mal-keI' op een n lIen onderzoel-cnden blik, Ik \\' 'ct ni ,t waarom maar ik gevoelde me all 's behal\" Ol> mijn g 'mak. Er wa i ,t' buiten-gewoons in zijn blil', in Je uitJrukkin~van zijn uelaat en ik kon een gcheime verdenking niet van m • af vcr 'n, Ik v 'rb eldde m' dat de man i ,t' heimzinnig en geslep<'n had; dat hij zorgvulJig v'rborg wat cr in hem mging 'n dat hij 't een of andl:r b o· pzet koest rJe.

Eensklal w rden wc, snel als 't weerlicht, door een wind-ruk ol'en'allen, di on bijna uit den zadel wierp en onze paarden deed wagg Jen op de po ten.

- De hemel zij ons genadig! - riep de vreemdeling; -daar krijgen Wt' een 1'u/tI'/il 111I'!

127 DE R OVERKAPITEI..

om on heen samentrok, en eveneens wisten hlln velen n honaerig zijn, ze elk mensch hongerde wolven

we dat als ze 10

en di r aanvall n.

I ret g huil nzer vijanden kwam te d nader, en geen half uur was 'r ,'erloop n of we kond n temidden der dichte duis-terni de als gloeiende kolen glimmende oogen der vermetel-sten van d'n zwerm ons zien t gen chitteren. We strompelden nog enig> scheden door de sneeuw voort, onze verschrikte paarden achter on aan trekkende, en toen kwam ik tot de overtuiging dat we, om ons eigen leven te redden, wel ver-plicht waren dor S5en aan onze vijanden ver te laten.

Ik zocht lIlijn makker zoo dicht mogelijk te naderen, _ want we konden op vijf passen afstands geen woord van elkander verstaan, en ik riep hem toc hoe ik er over dacht.

- fk vrees dat ons niet ander over chiet, - antwoordde hij; - h ew I h t leven van mijn braaf paard me bijna even lief i. als 't mijne. !\Taar de troep wordt teed grooter. Ze komLn gedurig nader en een ongelukkige truikeling zou voor ons beiden noodlottig kunnen zijn. \Ve zullen echter probeeren onder hen te schi ten voordat we onze paarden in den steek laten.

In het "olgend oogenblik werd zijn pistoobchot door een wild gehuil en een plot. eling afdeinz n van den troep 0Pi:evolgd, maar 'en oog nblik later kwam'n z w er p ons af en nu blijkbaar moediger dan tevoren. 't ~a i ts vree elijk' al die vurige oogaPP'1 in een kring rond 0111 on t zien heen waren en dat wild, oorv rscheurel)d gehuil te midden van den te u-gelloozen storm te hooren.

Ik volgde het voorbeeld van mijn metgezel; haalde een pistool uit den holster en op den meest nabijzijnde aanleggende, gaf JA RT- E~ KRIJG"'TAFEREErJE~.

126

Een minuut later huilde en floot de wind om ons heen met een woede zooals ik nog nooit had bel' >fd: de lucht was zwart-grijs, dichte sneeuwvlokken warrelden woest dooreen n 't wa alsof we ons te midden van een maal troom b ,. mden. H ,t huilen en gieren van den storm che n veele r to - dan af te te nemen en met de groot te mogelijke inspanning konden we in een vol uur tijds nauwelijks het midden d r al' lig' vlakte bereiken. Een aantal groote wegwijzer war n lang d 'n weg opgericht, om de r izig r, die zooals wij door den storm werden overvall n, tot bakens te dienen, maar wc konden ze niet meer zien. lIet volgend uur bracht on . chicr tot wan-hoop. De avond viel en we konden met dit weer den weg ni t langer onderscheiden. Paarden en ruiter werden nu en dan onder de sneeuw al bedolv'n en onze wegwijzers waren e ns-klaps voor ons oog v rdwenen. V\e dwaald n op goed geluk voort, zonder t weten waarheen; onze arme di ren deden hun best, maar de sneeuwklompen die zich onder hun ho ven am n-pakten deden hen gedurig struikelen en vall 'n. In tie o\'crtui-ging dat ze niet langer konden drag'n stegen wc af 'n waadden we d or de neeuw, de paarden aan den teugel voort-leidende. Zoo chreden we e 'n half uur lang voort, zunder te kunnen gi sen in welke richting, - of we op onzc schreden t rugkeerden of on in enkring bewogen.

- De hemel zij ons genadig! - riep mijn reismak-ker. - We brengen Ot er nooit levend af! Hoor, daar zijn de wolven I

Boven 't woed n en gier n van den storm uit, hoorde ik nu dat gerekt, onheil peIlend gehuil, dat zoo menig door de duisterni overvallen reiziger het bloed in de adcren heeft doen verstijven. Hier en daar werd het herhaald en dan klonk het een klaps in koor. We wisten nu dat zich cen zwerm

uitge-128

. A HT- É KRLJG'TAPEREELE~. DE ROOVERKAP!'1'EIN.

zei mijn makker, - en als we die kunnen bereiken, zijn we behouden; laat ons loopen wat we kunnen I

We liepen zoo snel onze beenen ons wilden dragen, en wel-dra waren we een heel eind vooruit; maar 't duurde niet lang.

De voorste wolf had ons ingehaald; zijn oogen glinsterden, zijn tanden knarsten en we konden hem hooren hijgen. Ik haalde mijn pistool over en trok af, maar het ketste. De slag van den haan hield onzen vervolger staande en hij sprong een weinig ter zijde; doch alleen om weer vooruit te springen toen hij zich niet geraakt voelde en zijn makkers ook kwamen op-dagen. Ik haalde andermaal mijn pistool over en 't weigerde weer. Ditmaal nam het ondier er niet eens notitie van. Ik geloof dat het mij zou hebben aangegrepen, al hield ik ook moedig stand, als mijn metgezel niet gelukkiger met zijn schot ware geweest. Hij schoot zijn pistool vlak tegen den kop van den wolf af, die viel en een vreeselijk geItuil aanhief. In min-der dan een minuut was hij door zijn lafhartige makkers in stukken gereten.

Dit tusschenbedrijf gaf ons den tijd weg te komen en de kapel te bereiken voordat onze bloeddorstige vervolgers in korps ons konden achterhalen. We stormden het koud naakt gebouw binnen en sloegen de deur juist bijtijds dicht om er het leven af te brengen.

Daar brachten we den nacht door, - een vreeselijken nacht.

We konden ons alleen tegen doodvriezen beveiligen door heen en weer te loopen en onze armen over de borst in elkaar te slaan. Den ganschen nacht door huilde en gierde de storm, en de uitgehongerde wolven huilden en knarstandden om ons heen. We spraken weinig tot elkaar, want geen van beiden had lust tot praten, en toen eindelijk onze vermoeide oogen het eerste schemeren van den dageraad door de vensters

za-9 ik vuur. Hetzelfde re ultaat al de erste maal. Wc hoorden

kreten van pijn, woede en chrik, n e n 00renblik hi Id de zwerm af. Toen kwam hij terug e\'en dreigend als te voren.

Er wa niets tegen te do n: we moesten onz paarJen op-offeren, n dan mochten we van geluk spreken al h,t ons hielp, We kwamen weer dicht bij il-:aar, en hand in hand zwoeren w> op onze krijgsmanseer, elkander tot in het laatste oogenblik te zuil 'n bij taan. Toen li 'ten we de teucrels los, en steeds m t d hand n ineen ge lot n, rul,ten wc vooruit tegen den vijand n den wind in.

We hadden slechts w inig schred n gedaan toenom; ooren werden verscheurd door het vree eUjkst gehuil, gegil, gebrul en tandengeknar dat men zich met mogt'1ijkheid voor tellen kon; en to n wist n wc d:lt de uitgehon<rerdc mono t'l'SbC7.ig waren met hun blo dig werk en dat onze arme pge tïerJe dieren ons nimmermeer zouden dragen . . l\ f nooit hadJen we eenige kans om te ntkomen en manmoedig strompelden we vort. \ c bel' iktcn en plek waar dl~ wind de sneeuw had oPg hoopt en verderop en open pkl' h, d gcmaaI-t. Tot onze groote VI' ugde vonden w de wcgwijz'I'S t>rll~.• 'u "nl:l-d'n we vooruit, zoo hard w konden, ('n vc kwamen op een punt waar de licht 'n van R cca R ..a dil~ w JOOl' dc duis-ternis zagen glimm 'n, nze harten m ,t vreugde \' 'r"uIJen.

Maar al 't gevaar was \'001' ons nog niet gcwek 'n; nall\\'<'-Iijks hadden we h t genoemde plint b 'reikt, t en we cl'wol·

ven weer achter on ho rden huilen. Onz. paan1cn war n reed ver 'Ionden ; nk Ic van Je roofdieren waren v'rzadigcl, maar de eerste aanvallers \ aren d or anderen gevolgd, Jie mis chien nog meer op bloed belust, de' te v'nvoeder in den aanval zouden zijn.

- Daar is e 'n kleine kapel aan cl'zen kant van het d )rp,

-l:lt

wordt ge ooit door iemand van mijn bende aangevallen, dan hebt ge enkel dezen ring te vertoonen om een vrijgeleide te bekomen. En nu vaarwel; hi I' scheiden we; onze wegen loopen uit elkander.

Hij verwijderde zich nel en wclJra nttrok een sneeuwh u el hem aan mijn oog. Ik zag hem nimmer weder. Het jaar daarna werd hij do I' de boeren gedood, voor wie hij door zijn tal-looze moorden een voonv rp van afschuw wa. lf'W rden.

Ik vervolgde mijn weg en dacht ho' onnaspeurlijk d' wegen der Voorzienigheid zijn; en zoo menigmaal me cenigcn tcg n-spoed treft, denk ik cr over na, of d' Almachtige me dien niet toez ndt al een voor mij ondo rgr ndelijk middel tot mijn eigen be twil.

lippen op elkaar klemmende.

dorp.

die openstaat voor een

ieder-hij, de hand op mijn schouder vijze aanzicnde, - mag ik u uweerewoord als oldaat?

J.H'ITT· E." KRI.JG,'TAFEREELE~.

130

gen dankten we God voor onze redding. Met het daglicht trokken de wolven terug naar het gebergte en ik stelde mijn makker voor mede naar het dorp te gaan waar we ons bij een goed vuur konden verwarmen.

een, - antwoorde hij; - ik moet terug.

- Maar toch zeker nu niet, over die afschuwelijke \'lakte?

- riep ik verwonderd.

- Ja, - antwoordde hij zijn - Ik heb geen vrienden in het - Maar, daar is een herberg, een die betalen kan.

- ~lijn vriend prak

leggende en m op zonderling een geheim t evertrouw n op

Ja, kameraad.

Zweer het!

Ik zweer 't.

Zelf dan aan niem:mu, d t g tIezen nacht tic metgezel zijt geweest van Giacomo Ranieri.

- Gij? - ri cp ik evcn verbaasd al verschrikt. - Gij zijt die gevree de roo\' rhoofdman?

- Dezelftle, mijn vriend; maar ik hcb uw woortl al ol.

daat dat ge mij niet zult verraden. Luister. Ge denkt dat die storm een tegenvaller voor u is geweest maar hij was intc-gendeel uw redder. Ik reed u achterop om u t vermoorden, u de depèches af te nemen en in uw plaat al ordonan. te dienen. De torm tuurde mijn plan in de war; want waarto zou 't me h bbcn kunnen dienen u te vermoorden, terwijl ik genoodzaakt was me zelf te redden? Ik ben niet eerloos, en de man die me een dienst heeft b wezen, kan zeker op mijn bescherming rekenen. eern dezen zilveren ring en draag hem;

DE ZWAARDJAGER . 133

zich opdoen, die moedia alle op het spel durven zetten om den slui r die nog zooveel geheimnissen bedekt, weg te ruk-ken. Het aantal is groot van hen die er heen trokken, vol glansrijke hoop, en wier chreden door de oogen der geheele b schaafde w r 'Id vol verwachtinrr wcrden gevolgd, maar wei·

nigen zijn teruggc\-eerd di' met eigen mond van de door hen aanschouwd wonderen mochtcn verhalen' dc meesten zijn ge.

bI ven op het \' 'Id van eer en van roem, al een v('ldheer in den slag- en hebben in de vcr-af rdegen . treken van Afrika's binnenland en vroeg en onbekend graf gevonden.

't Is geen wonder dat daarentegen ook de narichten uit dat werelddcel aangaande de moeielijkheden om in zijn geheimen door te dring n, juist de grootste belang telling wekken, en dat allcs wat van daar tot ons komt s ccd op een algemeene dcelneming I'+ellen mag. Onze zoölogischc tuinen leveren daar-van het prei- ndst vo rbeeld op. D reusachtige olifant, de plompe neusho rn, de zonderlina gevormde, langhalzige giraffc, de leeuw, - allen zijn ze steeds de punten van aantrekking van hct hjkgrag publiek; en elke inrichting van dien aard w'lke het geluk een d'r zcl zaamheden van het Zwarte We-relddeC'! te bcm1chtigcn, t zij e 'n nijlpaard of een gorilla, bijvoorbe 'ld kan r zeker van zijn, een aantrckkingsvermogen van 't e r:t' watcr te hebben verkregen.

Het L d bijz ndere verdienste van den dierenhandelaar JIagenbeck te I Iamburg; dat we in den loop des laatste jaren ook taaltjes van werk waardige Afrikaansche menschenrassen te zien hehb n gekr 'gen. Een troep ubiërs o. a. was inder-tijd gedurende nig- weken in de mee te steden van Europa, welkc ov r en diergaarde te b schikken hadd n, waar de zon.

d r1inge nak n zich met hun karavaan kOllden vertoonen een

,

ware magn et voor de geheeIe bevolking. Iedereen wilde hen