• No results found

Er is sprake van verandering van de zinsconstructie

2. Resultaten en discussie 1 Onderzoeksresultaten op basis van frequenties

2.2.4 Er is sprake van verandering van de zinsconstructie

In 15,1% van de data is in de Spaanse vertaling sprake van compensatie van de pragmatische of modale functie of betekenis van het Nederlandse modale partikel, waarbij de compensatie zich uit door een verandering in de zinsconstructie. Deze categorie is onderverdeeld in (1) de constructie ¿Por qué no…?, (2) de constructie ¿A quién se le ocurre…?, (3) de constructie ¿Quieres ser tan amable de…?, (4) overige veranderingen in de zinsconstructie, (5) een Spaanse uitdrukking of gezegde en (6) een verandering in het zinstype.

Compensatie van de pragmatische en/of modale functie of betekenis van het Nederlandse modale partikel door een verandering van de zinsconstructie treffen we aan in onderstaande voorbeelden (63) en (64), waarbij het in de vertaling respectievelijk gaat om de constructie ¿Por qué no…? en de constructie ¿A quién se le ocurre…? Voorbeeld (63) wordt qua pragmatische betekenis gekenmerkt door Foolens (1993) ‘aanmoedigende’ of ‘aansporende’ maar. Jip en Janneke kunnen door de regen niet buiten spelen en vervelen zich daarom. Jips moeder stelt voor dat ze samen naar de zolder gaan; daar is namelijk genoeg speelgoed om mee te spelen. Ze hoeven zich dan niet meer te vervelen. De spreker, Jips moeder, spoort de hoorders, Jip en Janneke, aan om naar de zolder te gaan (de handeling) door in de imperatieve zin gebruik te maken van maar als modaal partikel. De spreker insinueert als het ware dat de uiting door de hoorder meer moet worden begrepen als vriendelijke aansporing dan als bevel. Aan de taalhandeling wordt de aansporende en aanmoedigende betekenis toegevoegd (Foolen, 1993). Deze pragmatische betekenis komt sterk overeen met de Spaanse vertaling. De pragmatische betekenis

39

van de constructie ¿Por qué no…? (lett. ‘Waarom niet…?’) is veelvuldig onderzocht, onder andere door Mulder (1993) en Vinther (2007). Vinther (2007) stelt dat deze constructie als indirecte taalhandeling wordt gebruikt om een voorstel te doen (‘proponer o sugerir’), waarbij een sterk spontaan karakter aanwezig is. Mulder (1993) legt door middel van het voorbeeld ‘Por qué no coges el teléfono?’ uit dat deze uiting in het Spaans wordt gebruikt als de spreker wil dat de hoorder de telefoon opneemt. Tussen talen bestaan echter grote verschillen in het gebruik van indirecte taalhandelingen. De letterlijke Nederlandse vertaling ‘Waarom neem je de telefoon niet aan?’ zou door een Nederlander letterlijk worden geïnterpreteerd (als een verzoek om informatie) en niet als voorstel, verzoek of uitnodiging. Door het gebruik van de constructie ¿Por qué no…? wil de spreker, Jips moeder, de hoorders, Jip en Janneke, aanmoedigen tot het uitvoeren van een bepaalde handeling, dat in het specifieke geval van (63) bestaat uit het naar zolder gaan (Mulder, 1993).

(63) Gaan jullie maar samen naar de zolder. (Jip en Janneke, 1963) ‘¿Por qué no vais los dos al desván?’

In Pluk van de Petteflet heeft meneer Pen, een vriend van Pluk, een kakkerlak als vriend. Pluk vindt dit in eerste instantie maar vreemd en verbaast zich in (64) erover dat iemand een kakkerlak als vriend heeft. Nou als modaal partikel in dit voorbeeld kan qua betekenis en functie worden toegeschreven aan Foolens (1986) ‘verbazing’: Pluk, de spreker, drukt zijn verbazing en ongeloof uit over het feit dat meneer Pen een kakkerlak als vriend heeft. Vismans (1994) stelt dat nou hier een versterkende functie heeft, waarbij de spreker, Pluk, zijn attitude ten opzichte van de situatie uitdrukt. Om in de Spaanse vertaling Foolens (1986) ‘verbazende’ functie van nou uit te drukken wordt gebruik gemaakt van de constructie ¿A quién se le ocurre…?, vergelijkbaar met het Nederlandse ‘Wie haalt het in zijn hoofd om…?’. De uiting met deze constructie wordt eveneens gekarakteriseerd door een versterkende functie, waarbij de spreker zijn houding ten opzichte van de situatie duidelijk maakt: ‘Wie haalt het in zijn hoofd om vrienden te zijn met een kakkerlak?’ Zowel in de brontaal als in de doeltaal lijken de uitingen een sterke modale functie te vervullen in de verhouding tussen de spreker en de mededelende inhoud: Pluks houding ten opzichte van de situatie (het hebben van een kakkerlak als vriend) wordt gekenmerkt door een sterke mate van verbazing.

(64) Wie heeft er nou een kakkerlak als vriend… dacht Pluk. (Pluk van de Petteflet, 1971) ‘¡A quién se le ocurre ser amigo de una cucaracha! -exclamó Pluk.’

In (65) gaat Jip naar de kapper. Hij vindt het laten knippen van zijn haar door de kapper echter een akelige gebeurtenis en roept telkens ‘Au!’. De kapper is van mening dat hij Jip helemaal geen pijn doet en dat Jip zich moet vermannen. Als Jip een grote jongen was, zou hij namelijk niet zo kleinzerig reageren. Nou als modaal partikel in (65) kan qua betekenis en functie worden toegeschreven aan

40

Foolens (1986) ‘verbazing’: de kapper, de spreker, drukt zijn verbazing en ongeloof uit over de houding en reactie van Jip, de hoorder. De Spaanse vertaler maakt gebruik van een negatieve vraag. De RAE (2005: 382) schrijft verschillende betekenissen toe aan de negatieve vraag in het Spaans, waaronder het vergroten van de beleefdheid (“cortesía”) en een mismatch tussen het gevoel van de spreker en de werkelijkheid (“desajuste entre el sentimiento del hablante y la realidad”). Deze laatste betekenis lijkt betrekking te hebben op onderstaand voorbeeld (65) en, vergelijkbaar met de functie van nou in het Nederlands, de verbazing van de spreker uit te drukken. No in (65) heeft hier geen ontkennende functie, maar drukt de verbazing van de spreker uit over iets dat tegen zijn verwachting ingaat. De verwachting die wordt geschapen blijkt uit de context. De kapper lijkt namelijk te bedoelen: ‘Kennelijk ben je geen grote jongen, want je roept ‘au’ als je haar wordt geknipt’.

(65) Ben je nou een grote jongen? (Jip en Janneke, 1963) ‘¿No eres un chico mayor?’

De pragmatische betekenis van de mededelende zin (66) kan worden geclassificeerd als ‘besluitend maar’ (Foolen, 1993), dat vooral wordt aangetroffen in mededelende zinnen in de eerste persoon, zoals ook het geval is in voorbeeld (66). Foolen (1993: 182) stelt dat “de spreker met maar indiceert dat wat hij meedeelt de status van zojuist genomen besluit heeft. Het alternatief is steeds het niet-nemen van het besluit, en daarmee de zaken laten lopen zoals ze zonder dat besluit zouden lopen.” Minoes, de spreker, lijkt met haar mededeling iets te willen zeggen als ‘Mijn voorkeur gaat niet per se uit naar slapen, ik vind het best gezellig, maar het zou beter zijn en per slot van rekening moet het een keer gebeuren’. Dit is wat Foolen (1993: 182) “een negatieve evaluatie van het feitelijk gekozen alternatief” noemt. Door het gebruik van het modale partikel maar lijkt de mededeling een meer spontaan karakter aan te nemen en wordt de mededeling minder stellig. De spreker, Minoes, lijkt zelfs te suggereren dat ze misschien wel op andere gedachten gebracht kan worden, hoewel het gezien de omstandigheden (het is al laat) beter is om te gaan slapen. Dit karakter lijkt overigens ook versterkt te worden door de combinatie met het werkwoord denken, dat in zekere zin de twijfel van de spreker uitdrukt. In de Spaanse vertaling wordt deze betekenis gecompenseerd door de uitdrukking lo mejor será que… gevolgd door de subjunctief: ‘Het zal beter zijn als ik ga slapen’. Het afzwakkende karakter van de uiting lijkt hier ook sterk aanwezig te zijn, waarbij de spreker, vergelijkbaar met de Nederlandse brontekst, lijkt te suggereren dat ze nog op andere gedachten gebracht kan worden: ‘Het zal beter zijn als ik ga slapen omdat het zo laat is, maar ik vind het ook wel gezellig’ zou bijvoorbeeld een interpretatiemogelijkheid kunnen zijn.

(66) Ik denk dat ik maar ga slapen. (Minoes, 1970) ‘Lo mejor será que me vaya a dormir.’

41

In (67) trekt Pluk er met zijn kraanwagen op uit om een kat uit een boom te redden. Hij vraagt Aagje mee te gaan, maar zij is bang dat ze zich vuil zal maken. Haar moeder, mevrouw Helderder, vindt dat namelijk absoluut niet goed. Uiteindelijk gaat ze mee. Als ze bij de lift staan vraagt Aagje ‘Ik zal me toch alsjeblieft niet vuil maken?’. De beleefdheid van het verzoek, en in zekere mate ook de schuchterheid waarmee haar angst wordt uitgedrukt wordt vergroot door het gebruik van het modale partikel toch in combinatie met een negatieve vraag. Vismans (1994: 68) stelt dat toch als modaal partikel in vraagzinnen wordt gebruikt “to indicate that an affirmative or approving answer is expected”. In voorbeeld (67) is dan ook in sterke mate sprake van een modale functie. Aagje drukt in de uiting haar gevoelens, ofwel haar houding uit ten opzichte van de mededelende inhoud: door de zin met vragende intonatie en het gebruik van het modale partikel toch geeft Aagje, de spreker, impliciet expressie aan haar gevoel dat ze hoopt dat ze zich niet vuil zal maken: ‘hopelijk’ wordt dat wat in de mededelende inhoud als waarheid wordt geacht bevestigd door Pluk, de toehoorder. De modale functie lijkt te bestaan uit hoop. Het verifiëren van de mededelende inhoud staat voorop: Aagje wil van Pluk horen dat ze zich niet vuil zal maken. In de Spaanse vertaling is de vragende intonatie verdwenen: ‘In ieder geval mag ik niet vies worden!’, waarin het modale werkwoord deber que ten opzichte van de inhoud van de zin de noodzakelijkheid uitdrukt van het niet vies worden. Deber que vervult daarmee een versterkende functie. Door de verandering van de zinsconstructie kan worden gesteld dat er sprake is van een sterke verandering van de toon van de zin: in de Spaanse vertaling is op geen enkele manier sprake van angst of twijfel aan de kant van de spreker.

(67) Ik zal me toch alsjeblieft niet vuil maken? (Pluk van de Petteflet, 1971) ‘¡De todos modos no debo ensuciarme!’