• No results found

Entertainment Overcoming Resistance Model

3. Theoretisch kader

3.5 Entertainment Overcoming Resistance Model

Zoals beschreven in de vorige paragraaf wordt er binnen dit onderzoek gebruik gemaakt van het Entertainment Overcoming Resistance Model (Moyer-Gusé, 2008). In het Entertainment

Overcoming Resistance Model (EORM) wordt weergegeven hoe narratieven helpen in het

overtuigingsproces. Het model is onder meer gebaseerd op de Social Cognitive Theory (Bandura, 1977, 1986, 2002, 2004) en het Extended Elaboration Likelihood Model (Slater, 2002; Slater & Rouner, 2002). In figuur 2 wordt het EORM weergegeven.

19 In het EORM wordt weergegeven hoe attitudes en gedrag worden beïnvloed door middel van education. Door middel van de narratieve structuur zorgt

entertainment-education voor betrokkenheid bij het verhaal (Moyer-Gusé, 2008: 409). Het model laat zien

hoe verschillende vormen van betrokkenheid helpen bij het tegengaan van weerstand wat zal resulteren in persuasieve effecten (Moyer-Gusé, 2008: 414). Resistance wordt in het EORM in navolging van Knowles & Linn gedefinieerd als “the antithesis of persuasion”, hierbij zou weerstand een reactie zijn tegen verandering in respons op een waargenomen druk om te veranderen (Knowles & Linn, 2004). In het EORM wordt onderscheid gemaakt tussen zeven vormen van weerstand: reactance, counterarguing, selective avoidance, perceived

vulnerability, perceived norms, self-efficacy, en outcome expectancies.

Figuur 2: Entertainment Overcoming Resistance Model (Moyer-Gusé, 2008) De Theory of Psychological Reactance van Brehm (1966) beschrijft dat mensen de behoefte hebben aan vrijheid om hun eigen keuze te maken met betrekking tot hun attitudes en gedrag. Reactance treedt op als een persoon het gevoel heeft dat zijn of haar gedragsvrijheid bedreigd wordt (in Moyer-Gusé, 2008: 414). Met counterarguing wordt gedoeld op wat door

20 Slater & Rouner (2002) wordt gedefinieerd als het hebben van gedachten die in strijd zijn met de persuasieve argumenten uit de narratieve boodschap. Het gaat hierbij om de mate waarin de lezer tegenargumenten wil leveren. Lezers zullen over bepaalde onderwerpen niet na willen denken; dit zal resulteren in het selectief vermijden (selective avoidance) van deze onderwerpen (Moyer-Gusé, 2008). Met perceived vulnerability doelt Moyer-Gusé op wat Frankenberger (2004) beschrijft als “a psychological bias where a person underestimates his

or her own risk compared to that of others” (in Moyer-Gusé, 2008: 418). Het gaat hierbij om

de mate waarin de lezer denkt kwetsbaar te zijn voor de negatieve gevolgen van gedrag. De

perceived norms hebben betrekking op de ideeën die de lezer heeft over de mening van

anderen ten aanzien van de eventuele keuze voor bepaald gedrag. Self-efficacy staat vervolgens voor het vertrouwen dat de lezer heeft in zijn of haar kunnen om het beoogde gedrag uit te voeren (Moyer-Gusé, 2008: 412). In het Integrative Model of Behavioral

Prediction, het IMBP, worden perceived norms en self-efficacy gezien als twee van de drie

bepalende global perceptions om gedragsintentie te beïnvloeden (Fishbein & Yzer, 2003). Ten slotte zal betrokkenheid ook de verwachtingen van de lezer veranderen (Moyer-Gusé, 2008: 412). Het gaat hierbij om de verwachtingen van de lezer met betrekking tot de uitkomsten die bepaald gedrag met zich meebrengen (outcome expectancies). In het EORM (Figuur 1) wordt weergegeven hoe verschillende vormen van betrokkenheid invloed hebben op de zeven verschillende soorten weerstand (resistance). De belangrijkste elementen uit het model zijn: transportatie, identificatie, waargenomen gelijkenis, parasociale interactie, en liking. De verschillende elementen worden hieronder afzonderlijk van elkaar besproken.

3.5.1 Transportatie

Zoals aan het begin van deze paragraaf beschreven, worden er in de theorie verschillende termen gebruikt voor wat in het EORM transportation genoemd wordt. In de Transportation

Theory (Green & Brock, 2000) wordt gedoeld op de mate waarin de lezer in het verhaal

wordt meegenomen of zichzelf verplaatst in de narratieve wereld. In het EORM wordt de definitie van Green en Brock (2000) gebruikt om transportatie te beschrijven. Dezelfde definitie wordt in Slater & Rouner (2002) aan absorptie gegeven. Transportatie wordt in Moyer-Gusé (2008) gedefinieerd als ‘‘a convergent process, where all mental systems and

capacities become focused on events occurring in the narrative’ (Green & Brock, 2000, p.

21 het proces waarbij een individu in een verhaal wordt getrokken. De lezer zal, door de gebeurtenissen in het verhaal, de echte wereld uit het oog verliezen (in Moyer-Gusé & Nabi, 2013). Jansen schrijft hierover: “van maximale transportatie is sprake als de lezer of kijker zich geheel en al verplaatst in het verhaal en de echte wereld om zich heen als het ware vergeet” (Jansen, 2013: 11). Een narratieve boodschap zal er door middel van transportatie voor zorgen dat de ontvanger van de boodschap minder tegenargumenten zal maken (Moyer-Gusé & Nabi, 2013: 30).

3.5.2 Identificatie

Om weerstand tegen de persuasieve boodschap te reduceren zal de lezer zich moeten identificeren met een van de hoofdpersonen uit het verhaal. Moyer-Gusé schrijft het volgende over identificatie:

Identification refers to an emotional and cognitive process whereby a viewer takes on the role of a character in a narrative. (Moyer-Gusé, 2008: 410)

Jansen stelt dat maximale identificatie zal plaatsvinden als de lezer zich helemaal inleeft in een van de hoofdpersonen, alles waarneemt door diens ogen en alle emoties van die hoofdpersoon zelf ook mee denkt te voelen (Jansen, 2013: 11). Volgens het E-ELM (Slater, 2002; Slater & Rouner, 2002) en het EORM (Moyer-Gusé, 2008) zorgt de identificatie met een personage in het verhaal voor een afname in het maken van tegenargumenten (Moyer-Gusé & Nabi, 2013: 32). Daarnaast zorgt identificatie met een van de personages voor een afname in het selectief vermijden van onderwerpen in een boodschap. Het hebben van een aantal overeenkomstige kenmerken met een van de personages zou kunnen helpen bij identificatie, maar dat is niet noodzakelijk (Jansen, 2013: 11).

3.5.3 Waargenomen gelijkenis

Identificatie wordt onderscheiden van waargenomen gelijkenis (perceived similarity). De beschrijving die door Eyal & Rubin (2003) en Hoffner & Cantor (1991) aan perceived

similarity wordt gegeven wordt door Moyer-Gusé & Nabi overgenomen:

Perceived similarity refers to a viewer’s judgment about the extent to which he or she and a character share common attributes, characteristics, beliefs, and/or values. (in

22 Waargenomen gelijkenis verwijst naar de mate waarin de lezer een bepaalde gelijkenis waarneemt tussen zichzelf en een personage uit het verhaal (Moyer-Gusé, 2008: 410). Deze gelijkenis kan verwijzen naar fysieke kenmerken, maar bijvoorbeeld ook naar de persoonlijkheid of overtuigingen van een personage. De term waargenomen gelijkenis wordt vaak verward met identificatie, maar ze zijn conceptueel verschillend (Moyer-Gusé & Nabi, 2010). Het verschil tussen waargenomen gelijkenis en identificatie wordt als volgt beschreven:

Similarity refers to a cognitive assessment of what one has in common with a character, whereas identification is characterized by empathy, shared emotions, and loss of self-awareness. (Moyer-Gusé, 2008: 410)

Het verschil tussen waargenomen gelijkenis en identificatie ligt volgens Cohen in het perspectief van de lezer (2001). Bij waargenomen gelijkenis is het van belang dat de lezer zijn of haar eigen perspectief behoudt tijdens het geven van een oordeel over een personage. Bij identificatie is het daarentegen van belang dat de lezer de gebeurtenissen daadwerkelijk als een personage uit het verhaal ervaart (in Moyer-Gusé, 2008: 410).

3.5.4 Parasociale interactie

Parasociale interactie (parasocial interaction) kan worden gedefinieerd als de “seeming

face-to-face relationship between spectator and performer” (Horton & Wohl, 1956, p. 215). Met

de term wordt door Moyer-Gusé & Nabi gerefereerd aan “the bond that develops between a

viewer and a liked character” (Moyer-Gusé & Nabi, 2010). Door middel van parasociale

interactie zal de lezer een duidelijke band met een of meerdere hoofdpersonen voelen zonder zichzelf met een van die personen te identificeren (Jansen, 2013: 11). De term wordt nader uitgelegd aan de hand van een voorbeeld:

Zo berust het succes van de tv-serie Friends voor een groot deel op parasociale interactie. Veel kijkers zijn de (ex-)studenten die de hoofdrolspelers in deze serie als een deel van hun eigen sociale leven zijn gaan beschouwen. Dat zijn niet alleen maar vrienden van elkaar, het zijn vooral ook vrienden van de kijker geworden. (Jansen,

23

3.5.5 Liking

Bij de term liking gaat het om het leuk, vriendelijk of aardig vinden van een van de personages uit het verhaal. Met liking verwijst Moyer-Gusé naar de mate waarin de lezer positief over een personage uit het verhaal denkt (2008). Over liking wordt het volgende geschreven:

This idea has also been referred to as social attraction and affinity and is often measured with straightforward questionnaire items such as “I would like to be friends with this person.” (Moyer-Gusé, 2008: 411)

Net als bij parasociale interactie gaat het bij liking om de eventuele band die de lezer met een of meerdere personages uit het verhaal heeft (Moyer-Gusé, 2008).