• No results found

Enkele aanteekeningen bij een bron van Van Lenneps Zeemans-Woordeboek

Van LennepsZeemans-Woordeboek heeft het groote nadeel dat het geen bronnen vermeldt. Wél heeft de schrijver in zijn voorrede Van WinschootensSeeman en de Spreekwoorden en Spreekwoordelijke Zegswijzen, bijzonder van de Scheepvaart en het Scheepsleven ontleend (1835, 1836 en 1844) van J.P. Sprenger van Eyk genoemd; van een verantwoording bij de verschillende artikelen is echter geen sprake. Dit maakt het situeeren in tijd en ruimte van de in hetZeemans-Woordeboek behandelde woorden soms moeilijk, enkele malen zelfs - namelijk wanneer men alleen over de opgave van Van Lennep beschikt - onmogelijk. In dit laatste geval kan men soms geneigd zijn eenigszins kritisch, ja wantrouwend te staan tegenover het woord in kwestie, terwijl Van Lennep in het bewuste geval mogelijk uit een betrouwbare bron heeft geput. Dat het artikelSnijveld ‘plek, waar op het erf der droogers de visch gekorven wordt’ (Zeemans-Woordeboek) niet werd opgenomen in hetWNT onder de samenstellingen van Snijden is wellicht aan dit wantrouwen toe te schrijven. Mocht dit het geval zijn, dan kan alvast worden medegedeeld dat hier aan de betrouwbaarheid van hetZeemans-Woorde-boek niet behoefde te worden getwijfeld.

In den eersten jaargang (ao. 1853) van het letterkundig tijdschriftNederland, dat als ondertitel voerde ‘Proza en Poezy van Nederlandsche Auteurs’, en onder de redactie van H.J. Schimmel en Mr. J.A. Molster werd uitgegeven, verschenen van de hand van den dichter S.J. van den Bergh een drietal schetsen onder den titel ‘Typen’. Nummer III van deze typen is ‘De Noordwijksche Visscher’. Hierin schildert de schrijver lief en leed in het leven van den Noordwijkschen visscher uit het begin der negentiende eeuw. Hij heeft zich ook geïnteresseerd voor de visscherstaal, want in zijn stuk geeft hij ons drie bladzijden Noordwijksch dialect in den vorm

van een gesprek tusschen Willem Arieszoon en Jan Huigszoon. Allerlei termen uit het visschersbedrijf, die de meeste lezers natuurlijk niet kenden, heeft S.J. van den Bergh in nota's - samen ongeveer vijf en veertig - onderaan de bladzijden verklaard. Nu heeft Van Lennep in denzelfden jaargang vanNederland een stuk gepubliceerd dat als titel draagt ‘Iets over Dirck Pietersz. Pers en zijn Werken’ en vlak voor de ‘Typen’ van Van den Bergh is geplaatst. In 1853, toen de eerste jaargang van Nederland verscheen, was Van Lennep ijverig aan het werk voor wat hij noemde een ‘verbeterden Winschoten’1); de verklaringen van Van den Bergh waren een welkome aanvulling, zoodat ze drie jaar later in hetZeemans-Woordeboek hun plaats vonden.

Hetsnijveld, waar wij het straks over hadden, komt voor in het bovenvermelde gesprek in Noordwijksch dialect; Jan Huigszoon heeft het namelijk over de vrijage van Klaes van Aerentjes met Jaepie Jansse en zegt: ‘Hij sel ir ien goed waif an hebbe; dat sellie. Ze ken ooak wat verdiene mit boete en op 't snaiveld te gaen2). Andere artikelen die Van Lennep uit Van den Bergh overnam vonden daarentegen op hun beurt hun plaats in hetWNT, soms met, soms zonder vermelding van de (tweedehands)bron. Zoo wordt bijBordgeld ‘soort van verval dat uit de beschouwing der vischvangst voortspruit’ (Dl. III, 525)3)en bijMan ‘schuit’ (Dl. IX, 176)4)naar

1) Zie ‘Voorrede’ van hetZeemans-Woordeboek, blz. ix. 2) Nederland 1 (1853), 323.

3) a.w. 315. Ook uit den tekst van Van den Bergh is niet op te maken waaraan deze benaming ontleend is.

4) a.w. 322. Een ander, ouder voorbeeld is misschien te vinden in de volgende aanhaling uit het ‘Leven en Bedrijf aan Boord van een Katwijksche Visschersschuit in 1790’: ‘Wy hebbe nou al 67 duysend (stuks haringen) behalve de enkelde maan niet ver van malkander geleegen. zoo dat wy aanstons by malkander zyn’ (Leidsch Jaarboekje 1927-1928, blz. 40). Na Maan plaatst de uitgever, A. Beets, de noot ‘Mij onverstaanbaar’. M.i. wordt de zaak duidelijk wanneer men na ‘duysend’ een kommapunt zet en daarbij bedenkt dat ‘hebbe’ hier apo koinou staat, dus ook als hulpwerkwoord bij ‘geleegen’. ‘Wy (zyn) aanstons by malkander’ heeft betrekking op Jaap Vink en Leendert Vink; ‘de enkelde maan’ is de schuit van hun derde kameraad Reyn Aay, die verderop heeft gevischt (zie inLeidsch Jaarboekje 14).

hetZeemans-Woordeboek verwezen; bij Beugtijd (Dl. II, 2264)1),Hout ‘De rollen en planken waarop eene visschersschuit geplaatst wordt om haar in zee te brengen’ (Dl. VI, 11732),Overloopen (Dl. XI, 1868)3)enStopgeld (Dl. XV, 1950)4)echter wordt de verklaring Van den Bergh-Van Lennep stilzwijgend overgenomen. Bij het artikel Bramzijgertje (Dl. III, 1025)5)wordt de definitie van hetZeemans-Woordeboek overgenomen eveneens zonder bron; weliswaar verwijst hetWNT naar Van de Schelde tot de Weichsel (1, 260; ao. 1882) waarin eveneens een gesprek in het dialect van Noordwijk aan Zee voorkomt.

Behalve eigenlijke visscherijtermen heeft Van den Bergh ook enkele andere eigenaardigheden uit den Noordwijkschen woordenschat vermeld en die voor zijn lezers verklaard. Zoo heeft hij b.v. onder de spelen van de jeugdige ‘Noortikers’ opgeteekend het ‘skietklooatte’ langs het strand6). Nu wordt dit vermaak over het algemeenklootschieten genoemd, doch Van den Bergh bezorgt ons hier een welkome aanvulling voor een woord, dat voor het eerst wordt aangetroffen bij Berkhey, die in zijnNatuurlyke Historie 3, 1388 mededeelt, dat het spel met den werpkloot bij de strandbewonersschietklooten heet. Een ander voorbeeld van dit woord, dat thans nog in den mond van de Katwijkers leeft7), vindt men inVan de Schelde tot de Weichsel 1, 260.

Op blz. 311 heeft Van den Bergh het over de Noordwijkschévierbot, eveneens in hetZeemans-Woordeboek opgenomen en ‘verklaard’. Met dit woord zijn echter verschillende problemen verbonden. die het best in een afzonderlijk artikel kunnen worden onderzocht. L e i d e n F.DETOLLENAERE 1) a.w. 313. 2) a.w. 322. 3) a.w. 313.

4) a.w. 315. De verklaring van Van den Bergh (en Van Lennep) van dit woord, t.w. ‘het noodige voor zijn tonnetjen proviand, “stop” geheeten’ wijkt eenigszins af van die van hetWNT ‘geld voor versnaperingen voor zeelieden’.

5) a.w. 318. 6) a.w. 326.

7) Zie Overdiep, inOTt 3 (ao

. 1934-'35), 321. Het woord is natuurlijk geen samenstelling met schieten, zooals in het WNT XIV, 590 wordt vermeld, doch een afleiding van schietkloot; zie overigensWNT VII, 4320.