• No results found

4

EMPIRISCH ONDERZOEK

In dit hoofdstuk is in meer detail ingegaan bij de wijze hoe het veldonderzoek was uitgevoerd. In hoofdstuk 2 was al aangegeven dat het empirisch onderzoek door middel van een exploratieve casestudie heeft plaats gevonden. Deze casestudie was echter opgebouwd uit verschillende onderzoekstechnieken. Achtereenvolgens wordt besproken hoe vragenlijsten, interviews en observatie zijn toegepast binnen dit onderzoek, maar eerst is het begrip casestudie nader toegelicht.

4.1 Casestudie

Een casestudie is door Yin omschreven als een empirisch onderzoek naar een hedendaags fenomeen binnen de natuurlijke (werkelijke) context van het fenomeen. Het uitvoeren van een casestudie heeft tot doel om een bepaald onderwerp nauwgezet te omschrijven en om te begrijpen hoe en waarom bepaalde gebeurtenissen zich voordoen (Yin, 1989). Eisenhardt noemt de casestudie een research strategie die zich toespitst op het begrijpen van de aanwezige dynamiek van één enkele contextuele situatie (Eisenhardt, 1989).

Hoewel door sommigen is gesuggereerd dat casestudie onderzoek alleen geschikt is voor exploratief onderzoek stellen Blumberg, Cooper en Schindler (2008) dat casestudieonderzoek geschikt is voor zowel verklarend, beschrijvend en exploratief onderzoek. Kritiek op casestudie onderzoek is dat ze niet kan worden ingezet voor het testen van hypothesen. Daarnaast zouden de resultaten vaak bias bevatten. Casestudies zijn vooral geschikt om zogenaamde waarom en hoe vragen te beantwoorden en minder geschikt om wat en hoeveel vragen te beantwoorden (Blumberg, Cooper, Schindler, 2008). Eisenhardt stelt het ontwikkelen van theorie uit case studie onderzoek belangrijke voordelen heeft. De theorie geeft vaak een nieuw inzicht, is te testen en heeft empirische validiteit. Een nadeel kan zijn dat de ontwikkelde inzichten slechts toepasbaar zijn in een smal gebied (Eisenhardt, 1989).

McCutcheon en Meredith stellen dat case studieonderzoek moeilijk is om aan te leren en vaak samen gaat met vage onderzoeksdoelen. Onderzoekers moeten met veel medewerkers spreken en vertrouwen op de intuïtieve conclusies die zij trekken. Echter het toepassen van casestudie onderzoek verrijkt de onderzoeker en het onderzoek domein in zijn algemeenheid en is meer geschikt voor het oplossen van “echte” operations management problemen (McCutcheon en Meredith, 1993).

De casestudie voor dit onderzoek was uitgevoerd bij een voedingsmiddelenproducent gevestigd in Nederland. De onderneming is in private handen en heeft een ondernemingshistorie van circa 70 jaar.

De invloed van kennis, macht en belangen op planningsbeslissingen.

30

Het productenpallet van de onderneming bestaat uit gemaksvoeding en voedingsingrediënten. Ze brengt dit onder eigen merk op de markt maar bedient de markt ook via private label producten. Vragenlijsten

In de casestudie zijn de leden van het operationeel netwerk uitgenodigd om een vragenlijst in te vullen. Het voordeel van toepassing van vragenlijsten binnen het onderzoek, is de mogelijkheid dat de respondent objectief kon antwoorden zonder dat de onderzoeker de respons door zijn aanwezigheid, suggesties of anderszins heeft kunnen beïnvloeden. Wel moeten worden gerealiseerd dat antwoorden van respondenten vanuit de eigen perceptie zijn beantwoord en daardoor in hoge mate subjectief zijn. Met de vragenlijsten is beoogd om informatie te verzamelen hoe leden van het operationeel netwerk macht aanwenden bij het nemen van planningsbeslissingen, welke belangen zij daarbij hebben en hoe kennis hierbij is aangewend.

De enquête is voorgelegd aan twaalf leden van het ON. De respondenten behoorden tot afdelingen uit het ON. In de onderstaande tabel zijn het aantal respondenten per afdeling weergegeven.

Tabel 2: respondenten enquête

De vragenlijst (bijlage I) bestond uit circa 60 vragen. Voor de beantwoording van de vragen zijn twee systemen gehanteerd; met name voor het bepalen van de machtspositie van ON-leden werd punten verdeelsysteem gehanteerd waarbij de respondent 100 punten kon verdelen over de verschillende machtsbezitters. Voor de overige vragen is een 5-punts Likert schaal gehanteerd. Het voordeel van dergelijke vragenlijsten is de mogelijkheid om eenvoudig antwoorden van respondenten met elkaar te kunnen vergelijken. Voordat de vragenlijsten daadwerkelijk aan de respondenten zijn voorgelegd, werden ze getest door een medewerker welke tot dan toe geen enkele betrokkenheid bij het onderzoek heeft gehad. De testvragenlijst is besproken met de proefpersoon. Daarna zijn nog enkele aanpassingen in de vragenlijst aangebracht teneinde de duidelijkheid van de vraagstelling te vergrootten.

Het verzoek om mee te werken aan het onderzoek was vooraf in verschillende planningsvergaderingen aangekondigd. Enkele dagen later werden de vragenlijsten persoonlijk overhandigd. Hiermee is beoogd om een maximale respons te genereren. De non-respons error is namelijk een vaak genoemd

afdeling aantal Algemeen Management 1 Verkoop 3 Productie 3 Planning 3 Inkoop 1 R&D 1 Respondenten vragenlijst

De invloed van kennis, macht en belangen op planningsbeslissingen.

31

nadeel van de schriftelijke vragenlijst. In dit onderzoek was de respons 100% waarmee het genoemde nadeel niet relevant bleek te zijn.

Meten van Tacit Knowledge

In een onderdeel van de vragenlijst werd geprobeerd om de aanwezigheid van impliciete kennis te meten. Het meten van impliciete kennis is een zeldzaam fenomeen. Binnen de wetenschappelijke literatuur zijn slechts enkele onderzoeken gevonden waarin het meten van “tacit knowledge” wordt beschreven. Dit is bijzonder omdat de waarde van impliciete kennis als succesfactor wel regelmatig wordt beschreven binnen verschillende wetenschappelijke vakgebieden waaronder de bedrijfskunde. Het kwantificeren van tacit knowledge echter blijft moeilijk (Insch, McIntyre, Dawley, 2008).

Het weinige onderzoek wat naar het meten van impliciete kennis is gedaan is afkomstig uit de sociale organisatiepsychologie. Sternberg en Grigorenko (2001) en Sternberg, Wagner, Williams en Horvath, (1995) hebben voor verschillende functiedomeinen tests samengesteld waarmee impliciete kennis kon worden gemeten. Deze tests werden uitgevoerd bij psychologen, managers, militaire leiders en verkopers (Sternberg, Wagner, Williams, Horvath, 1995). Een probleem bij deze tests is het vaststellen welke aspecten per functiecategorie moeten worden gekozen om impliciete kennis te meten. Het vaststellen van deze aspecten is al een onderzoek op zich. Insch, McIntyre, Dawley, (2008) spreken in hun onderzoek over de multidimensionale structuur van Tacit Knowledge bestaande uit Cognitieve Technische en Sociale factoren. Cognitieve: zelfmotivatie, zelforganisatie. Technische: individuele taken, institutionele taken. Sociale: taak gerelateerde interactie, sociale interactie. Zij hebben tacit knowledge gemeten aan de hand van interviews waarin per factor verschillende vragen werden gesteld. Dit is echter uitgevoerd in één enkel domein namelijk dat van de academische student (bedrijfskunde). Het meten van tacit knowledge binnen het ON betekend dan dat er van circa 5 à 6 domeinen vragen moeten worden ontwikkeld op deze 6 deelfactoren.

Voor dit onderzoek leek de aanpak van Insch et al. (2008), redelijk toepasbaar. De vragen die zij in hun onderzoek aan studenten bedrijfskunde stelden werden voor dit onderzoek vertaald in vragen welke specifiek bij de casusorganisatie pasten en door de respondenten als zodanig herkend werden. Aan de respondenten werden vragen gesteld ten aanzien van hun cognitieve zelfmotivatie, cognitieve zelforganisatie, taak gerelateerde sociale interactie en algemene sociale interactie. De technische taken individueel en institutioneel zijn niet omgezet in enquête vragen.

Binnen een commerciële organisatie zou men mogen verwachten dat technische taken individueel en institutioneel op een acceptabel niveau bij elke medewerker aanwezig zouden moeten zijn omdat ze anders niet voor een dergelijke positie waren aangenomen of zich hebben kunnen handhaven. Natuurlijk zijn op deze aanname binnen elke organisatie context uitzonderingen bekend. Voor dit onderzoek is aangenomen dat er bij de leden van het ON geen sprake is van uitzonderlijke tekortkomingen op het gebied van technische individuele en institutionele taken.

De invloed van kennis, macht en belangen op planningsbeslissingen.

32

De overige aspecten die het hebben van impliciete kennis kunnen aantonen zijn als volgt in meetvragen vertaald:

Cognitieve zelfmotivatie

Bent u aanwezig bij planningsoverleg? Bedenkt u wel eens verbeteringen voor het planningsproces?

Cognitieve zelforganisatie

Brengt u wel eens punten in tijdens planningsvergaderingen? Bent u voorbereid tijdens planningsvergaderingen?

Taak gerelateerde sociale interactie

Neemt u wel eens ideeën over van collega’s? Wisselt u wel eens ideeën uit aan collega’s op de afdeling? Wisselt u wel eens ideeën uit met andere medewerkers in uw werkkring/ netwerk?

Algemene sociale interactie

Heeft u informeel contact met andere collega’s? Eet u vaak met dezelfde personen in de kantine? Deze vragen zijn voorgelegd aan de respondenten door middel van de eerder besproken enquête. De respondenten konden door middel van een vijf punt Likertschaal antwoord geven op de vragen en stellingen.

Observatie

Observatie als onderzoeksmethode is in te delen in twee vormen. Zo is er directe observatie waarin de onderzoeker als onafhankelijke observant de te onderzoeken context beschouwt. Naast directe observatie bestaat participerende observatie. Hier is de onderzoeker onderdeel van de onderzoek context. Met participerende observatie krijgt de onderzoeker vaak informatie binnen bereik die voor buitenstaander onbereikbaar blijft. Een nadeel van participerende observatie is de bias die ontstaat omdat de onderzoeker als gevolg van zijn lidmaatschap van de organisatie waarin hij onderzoekt, niet meer objectief kan zijn.

Binnen de uitgevoerde casestudie is observatie gebruikt om de aanwending van impliciete en expliciete kennis door ON-leden te meten. Bij elke “meting” werd dan ook vastgelegd wat het belang van het ON lid was, en welke macht hij had om zijn belang mee te verdedigen. Voor dit vraagstuk werd een turflijst ontwikkeld waarin de observator per deelnemer aan de planningsbijeenkomst kon turven of er impliciete en/of expliciete kennis werd gebruikt. De macht en belangposities werden vervolgens geclassificeerd met een laag, midden en hoog schaal. Gedurende acht weken werden verschillende vergaderingen bijgewoond. Bij elke genomen beslissing werd door de observator het gebruik van macht en kennis en de geldende belangen geschat. In totaal werden gedurende negen overlegsituaties 30 beslissingen geobserveerd.

Naast deze vorm van observatie werden verschillende communicatie kanalen geobserveerd. Email verkeer tussen planners en overige leden van het operationeel netwerk werden verzameld voor onderzoek zodra ze relevant bleken voor het onderzoek. De planners werden vooraf geïnformeerd

De invloed van kennis, macht en belangen op planningsbeslissingen.

33

omtrent de achtergrond van het onderzoek en gevraagd of zij berichten met betrekking tot planningsbeslissingen wilden doorsturen naar de onderzoeker. Daarnaast zorgde de functionele rol van de onderzoeker ervoor dat relevante planningsinformatie toch al met hem gedeeld werd. Naast email verkeer zijn week en dag planningen en planningswijzigingen geraadpleegd en was er toegang tot de besluiten/actielijst van het planningsoverleg.

Interviews

Naast observatie en vragenlijsten is het persoonlijke interview toegepast om informatie te verzamelen. Er is gekozen voor een semigestructureerd interview waarbij vooraf opgestelde vragen de leidraad vormden voor het gesprek. Op basis van de antwoorden van de respondent kon het gesprek zich verder ontwikkelen en kon extra informatie worden verzameld omtrent het onderzoeksgebied. De interviews zijn afgenomen in de maand december kort na het verstrekken van de eerder genoemde vragenlijsten. De reden voor deze volgorde was de daarmee ontstane mogelijkheid om specifieke resultaten afkomstig van de vragenlijsten verder te kunnen uitdiepen tijdens de interviews. Een belangrijk nadeel van het houden van interviews is de aanzienlijke hoeveelheid tijd die het afnemen er van kost. Hierdoor is de interviewmethode ook kostbaar in termen van geld, tenminste als de interviews door betaalde onderzoekers worden afgenomen. Een ander waargenomen nadeel was de bereidheid van participanten om in een toch al drukke periode aan het eind van het jaar, tijd te spenderen aan een gesprek waar ze niet direct zelf baat bij hebben. Er werden vijf personen geïnterviewd. Deze personen waren werkzaam binnen de afdelingen productie, verkoop en planning. Met medewerkers van de afdelingen research & development, inkoop en algemeen management werden meer informele gesprekken gevoerd. De daarmee gevonden informatie werd gebruikt in de casusbeschrijving, maar ook om informatie afkomstig van de geïnterviewde collega’s te staven.

Validiteit

Door gebruik te maken van interviews, observatie en vragenlijsten werd er vanuit verschillende invalshoeken gekeken naar dezelfde fenomenen. Met deze wijze van onderzoek is een vorm van triangulatie toegepast. Er zijn verschillende vormen van triangulatie (Denzin 1970). Binnen dit onderzoek is methodische triangulatie toegepast. Bij methodische triangulatie worden verschillende methoden op een zelfde onderzoeksobject toegepast of wordt één methode toegepast op verschillende onderzoeksobjecten. Beide om de validiteit van de gevonden gegevens te vergrootten. In dit onderzoek is methodische triangulatie toegepast door één onderzoeksobject te onderwerpen aan verschillende methoden namelijk het uitvoeren van een enquête met vragenlijsten, het afnemen van interviews en door voornamelijk participerende observatie.

De invloed van kennis, macht en belangen op planningsbeslissingen.

34