• No results found

Emile Verhaeren door A.J. Mussche

In document De Stem. Jaargang 3 · dbnl (pagina 40-47)

In zoo'n tijd1)

komt daar iemand afgestapt als Verhaeren, met de rudimentaire levenskracht en de ijzeren koppigheid van het Vlaamsche boerenvolk ziedend in zijn ziel.

In zoo'n tijd - en in wat voor een land: het Beotië van West-Europa!

Een van de kruispunten van het oude werelddeel, niet alleen ‘entre la France ardente et la grave Allemagne’2)

, maar bovendien door de zee ternauwernood gescheiden van Engeland, is het niettegenstaande zijn benijdenswaardige ligging een treurig tegendeel van wat Weenen in zijn groote dagen eens was en thans Holland zoo open en zoo intens terzelfdertijd is: een hartekamer van Europa. Een kruispunt van spoorwegen, een smeltkroes van economische belangen, de schakel tusschen Noord-Frankrijk en het Roergebied, heeft het zich ontwikkeld tot een land met ontzaglijke fortuinen, die hun brandkasten gingen inmetselen tot in Congo en Rusland en het Verre Oosten - doch naar den geest bleef het

1) Als geschetst werd in het inleidend hoofdstuk ‘Het fin-de-siècle’. 2) Emile Verhaeren.

de woestenij. Gemaakt door het toeval van politieke avonturen, gegroeid in een tijd van oppermachtig materialisme, uit een volk dat, door eeuwen van vreemde tyrannie meedoogenloos naar den grond toe gebogen, als 't ware vergeten was dat er nog een hemel zich oprichtte boven zijn hoofd, werd het volop het land van Lamme Goedzak, des te meer, waar een misdadig verfranschingssysteem en een even misdadig clericaal boycot van alle onderwijs het Vlaamsche volk - dat oneindig meer scheppende kracht bezit, èn naar het lichaam èn naar den geest, dan het Waalsche, zoodat Vlaanderen meer en meer België moet voeden en reeds bijna alleen staat om België te redden -dit Vlaamsche volk verstompte tot een massa analphabeten en koelies, wier

beestenleven zich samenvatte in: slaven, vreten, zuipen en crepeeren. - Een land van banken en fabrieken, krotten en kroegen - en zonder scholen, zonder bibliotheken, zonder boekhandelaars. Men leeft er van feiten, nooit van ideeën, men kent er personen, nimmer principes. Wat er zichzelf den naam ‘intellectueel’ geeft, kent twee bezigheden: politiek en Fransche echtbreukromans tegen 0,95 fr. Maar de politiek is er altijd weerzinwekkende dorpspolitiek vol oneerlijkheid, die alles aantast en verrot - ook de godsdienst is er door en door verpolitiekt, - en hun literatuur is niets dan het overschot en het afval der Parijsche boulevards. Aan den rand der Belgische samenleving zwerven dan nog een handjevol onverzoenlijken, een groepje republikeinsche vrijschutters van den geest, rijk van ziel en leeg van beurs; zij huizen op den engelenbak en hebben geen geld om een boek te koopen. Want in België is het verloren hoekje der schoonheid aan den zelfkant der maatschappij, liefst in de nabijheid van een gekkenhuis. Voor iedere geestelijke grootheid weet België een correctief: een kruk in

een of ander ministerie, of de grimmigste armoê - men kan er, als men wil, nog sterven van genie, en in allen gevalle sterft het genie er onopgemerkt, zooals het er ongeweten leeft. Geen een per duizend kent er Van de Woestijne of heeft ooit van Dostojevski gehoord. Het is de compleete uitschakeling van de schopnheid, de absolute vereenzaming van den geest.

Dat is dan België: het land, waar schilders met moeite kunnen lezen en hoogeschool-gediplomeerden geen briefje zonder fouten kunnen schrijven1)

; het land waar de prachtigste tijdschriften gedoemd zijn te vallen, waar een Guido Gezelle en een Verschaeve verbannen worden naar een verloren uithoek, zonder contact met de wereld; waar men zich slap lacht als Oswald de zon vraagt aan zijn moeder, en de Gentsche advocaatjes een ongekend genot vinden in 't naäpen van den stijl uit la P r i n c e s s e M a l e i n e ; waar de directeur van een conservatorium met verbazing den naam Moessorgski leert kennen, en een rechter stom van verbijstering verneemt, dat een jong gevangene zijn achttien maanden voorarrest heeft gedood met het schrijven van een bundeltje verzen2)

- Dat is dan België, 't Beotië van West-Europa, 't Siberië van den geest. Dat is dan die ‘âme beige’, die haar volmaaktste openbaring vindt in de potsierlijkheid van den Brusselaar, het type van den intellectueelen bastaard, dat men haten moet uit zelfrespect.

Het was in den tijd van Verhaeren nog wat slechter: ‘C'était un temps où lorsqu'un avocat écrivait il perdait ses clients, lorsqu'un médecin était poète il perdait ses malades, si un officier était écrivain il nuisait à son avancement, si un ingénieur avait l'audace de tenir une plume, il était assuré de se voir refuser tout emploi par

1) Doctoren in de Germaansche philologie, die geen zin kunnen bouwen. 2) Dat moet men Wies Moens hooren vertellen.

la haute industrie’1)

- En die tijd had dan ook de poëzie die hij verdiende: caricaturen van idyllen, vol valsche laffe weekelijkheid, schoolvossen-fabels vol versteende schijnwijsheid, bralle ketelmuziek van officieele cantaten op het motief van een holle dood-gegeeuwde Brabançonne. Kwam er iemand, die vermetel genoeg was om genie te durven hebben, dan werd hij al spoedig tot zwijgen gebracht: levend begraven als Guido Gezelle, of kapot gemaakt met overwerk en armoe als Charles De Coster Tegen deze vogelvrijverklaring van den geest zijn omstreeks 1880 enkele jongeren in opstand gekomen: de Jeunes Belgique onder Max Waller, wat later de Van Nu en Straksers onder Vermeylen. Het zijn jaren gewest van homerischen strijd, barstensvol van al dewilde geestdrift, waarmee men op dien tijd van zijn leven den strijd tegen den bourgeois kan voeren, vol eveneens van al de nieuwe geluiden der nieuwe lente die zij wilden zijn. En het is in die bewogen, luidruchtige

Mon cher Huret,

‘Voos me demandez pourquoi j'ai refusé le prix de littérature dramatique qui m'a été décerné par l'Académie de Belgique.

Je ne veux pas qu'on attache la moindre importance à un très médiocre événement, mais pour vous faire connaître les motifs de ce refus, il faudrait faire toute l'histoire de nos luttes depuls dix ans: il faudrait vous dire tout ce qu'ont souffert mes aânés pour avoir essayé de rendre un peu de dignité et un peu de vie à la littérature d'un pays où l'on avait perdu l'habitude de penser; il faudrait vous dire tout ce qu'ils ont souffert de la part de ceux qui espèrent aujourd'hui qu'une aumône nous fera oublier le passé. Il faudrait vous dire ce que c'est que l'Académie royale de Belgique. Ce serait bien triste et bien ennuyeux.

Il faudrait vous montrer l'invraisemblable palmarès officiel de la Belgique, et vous verriez que je suis moans dégoûté que je n'en ai fair.

Quant à l'écho du Figaro que vous m'avez signalé, il parle d'un prix de 15.000 francs. C'est une erreur, j'ignore quel est au juste le montant de mon prix triennal (car il n'y a eu jusqu'ici qu'une tentative de

couronnement). Mais il paraît gu'il s'agit en général d'une somme de cinq à six cents francs. - On pousse parfois les choses jusqu'au chiffre royal de quinze cents francs, m'assure-t-on. Enfin cela importe peu; mais avouez, mon cher Huret, qu'un pays se donne ainsi asset économiquement de petits airs de Mécène qu'il est utile de décourager.’

1) Edmond Picard. - Zeer teekenend ook is de volgende brief van Maeterlinck:

dagen van hartstochtelijke rebellie, wier rumoer voor een korte wijle als 't ware den val der eeuw verdooft, dat daar iemand komt afgestapt als Verhaeren, met al de rudimentaire levenskracht en de ijzeren koppigheid van het Vlaamsche boerenvolk ziedend in zijn ziel.

***

Zijn eerste werk heette: l e s F l a m a n d e s .

Hij had ze vooraf getoond aan Lemonnier, die hortende, stootende vracht bralle, bonkige verzen: ‘Je ne le connaissais pas encore. Il était entré à grandes arpentées, pesant du talon et fonçant de la tête, comme les gas de son Bas-Escaut aux bourrées des frairies locales. D'une voix basse, un peu émue, debout contre les vitres dans le jour pluvieux, il s'était mis à lire ses vers raboteux et enragés. Il me lut presque tout, son oeil de myope collé au papier, les pointes fauves de sa moustache effilées comme des fers de faux et dépassant son sec et nerveux profil. Et à mesure la voix montait, se cassait en cadences brusques, une voix métallique et aigre qui déchirait le vers, dépeçait les syllabes, mordait à la pointe des canines les rimes.’1)

Verhaeren telde toen acht en twintig jaar. Hij was pas ontsnapt aan alle

beklemmingen, verlost van de stomme doodsche gangen in het college en de strakke tucht en gezagsleer der Jezuïeten, verlost van een gebonden toekomst als priester, van het veto van den academischen senaat der Leuvensche universiteit, verlost eindelijk van de toga. Hij had iederen dag opnieuw de dolste buitensporigheden noodig, om zijn ongebreideldheid volkomen te beseffen en te genieten. Als een verlost gevangene, die, bijna gek van zijn vrijheid, een misdaad zou doen om in al haar oneindigheid die vrijheid te beleven; als een soldaat, die vier jaar lang, in

1) Lemonnier: La Vie belge.

de modder van een of andere loopgraaf, heeft liggen wachten op den dood en dan onverwachts in het leven van alle dagen teruggezonden wordt, zich in een roes van zinnengenot stort om zich te wreken over den dood, om zichzelf iederen dag metterdaad het physisch bewijs te leveren dat hij lèèft, nog altijd leeft, zoo reageert Verhaeren op den straffen dwang van zijn jeugd met een naar alle uiterste paroxysmen van bandeloosheid overspannen losbarsting van zijn wezensgrond. Weliswaar is in dezen bundel reeds, wat de kern uitmaakt van zijn later werk: de onverwoestbare levenskracht - maar hier nog in een stadium van weerzinwekkende barbaarschheid, in zijn allerdiepste vernedering, waarin het leven gezien wordt als een ding van den vleeze, als een ontucht van ‘fureurs d'estomac, de ventre et de débauche’ middenin ‘1e décor monstrueux des grasses kermesses.’ - Men heeft in verband hiermee de namen Jordaens en Rubens aangehaald, maar niets is valscher. Het onderscheid is essentiëel: in de 17eeeuw is het nog een onverdeeld genot en bijna een soort geloof, in ieder geval de breede en ten slotte steeds evenwichtige zinnelijkheid van wie leeft in bestendige communie met de aarde; bij Verhaeren raadt men, onmiskenbaar, achter al die opgezweepte orgieën, al die bezopen dierlijkheid, alreeds, als achter een masker, de bittere razernij en de wrokkende wroeging van wie zich, maar tevergeefs, tracht te bedwelmen. Het zelfbedrog van deze barbaarschheid verraadt zich in zijn onoprechtheid. De grofheid van de behandeling komt uit de school van het naturalisme, dat in dien tijd zijn souvereinen triomf bereikt met de daverende schandalen van l ' A s s o m m o i r (1878) en N a n a (1880); de gewildheid van de stof spreekt met een bijna grappige naïveteit uit de keuze van den tweeden bundel les M o i n e s : na de dronken orgieën van het Vlaamsche vleesch, de drang naar

mystiek van de Vlaamsche ziel; na het Vlaanderen van Jordaens, dat van Memlinc en de Van Eycks! Het is een bewuste uitbuiting van de wezenstrekken van zijn ras, van de erfenis die hij in het bloed draagt - het door Fransch schrijvende Vlamingen tot mode ontaarde heimwee van den déraciné om toch van zijn volk te zijn. In deze bundels is de polariteit van den Vlaamschen aard alleen cerebraal beschreven: de opzettelijke luidruchtigheid van l e s F l a m a n d e s e n d e parnassiaansche strakheid van l e s M o i n e s komen beide even weinig uit innerlijke noodzaak voort, tenzij dan de noodzaak van reactie tegen en onherroepelijke breuk met een verleden van dwang en onderworpenheid.

(Wordt vervolgd)

Gedichten

In document De Stem. Jaargang 3 · dbnl (pagina 40-47)