• No results found

Brief eener vrouw 1)

In document De Stem. Jaargang 3 · dbnl (pagina 64-76)

door E.L.E.

Naar aanleiding van Edith Werkendams ‘Het Purperen Levenslied’ Uitg. Em. Quérido, Amsterdam 1922.

De Redactie van ‘de Stem’, die mij dit boekje ter bespreking toegezonden heeft, als aanmoediging om enkele gedachten over leven en Nederlandsche letteren neer te schrijven, heeft mij daardoor, zonder het te weten waarschijnlijk, al dadelijk voor een bijzonders pijnlijk dilemna gesteld: zwijgen - of spreken! Reeds dadelijk na het opensnijden van dit bekoorlijk uitgegeven boekje, en een vluchtige blik over een enkele bladzijde, deed zich dit dilemna op. - Zal men trachten, het door zwijgen zooveel mogelijk uit de aandacht te schakelen, of zal men het door spreken

signaleeren, en ertoe medewerken, dat er zich een nieuwsgierigheid rond samentrekt, waar bijna niemand vrij van is, zelfs zij die er zich na deze vervulde nieuwsgierigheid zeker wrevelig van afkeeren zullen.

Ten slotte leek het mij beter te spreken. Ten slotte leek het mij beter eenvoudig een oordeel en een waarschuwing neer te schrijven, die niets meer wil zijn dan de waarschuwing van een oudere vrouw, die een jongere in een verdwazing ziet bevangen. Want dit boekje is waarschijnlijk door een jong meisje geschreven. Het is

1) De lezer zal in dit artikel enkele wendingen vinden, die wellicht meer epistolair als litterair te noemen zijn, en die vreemd aandoen in een litterair essay. Wij meenden echter dat deze uitdrukkingen het wezen der beweringen of van den stijl niet raken, en lieten ze dus ongewijzigd.

Red.

waarschijnlijk erger uitgevallen dan het eigenlijk wel bedoeld is. Het is - al zou het zoo kunnen lijken - geen daad van hetaerische en demonische schaamteloosheid, het is de vergissing van een heftig temperament, dat in de verwarring der litteratuur terechtgekomen is en in deze verwarring geen grens meer onderscheidt en niet meer weet wat het doet of aanricht. Dit boekje is een daad van sexueele verdwazing, -en dat er in onz-en tijd ge-en remm-en meer aanwezig schijn-en te zijn, om deze verdwazing binnen de perken te houden, dat zij in den iriseerenden sluier van kunstmatige woorden gewikkeld, de openbaarheid ingestooten kan worden: ik ken bijna geen grooter aanklacht tegen onzen tijd dan deze! Men rilt voor het oogenblik, dat sommige modernste jongelieden, die in hun matte leegte naar nieuwe krampachtige sensaties rondzoeken, hun blik op dit boekje zullen laten vallen, en het tot de ‘eerste openbaring van het vrouwenhart’ zullen uitroepen. Gelijk de arme Else Lasker Schüler in Duitschland overkomen is, die zich van louter zenuwachtige vreugde over deze promotie liet afbeelden.. in een pantalon, met een manlijke scheiding in het haar, en een gestyleerde Mensur op de wangen.

Maar een kenschets van een enkele novelle van dit boekje zal den lezer kunnen inlichten omtrent den aard dezer mentaliteit, als men voor deze toestanden dit woord nog mag gebruiken: - een jonge vrouw, natuurlijk schoon, voornaam, levenskrachtig, intelligent en edel, die den tintelenden naam van Joy draagt, - is pas getrouwd. Zij zingt dus met volle energie ‘het purperen levenslied’. Want ‘het purperen levenslied’, is de verzamelterm, in het geheele boek, voor alles wat een overspannen fantasie zich aan geslachtelijke daden en variaties op die daden kan uitspinnen. Maar er wordt haar een groote beproeving opgelegd. Zeven volle

gen gaat haar man op reis, zeven volle dagen heeft zij zich te onthouden van het purperen levenslied! Zulk een onmenschelijke onthouding kan men een superieure en schoone vrouw niet opleggen. Dat dit niet oirbaar is, en niet te eischen valt, begrijpt iedere ruime lezer direct! En het is wellicht een bewijs van bijna tragisch

uithoudingsvermogen, dat pas den tweeden dag de superieure vrouw in het gras zinkt, met een plaatsvervanger, beiden plotseling ontkleed, en de goedmoedige aarde zijn toestemming geeft, want hij ontvangt hen zacht ‘als zijn eigen kinderen’. De twee volgende dagen (de novelle is in dagen afgedeeld, om de onmenschelijke

heldhaftigheid van dit schoone wachten nog te accentueer en), wijdt zij zich aan herinneringen en litteratuur. Den vijfden dag wordt ‘het purperen levenslied’ weer hernomen, nu, door het onmenschelijke wachten opgezweept, in wat schriller vorm, laten wij zeggen: in Lesbischen toonaard, maar de consequenties van dit spel schrikken de superieure vrouw ietwat af, en zij wacht haar zeven zware dagen uit. Met

vroomgesloten oogen wacht deze heilige-der-onthouding eindelijk in ‘het zuiver duister’ van den nacht den Heer van haar Levenslied af, nadat zij eerst nog heeft gedacht van haar intermezzo: ‘ontrouw? Ontrouw moest leelijk zijn, en d i t w a s m o o i g e w e e s t ’, dus zal hij mij dadelijk vergeven. En dan eindigt het. Ik zal de andere novellen niet nader aanduiden. Dit is wellicht de normaalste. De andere gaan verder. Zij zoeken vooral de perverse variaties op ‘het levenslied’, en deze fantasie vermijdt zich vooral in het uitdenken van vreemde gelijktijdigheden en zonderlinge kruisingen. En toch is dit alles zoo erg niet. Als er één misdadiger is, dan is het deze tijd waarin wij leven en deze omgeving, dit Byzantium waartoe ons oude Europa verworden gaat, valsch, wreed, teugelloos en verraderlijk

redezuchtig. Het is wellicht een gewoon geval, en het ongewone eraan is alleen, dat een jong meisje van dit gewone geval litteratuur heeft willen maken, en er daardoor dien grooten weerklank aan gegeven heeft. Men zou haast willen zeggen: ‘arm kind, waartoe ben je nu gekomen, en was er dan niemand die werkelijk eenig hart voor je hadt, en die je dit verboden heeft’. Want dat deze litteratuur middelmatige litteratuur is, stelt ons voor Edith Werkendam zelf gerust. Inderdaad: het talent van dit jonge meisje is eigenlijk slechts gering. Zij kan wat schrijven, nu ja! Maar het gansche boekje is dan ook niet meer dan een traditioneel meisjesgeschrift, vol poëtiek die bij den leeftijd behoort, - altijd bloemen, schoone kamers, buitens, ‘heerlijke dialogen’, sentimenteele opgewondenheid en mooi-gekleurde schemerlampjes. Nergens toont zij werkelijk iets te z i e n , een gezicht, een landschap, een gebaar van menschen. Het is eigenlijk niets meer dan de beschaafde Liberty-conventie waarin onze jonge meisjes leven als mooi-gekleurde babbelende vogeltjes. En ook dat andere, het ‘purperen levenslied’ of de climaxen van geslachtelijkheid, waar deze sentimenteele bedenkseltjes toe opvoeren, - zij zijn zonder eenigen werkelijk demonischen drang neergeschreven. Ze zijn week en onbeholpen. - En toch schrijft in deze

Liberty-omgeving een jong meisje deze gruwelen kalm en zorgeloos neer. Vanwaar deze vreemde tegenstelling?

Om dit onbegrijpelijke te ontraadselen, moeten we herhalen, wat zeker menig lezer alreeds een paradox heeft toegeschenen: het geval Op zichzelf is niet bijzonder. Want wij weten het nu toch wel, sinds de vrouwen tot sterker bewustzijn zijn gekomen, is er éen legende verdwenen. De legende van het kuische meisje, of liever de legende dat een jong, goed en gezond meisje altijd de

kuischheid als onvermijdelijk compliment zou moeten meedragen. Dat is niet zoo! Een grond van waarheid leefde in deze legende, laten wij dit nooit vergeten! Zelfs door alle bewustwording heen zullen er tal en tal van kuische vrouwen blijven, wier onwetendheid door geen bewustzijn te beroeren zal zijn, omdat hun ziel zelf hun deze onwetendheid gebiedt, - vrouwen die slechts tot sexualiteit ontwaken zullen in den zielsgloed eener groote en levens-beheerschende liefde. Zij waren er immer, en ik geloof dat ze er altijd zullen blijven! Maar zoo zijn ze niet allen! - Er zijn zeker vrouwen, in wie de sexualiteit reeds ontwaakt lang vóór de liefde in hun leven treedt. Er is niets schandelijks in! Het is niets anders dan wat iedere man moet ondergaan in zijn jeugd, - de sexualiteit-vóor-de-liefde, die dus het doel mist dat tegelijk richt en remt (of sublimeert) en die rondzwerft in vage en onverzadigde visioenen, honder de koortsige en pijnlij ke nachten door, terwijl de altijdknagende nieuwsgierigheid de fantasie voortstoot van perversie tot perversie, die niet eens in het karakter liggen, en die bij de normaliseering van het liefdeleven spoorloos verdwijnen. Hetis vereenigbaar metde edelste menschelijkheid, en dus zeker ook met de nobelste vrouwelijkheid; het is eenvoudig de doem van een heftiger, of liever een lichter-ontvlambaar temperament, dat meestal met een levendige intelligentie samengaat. Maar het licht-ontvlambare vrouwelijke temperament lijdt meer dan de man, die al spoedig in zwaar werk of normale vervulling, zij 't meestal vervulling zonder liefde, het evenwicht hervindt. Bij de vrouw jaagt deze vroeg-ontwaakte sexualiteit steeds wilder visioenen op, en heel onze beschaving, onze kunst vooral met haar bijna grenzelooze openhartigheid, levert voor deze zoekende visioenen de onuitputlijke voedingsstof. Ik critiseer deze openhartigheid der kunst niet; ik constateer slechts

ten. Het is een feit dat de vrouw van zulk een temperament langer moet wachten, dikwijls altijd, altijd wachten. En al is deze vroege ontwaking, deze

lichtontvlambaarheid in de vrouw nog altijd een uitzondering, deze uitzondering vertegenwoordigt het lijden van duizende meestal nobele vrouwelijke naturen. - De grootereont-vlammingsstof, die onze beschaving aan de sexualiteit der vrouw gegeven heeft, vond den laatsten tijd gelukkig een tegenwerking, een evenwicht in het bedrijf der z.g. psycho-analyse. Vandaar wellicht het niet te loochenen feit, dat deze psycho-analyse bijna altijd vrouwen geneest. Ook de beschaafde vrouw van nu, hoe litterair versierd aan de oppervlakte, heeft meestentijds nog hare schuchterheid.-Al kan zij hare verontschuldiging reeds in vele boeken lezen1)

, toch schaamt zij zich oneindig dieper dan de man, wanneer zij onbeheerschte en onbeheerschbare krachten in zich ontketend voelt, krachten die spotten met al haar bewuste wenschen naar het beste en het eerlijkste leven. Merkwaardig voorbeeld van de kracht dier vrouwelijke schaamte, dat zij zoolang nog stand hield tegen den overredingsdrang van velerlei litteratuur! Het is bij vele vrouwen eerst het persoonlijke beheerschingsvermogen van den psychiater en diens persoonlijke verklaring, dat deze krachten en alle ellende die zij meebrengen de bittere tol zijn, die aan de natuur betaald moet worden, - het is deze verklaring die dikwijls eerst het evenwicht herstelt en zelfachting terugbrengt in opgeschrikte gewetens. Weten wordt voor de meeste vrouwen pas wezenlijk weten, wanneer het zich aan een levend wezen verbinden kan. Wat het tweede gedeelte van het psychiatrisch bedrijf betreft: de z.g. sublimeering der aldus

1) Wij bedoelen hier natuurlijk de litteratuur die kort voor ons, in den loop der 19de eeuw, is ontstaan.

bewustgemaakte krachten, ik heb mij altijd afgevraagd, of dit niet een ietwat rhetorische, Molièriaansch-gewichtige paraphrase is van een waarlijk eeuwen-oud recept: ‘Arbeid, zooveel mogelijk arbeid’, en arbeid natuurlijk die zich aan het karakter aanpast.

De psycho-analyse is dus zeker een evenwichtbrengend element in het leven van vele vrouwen onzer beschaving. Zij heeft zich verbreid over heel de wereld, en dit bewijst wel voldoende hare accidentieele noodzakelijkheid. - Zij is normaal, in zooverre dat zij in de intimiteit kwalen der ziel en daardoor ook van het lichaam verzacht en geneest. - Maar den laatsten tijd heeft de bewustgeworden sexualiteit der vrouw zich tot een anderen uitweg doorgebroken, den uitweg der litteratuur. Zij lijkt een verlenging van het werk der psycho-analyse,... in noodlottig-verkeerde richting! In deze psycho-analyse is deze sexualiteit-voor-de-liefde zich gaan begrijpen, tot aan zekere grens verontschuldigen, - in deze soort litteratuur is deze sexualiteit zich zelf gaan behagen, zich zelf gaan verheffen. - O, absoluut onvrouwelijke ontaarding! Aberratie waaraan het Byzantinisme onzer beschaving schuld heeft, die het ‘alles is geoorloofd’ glimlachend heeft uitgewerkt tot een levenssysteem. Want dat kan de taak der vrouw nooit zijn, de zinnelijkheid op deze wijze van de liefde af te scheuren, en haar als onafhankelijke macht te huldigen. Zoo de vrouw éen grootsche opgave heeft, dan is het deze: alle zinnelijkheid door liefde te heiligen, alle

zinnenleven in den heiligen kring der liefde te trekken en het als 't ware daarin op te sluiten! Als zoodanig kan zij het lichtende voorbeeld zijn voor den man, die in eeuwen en eeuwen geestelijke ontwikkeling dit nog niet heeft bereikt. Het scheen ons steeds het teeken eener meest veredelde menschelijkheid: slechts in den droom der liefde sexueel te kunnen ontwaken! En vele vrouwen

hebben dit altijd verwerkelijkt.1)

Daarom keerden de vrouwen, in wie deze sexualiteit voor de liefde ontwaakte, zich zelf van nature verschrikt van deze donkere ontwaking af. Haar schrik had reden. Een diep vermoeden van haar hoogste opgave gaf haar deze schrik in.2)

En nu...

Mijn recensie heeft mij op wijder gebieden gebracht, dan ik dacht te zullen bereiken, en ik vrees dat ik litteterair onbedreven zal zijn, om deze gebieden te kunnen begaan. - En nu dus... zien wij overal in Europa een speciale

‘jongevrouwen-litteratuur’ opwoekeren, wier kenmerk een naieve schaamteloosheid is, een vlakke schaamteloosheid vooral, een litteratuur waarin de vrouw niet meer lijdt of neergebogen wordt door de mysterien der liefde, maar waarin met deze mysterien gespeeld wordt, waarin voor iedere zinnendaad litteraire definitie wordt gevonden, waarin geen val en verheffing meer is, maar méchanisch kort en vlak genot,

1) Wij moeten hier even een merkwaardig boek vermelden, dat ik onlangs las, ‘Drei Stufen der Erotik’ door den bekenden Oostenrijker Emil Lucka. - Ik vond daarin de volgende

merkwaardige historische beschrijving van het liefdeleven. Als eerste Stufe: Nur-sexualität. Als tweede historische Stufe: het Troubadours en Dante-ideaal: de vergoddelijkte Madonna die slechts uit de verte aanbeden kan worden, wat neerkomt op de absolute scheiding tusschen zìelsliefde en zinnenliefde. Wij leven feitelijk nog volgens den schrijver in deze periode. Als derde Stufe, die slechts doelpunt van historische ontwikkeling kan zijn: de absolute identiteit van ziels- en zinnenliefde. Wat, als ik den geleerden schrijver goed begrijp, neerkomt op wat hierboven werd genoemd: ‘een zoo veredelde menschelijkheid, dat de sexualiteit slechts door de liefde tot ontwaking kan geroepen worden’. Het eigenaardige van dit historisch overzicht echter is, dat ook Emil Lucka aanduidt, dat deze historische ontwikkeling slechts het mannelijk liefdesleven betreft. Wat voor den man doel eener toekomstige ontwikkeling is, werd door de vrouw van alle tijden spontaan bereikt en eenvoudig verwerklijkt. Dus is de vrouw hier voorbeeld. En hebben ook niet alle groote schrijvers d e z e voorbeeldigheid der vrouw erkend en geprezen?

2) Erbarmelijke meening: als zou zulk een beperking der zinnen het zinnenleven ‘verarmen’. Vrijheid van zinnenleven: deze is verarming. Zij schept een lange reeks sensaties die verzwakken naarmate de reeks langer wordt. Terwijl wij ons niet kunnen voorstellen, tot welk een Bacchantisch verbranden het dus door de liefde beperkte zinnenleven in een veredelde menschheid zou kunnen stijgen.

waarin de zinnen worden losgerukt van de liefde en als een nieuwe en machtiger wijze van leven aangeprezen! Hoe heeft dit verschijnsel ons ontzet! Hier scheen een tegenpool van vrouwelijkheid te ontstaan, - eenderde pool om met een dichter te spreken, - die wij niet mogelijk achtten. Wij geloofden aan twee polen van

vrouwelijkheid. Wij geloofden aan een ideaal van vrouwelijkheid en de tegenpool daarvan: kuischheid ook in de liefde, die de hevigste overgave nimmer uit te sluiten behoeft, en daartegenover de smartelijke verlorenheid, de onnatuurlijk-uiteengerukte vrouwelijkheid die wij ons nooit zonder heimwee konden denken, die soms nog in de meest verworpen prostituée als een diepe wonde blijft schrijnen, en daar soms de liefde en trouw aan de gruwelijke souteneurs schept, als een machteloos armreiken naar het centrum des levens. - Doch hier scheen een verlorenheid te ontstaan, die zich zelf behaagde en rechtvaardigde. Deze nieuwe vrouwelijkheid ontzette ons.

Doch wij gaan nu meer en meer gelooven, dat heel deze verschrikking hoofdzakelijk een schijnbeeld is. Misschien geven de volgende woorden ons de sleutel in handen om deze soort jonge-vrouwen-litteratuur te verstaan: zij is in laatste instantie de projectie eener sexualiteit-voor-de-liefde, die haar booze wezenlooze droomen als ervaring tot ontijdige uiting brengt.

Deze booze droomtoestand was ertoe voorbestemd om in het diepere leven der liefde te vergaan, - de vrouw wendt zich van nature er vanaf, juist omdat haar bestemming in de liefde een hoogere is, juist omdat zij méér te verliezen heeft dan de man, - nu echter in de verwarring van dezen tijd is zij tot litteratuur neergeslagen. - Wellicht dus dat zij een tijdelijke aberratie is, en dat een sterker geconcentreerde tijd deze nevelen verjagen zal, gelijk zij in het individu verdwijnen,

neer de zuivere gloed der liefde opslaat en de spoken verteert in haar straal. Er zijn eenige bewijzen voor deze stelling te vinden. Wij zeiden reeds dat de uitzonderlijke ontvlambaarheid van het vrouwelijk temperament meestal samengaat met een lichte levendige intelligentie, geen diepe intelligentie, want die ontstaat eerst met de liefde. Welnu: het kenmerkende van deze jongvrouwelijke hartstochtlitteratuur is.... de vlotte onbeduidendheid ervan. Er wordt altijd van groote hartstocht, groote smart, verscheurend afscheid en jubelend geluk g e s p r o k e n , - ja, gesproken, want nooit bijna treft men in deze boeken de diepe klank van geluk of smart aan, nooit de diepe toon van het ontwaakte vrouwelijk hart, die zoo scheurend of plechtig kan zijn, al wordt zij feitelijk zelden in litteratuur gehoord. Want het diepste woord van zich zelf wordt door vrouwen zelden gesproken. Zij leven het alleen! - Wij hebben ook gezegd hiervoor, dat deze vroeg ontwaakte sexualiteit zich in perversies begeeft, door nieuwsgierigheid voortgelokt, die feitelijk niet eens bij het karakter behooren. Welnu: nooit, zelfs in wat zich duidelijk als perversie aanbiedt, vindt men in deze litteratuursoort de angstwekkende werkelijkheid der perversies. - De helsche kracht bijvoorbeeld, die in het toevallig in dit tijdschrift gepubliceerde fragment der ‘Dämonen’, zonder één onkiesche, opzettelijke aanduiding, - ons bijna den adem afsnijdt door het geweld waarmee zij uit de diepte opgestooten wordt, - nimmer worden wij die gewaar. En nooit ook een spoor der duistere vertwijfeling, die iedere perversie vergezelt, die diep beleefd wordt of roekeloos in het leven doorgevoerd. Dit laatste bewijst wellicht meer dan iets anders: dat deze verwarde en

uitdagend-geworden, jonge vrouwen de werkelijkheid niet vermoeden van wat zij schrijven. Nòch van het diepe en

heime vrouwelijk geluk, nòch van het vreeslijk leed, dat de koude verzinlijking der liefde ieder levend vrouwenhart ontstaan doet. D a t z i j d u s n i e t w e t e n w a t z i j d o e n .

Misschien kunnen wij dus ook bij Edith Werkendam zeggen: ‘het is een gewoon geval, en de ramp schuilt in deze ontijdige neerslag tot litteratuur’. Zij gaat verder dan één harer uitdagende zusters in het Byzantium der Europeesche litteratuur: en daarom verraadt zij zoo duidelijk dat zij niet weet wat zij doet, zelfs niet weet wat zij beschrijft. Zij is het ‘enfant terrible’ van dit soort jongevrouwen-litteratuur. - Zij zou in den tijd van onze jeugd sentimenteele kleine novellen geschreven hebben,

In document De Stem. Jaargang 3 · dbnl (pagina 64-76)