• No results found

Verleden weecke hadde ick gehoopt d'eere van uw geselschap en daer door gelegentheijt te sullen hebben om U.E. persoonlijck te behandigen 't gene ick tegenwoordich oversende. 'T sijn de Bedenckingen op uw Antwoort, die ick U.E. over lange toegeseijt en belooft, doch nu eerst hebbe konnen doen sien. Verscheijde saecken en besicheden hebben mij belet mijn woort te houden en gemaeckt dat ick mijn schult niet hebbe konnen betalen als vrij later als wel behoort hadde, en bidde ick dat U.E., naer sijne gewoonlijcke heusheijt en bescheijdenheijt, mij sulx gelieve ten goeden te houden; op belofte dat ick mij hiernaermaels beter sal quijten int gene U.E. van mij sal gelieven

1) Het schijnt dat Cloeck toen nog niet getrouwd was.

2) P.F. = Petri Filius. Soms ook P.S. = Pieters Soon.

3) Het adres luidt: Eerwaerdige Godvruchtige Hoochgeleerde Heer Mijn Heer Gerrit Brant,

gedaen te hebben, vermits ick maer eenmael hoope te trouwen. Vaertwel en groet uwe Alderliefste wederhelfte van wegen

Eerwaerdige Heer en Vrunt, U.E. dienstw. dienaer Cornelis Cloeck P.F.

In Amsterdam, desen 31 Julij 1656.1)

Brandt beantwoordde die bedenkingen met het zenden van eenige ‘Aenmerkingen’ op die zwarigheden. Cornelis Cloeck schreef hem daarop het volgende:

Eerwaerdige Heer en Vrunt,

Hiernevens sende ick aen U.E. wederom te rugh, volgens mijne belofte, de antwoort bij U.E. gegeven op seeckere vrage, raeckende gemeijnschap der Remonstranten met hare partijen, behoudens het Remonstrants gevoelen.2)'k sal U.E. nu niet in 't brede schrijven de gedachten, die ick nopende dit werck hebbe, vermits ick van daech over acht dagen (soo 't Godt belieft) hoope aen den Rhijn te komen, en alsdan gelegentheijt te vinden omme met U.E. mondelinx diesaengaende te spreecken. alleenlijck sal ick alsnu met drie woorden seggen dat ick het selvige, gelijck als al 't gunt van U.E. komt, seer wel gestelt vinde. de aenmerckingen, die U.E. gemaeckt heeft op mijne bedenkingen, hebbe ick tot noch toe de tijt niet gehadt omme met aendacht te examineren, alsoo ick een wijle tijts buijten stadt ben geweest, en in stadt verscheijde beletselen gehadt hebbe; doch te Swammerdam met lieff komende hoope ick U.E. te seggen off en hoeverre het mij voldoet off niet. 'k hadde gemeijnt met desen aen U.E. overtebrieven het nieus, 't geene wij gehadt hebben dese verledene weecke, maer vinde soo weijnich seeckerheijts, dat ick raedsaem vinde, omme U.E. niet te

abu-1) Het adres luidt: Eerwaerdige Godtvruchtige Hooggeleerde Ds. Gerard Brant, bedienaer des

H. Evangeliums in de Remonstrantsche gemeijnte, Tot Nieukoop.

2) Dit is gewis het ‘Naeder Onderzoek’, dat achter het ‘Onderzoek’ in 1657 werd uitgegeven. Het is den 24 Maart 1656 voltooid. Zie bl. 80 van het TraktaatjeVerlaet uw eigen Vergaederinge niet.

seren, daer van voor dees tijt niet te reppen, wachtende op betere gelegentheijt. Ondertusschen sal ick U.E. iets seeckers seggen, doch dat al out is, dat's, dat ick ben en altijt hoope te blijven

Eerw. Heer en Vrunt,

U. Eerw. oprechte en dienstw. Vrunt Cornelis Cloeck P.F.

In Amsterdam, desen 28 Augusti 1656.1)

Brandt besloot in dezen tijd zijn ‘Onderzoek’ uit te geven, na het eerst nog,

misschien2)op raad van Joannes Naeranus, predikant te Oudewetering, te hebben omgewerkt3). Diezelfde Naeranus schreef er een voorbericht voor, in den vorm van eene opdracht aan Gedeon Colterman. In dat voorwoord, gedagteekend 16 Januari 1657, doet hij het voorkomen alsof hij het buiten weten van den auteur uitgeeft. Hij zegt: ‘Dit Tractaetje heeft d'Auteur, mijn Confrater, my gegeven om te lesen. Ick verstoute my, ongevraecht ongeweigert, op mijn ban en boete, en geve het in den druck, om gelesen te werden van alle onse Lantsluyden, die lesens en leerens gesint zijn; met naemen die van onse gesintheyt en geselschap sijn.’ Dat Brandt er zeer

1) Het adres luidt: Eerwaerdige Godtvruchtige Hooghgeleerde Ds. Gerard Brant, dienaar J.Ch.

in de Remonstrantsche gemeijnte, Tot Nieukoop.

2) Wie later den inhoud van dit werkje van Brandt mocht willen bestudeeren moet letten op

Brandts nog in HS. aanwezige en hier door Cloeck vermeldeAenmerkingen. Zie Navorscher,

X, 4; Rogge'sBeschrijvende Catalogus van de Pamfletten-verzameling van de Boekerij der

Remonstrantsche Kerk te Amsterdam, Stuk I, Afd. I, bl. 171, noot 3; den Catalogus van Handschriften op de Bibliotheek der Remonstrantsch-Gereformeerde Gemeente te Rotterdam,

No. 120; en Dr. G.M.C. Loeff,De Nederlandsche Kerkgeschiedschrijver Geeraardt Brandt,

bl. 21, noot 3. (Deze meent ten onrechte, dat ‘het geschrift niet tot ons gekomen is.’) - Ook zal dan dienen onderzocht te worden No. 429 van de Handschriften der Remonstrantsche Kerk te Rotterdam. Dat nummer is in denCatalogus vermeld als: ‘J. Naeranus, Aanteekeningen op een Remonstrantsch geschrift van een zijner vrienden, 1656.’

3) Dat kan blijken uit den datum, die in dit werkje van Brandt onder het ‘Onderzoek’ staat. Volgens het hier vermelde is het ‘Onderzoek’ in 1654 of in 't begin van 1655 geschreven, en in den gedrukten tekst staat er onder: 6 Januar. 1656.

voor was dat het ‘Onderzoek’ werd uitgegeven, en dat hij om ons onbekende redenen Naeranus aanspoorde zich te haasten, blijkt uit drie brieven van Naeranus aan Brandt1).

In Januari of in 't begin van Februari 1657 verscheen het werkje onder den titel Verlaet uw eigen Vergaederinge niet. Het werd uitgegeven ‘Tot Amsterdam, Voor Jan Rieuwertsz., Boeck-verkooper, in Dirck van Assen-steegh, in 't Martelaars Boeck’.

Brandt zond het Traktaatje aan eenige vrienden ten geschenke. Boven is (bl. 58 en bl. 103, noot 1) medegedeeld wat J. Cuijleman den 26 Februari 1657, en Gideon Curcellaeus den 16 Februari 1657 over dat werkje schreven. Op bl. 98 vgg. kan men het oordeel van Adriaen Paets, van 27 Februari 1657, lezen. Hij twijfelt ‘of de vrager voldaen sal sijn’, en geeft de gronden voor zijnen twijfel op.

De vrager, Cornelis Cloeck, had Brandt zijn oordeel reeds medegedeeld. Hij schreef: