• No results found

Eerste deelconclusie

Hoofdstuk 4 Data-analyse archief De Telegraaf

4.3 Eerste deelconclusie

Op basis van bovenstaande analyse is de tweede deelvraag van het onderzoek Hoe ziet de

Nederlandse nationale identiteit eruit volgens de interlandverslagen in De Telegraaf en wat is de nationale identiteit van de buitenlandse opponenten? te beantwoorden.

4.3.1 Nationale identiteit Nederland

De Nederlandse nationale identiteit in De Telegraaf is gedurende de jaren 1900-1988 aan weinig veranderingen onder hevig. Nederland is een klein land en om te winnen, zit er dan maar één ding op: gezamenlijk verbeten vechten. Als een leeuw.

Dat stereotype komt voor het eerst naar voren in de berichtgeving over de verrichtingen van het Nederlands elftal op de Olympische Spelen in Amsterdam in 1912. Gevoed door de successen van het team wakkert de krant gevoelens van nationale eenheid aan. ‘De aanwezige Hollanders heffen het ,,Wilhelmus’’, gevolgd door het ,,Oranje boven’’ aan. Alle omstanders ontblooten het hoofd. [...] Is het niet kranig? O, zeker, nu juicht elk rechtgeaard Nederlander die iets voor sport voelt, nu jubelen de duizenden voetbal-enthusiasten’. De overwinning is ‘een groote eer voor ons kleine land’ schrijft De Telegraaf.

Tegelijkerijd laat het dagblad er geen misverstand over bestaan hoe een klein land dergelijke successen kan bereiken: enkel door hard te werken en te vertrouwen op zijn sterke karakter. ‘Er werd gewerkt dat het een lust was om te zien, de tanden op elkaar geklemd en de vuisten krampachtig gebald.’ De Telegraaf schrijft over de ‘leeuwenmoed waarmee men zich in de strijd wierp’ en de ‘enorme volharding en wilskracht’ van het team.

De fier strijdende Nederlandse leeuw wordt door de jaren hen consequent gebruikt om Oranje (en impliciet het Nederlandse volk) te omschrijven. ‘Holland zou Holland niet zijn als wij ons op papier reeds gewonnen gaven!’ heet het in een voorbeschouwing in 1920. En veertien jaar later: ‘de ploeg bezit een dosis geestelijke wilskracht. [...] Het schoone devies ,,Je Maintiendrai’’ getrouw.’

Ook als de resultaten van het Nederlands elftal in de jaren ’40 en ’50 tegenvallen, appelleert De Telegraaf aan de trotse Nederlandse eeuw, die tijdelijk iets gehavend door het leven gaat. ‘De Nederlandsche leeuw, die dik onder de pleisters zat van vorige smadelijk

124

51

geëindigde gevechten, beet weer eens ferm van zich af,’ constateert de krant met genoegen. En als zelfs dat even niet lukt, verwijst De Telegraaf naar historische heldendaden van het team zodat het beeld van de strijdlustige leeuw niet helemaal uit de gedachten van de lezers verdwijnt: ‘Onze jongens speelden met geestdrift, vechtlust en bezieling, precies de wapens waarmede wij zo vaak een sterkere tegenstander versloegen.’ Kortom: de uitslag doet er weinig toe, het Nederlands elftal (en volk) ís als een leeuw. Zoals een kop op de sportpagina op donderdag 15 januari 1970 luidt: ‘Tegen de wereldkampioen. Onblusbare strijdlust, onbuigzame wil’.

De verpersoonlijking van dat stereotype is (tijdens het wereldkampioenschap in 1974 althans) middenvelder Johan Neeskens. Als hij vanwege een blessure een duel dreigt te moeten missen, zegt hij: ‘Niet spelen, [...], betekent evenveel als niet meer kunnen lopen. [...]. Alleen een beenbreuk kan je op de reservebank houden. [...].’ De Telegraaf smult ervan. ‘Hier sprak het karakter van Oranje,’ looft de krant de bij Barcelona stevig verdienende ster.

‘Verzadiging kent hij niet. Neeskens blijft voor zijn brood werken.’

In de verslagen van het WK vier jaar later wordt opnieuw de nadruk gelegd op de wilskracht van het Nederlandse team. ‘Knokken we ons wezenloos, dan komt dat kleine landje opnieuw een heel eind.’ Doorzettingsvermogen en een goede mentaliteit zijn kwaliteiten die dat jaar steevast worden gebruikt om de Nederlanders te typeren. ‘Oranje bewees dat het ook karakter bezit. Het karakter eigenlijk van de Duitsers, die dat wapen vier jaar geleden in de strijd wierpen en er de finale mee wonnen’. Ook het grootste succes in de geschiedenis van het Nederlands elftal wordt in De Telegraaf toegeschreven aan de mentale kracht van het team en het hele volk. ‘Samen stonden we sterk op een moment, dat iedere andere ploeg aan de koude-oorlogvoering ten onder zou zijn gegaan’, schrijft de krant. De Nederlandse leeuw ‘brulde als nooit tevoren’.

4.3.2 Nationale identiteit buitenlandse opponenten

Duitsland

De eerste wedstrijd tussen Nederland en Duitsland die in dit onderzoek wordt geanalyseerd, is een duel uit 1970. Tegen die tijd zijn onze Oosterburen uitgegroeid tot een beladen tegenstander. Dat blijkt uit de uitingen van nationale identiteit, die vaker voorkomen dan bij andere opponenten. Daarnaast is de toonzetting ook beduidend feller rond duels met Duitsland. De omschrijvingen gaan verder dan de vrij neutrale opmerkingen over de opvallende fitheid van de al dan niet gedrogeerde - (Oost-)Duitsers, die zijn ‘als een trein die

52

maar door blijft gaan’, ‘een vechtmachine, die fysiek zeer sterk is en op dat punt niet te kloppen’.

Het speciale karakter van de duels blijkt vooral uit de frequentie waarmee gebruik wordt gemaakt van oorlogstaal. In de voorbeschouwing op het treffen in 1970 constateert De

Telegraaf dat ‘de koude oorlog in volle gang is en dat Frantisek Fadrhonc (bondscoach, RB) daar dapper aan meedoet’. Het beeld van een voetbaloorlog wordt na afloop bevestigd door verschillende citaten van Oranje-internationals. Vier jaar later wordt bondscoach Rinus Michels op een tekening afgebeeld in een legeruniform.

De beschrijvingen hebben tot dan toe vooral betrekking op de ‘sportieve’ oorlog, de strijd die op het veld wordt uitgevochten. Dat verandert tijdens het wereldkampioenschap in 1974 als in de sportverslaggeving voor het eerst de rol van Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt aangehaald. Hoewel Rob Rensenbrink in zijn dagboek in de krant laat optekenen ‘Voor mij geen “koude oorlog”’, laat de aanvaller wel doorschemeren dat er in de spelersgroep wel degelijk anti-Duitse gevoelens leven. Zes jaar later worden die sentimenten nog explicieter verwoord. De Telegraaf citeert de bondscoach, die nadrukkelijk ‘speculeert op de emoties die er aan de ,,wedstrijd van de haat’’ kleven.’ Speler Willy van de Kerkhof draagt in zijn column een steentje bij aan de vijandige sentimenten: ‘West-Duitsland is door de geschiedenis heen altijd al een aartsrivaal geweest en zeker niet alleen op sportief gebied. Vandaar dat ik denk dat een triomf op dit land, hier in Napels, miljoenen voetballiefhebbers en wellicht vele anderen een zoetere smaak in de mond zal geven dan laat ik zeggen een triomf op België.’ De toevoeging ‘en zeker niet alleen op sportief gebied’ laat weinig aan duidelijkheid te wensen over en is een directe verwijzing naar het oorlogsverleden van de Duitsers.

Dat de felle anti-Duitse toonzetting niet alleen voortkomt uit de grote sportieve belangen, blijkt uit de berichtgeving over de tweede wedstrijd in 1980 tegen West-Duitsland. In de aanloop naar deze vriendschappelijke wedstrijd levert speler Willy van de Kerkhof in zijn column op 11 oktober opnieuw een stevige bijdrage, zij het oorlogsverleden van de Duitsers nu niet wordt aangeroerd. Onze Oosterburen (‘die’ Duitsers) worden dit keer beschreven als arrogante mensen, ‘die over het algemeen altijd vinden, dat ze beter zijn dan anderen’. Die kennelijke Duitse verhevenheid is in de jaren tachtig het heersende stereotype, want ook tijdens het Europees kampioenschap in ’88 schrijft De Telegraaf over een Duits ‘superioriteitsgevoel waar je bijna onpasselijk van wordt’.

Hoewel het einde van de Tweede Wereldoorlog op dat moment 43 jaar geleden is, wordt het non-sportieve verleden van Duitsland opnieuw aangehaald. In vergelijking met

53

voorgaande gevallen gebeurt dat nu opvallend genoeg rechtstreeks door de krant zelf ( in de persoon van journalist Hans Woudstra), waar De Telegraaf het uitspreken van de anti-Duitse sentimenten grotendeels aan geïnterviewde spelers van het Nederlands elftal over liet.

Verder valt op dat de De Telegraaf de internationals die zich (op onsportieve en onreglementaire wijze) laten gaan tegenover de Duitsers openlijk prijst. De daden die eigenlijk niet door de beugel kunnen, worden goedgepraat door te wijzen op het irritante gedrag van de tegenstander. De krant laat er geen misverstand over bestaan, de Duitsers begonnen met gemeen spel en dan is alles geoorloofd. ‘Koeman werd nagetrapt en trapte terug, Wouters zette zijn schoen even op de kin van de voordurend met de ellebogen werkende Rudi Völler.’

België

Waar Duitsland vanaf de jaren zeventig uitgroeide tot de voornaamste tegenstander van Oranje en de beladen duels tussen de twee landen in De Telegraaf steeds meer gepaard gingen met felle uitingen van nationale identiteit, gold in het begin van de vorige eeuw niet Duitsland maar België als de aartsrivaal van Nederland. De toonzetting in de verslagen over onze Zuiderburen is echter veel vredelievender en beduidend minder gericht op het scheppen van afstand tussen Nederlanders en Belgen.

De Telegraaf omschrijft de Zuiderburen in 1910 in twee van de drie gevallen als onsportieve spelers, die bijvoorbeeld expres te laat op het veld verschijnen. Verder de vrij onschuldige constatering dat ‘de Belgen ouder gewoonte weer op zich wachten,’ gaat de kritiek echter niet. In de verslaggeving van de interlands die tien jaar later worden gespeeld, valt de verzoenende taal op. De Belgen zijn ‘een zustervolk’ en ‘onze roode vrienden’. Over het algemeen heeft de krant bewondering voor het strijdvaardige karakter van de ‘Roode Duivels’. De spelers van de aartsrivaal zijn ‘stoer, snel en enthousiast’ en weren zich ‘kranig’.

In de jaren tachtig schrijft De Telegraaf veel minder positief over de ‘zich in alle toonaarden overschattende’ Belgen, die ‘bluffen ondanks ingewortelde twijfels’. Na afloop van het duel wordt dat beeld fijntjes bevestigd. ‘Vooraf droop het enthousiasme van de patat, maar eenmaal op het veld hield de dapperheid vaak op.’

Andere Europese landen

Voor de Noord-Europese landen heeft De Telegraaf alleen maar positieve woorden over. De Finnen zijn ‘sympathiek’ Finnen en de Zweden ‘bescheiden’ Zweden. Ook van de Ieren

54

bestaat een positief beeld. Zij zijn relaxt, maken zich niet overdreven druk en dat is wel zo prettig, oordeelt de krant in 1988.

Landen die geografisch en in cultureel opzicht verder van Nederland verwijderd zijn, worden minder positief omschreven. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de verslagen van interlands tegen Joegoslavië (‘altijd al meester in de intimidatie’) Tsjechië. ‘Die Tsjechen haalden Oranje het bloed onder de nagels vandaan.’

Van de meer zuidelijke landen wordt consequent het temperamentvolle karakter benadrukt. Zo schrijft De Telegraaf in 1930 over het ‘gloeiend temperament der Italianen’ en ‘Italiaanse levendigheid’. Het zijn omschrijvingen die in 1978 opnieuw worden gebruikt om een identiek beeld van de Italianen te schetsen. Zo schrijft de krant over bondscoach Enzo Bearzot: ‘Hij is tenslotte een Italiaan, nietwaar, en die jongens gaan er nu eenmaal vanuit dat je met babbelen de hele landkaart kan veroveren’ en wordt het Italiaanse journaille na de nederlaag tegen Oranje beschreven als ‘wanhopig debatterende Italiaanse journalisten, die bijna huilend aan zijn lippen (van speler Tardelli, red.) hingen’. Het stereotype vertoont grote overeenkomsten met dat van een ander Zuid-Europese natie: Griekenland. In op dinsdag 10 juni 1980 schrijft De Telegraaf: ‘Temperamentvol en trots, het zijn de eigenschappen van een doorsnee Griek. De donkere bondscoach is er het prototype van,’ schrijft de krant op dinsdag 10 juni. International Willy van de Kerkhof voegt er in zijn column twee soortgelijke karaktereigenschappen aan toe: ‘waar opportunisme en bravour’.

Zuid-Amerika

In de onderzochte verslagen schets De Telegraaf steevast één beeld van Brazilië, Argentinië en Uruguay. De Zuid-Amerikanen zijn (vooral op het veld) ‘keiharde, gemene en

meedogenloze moordenaars’. Het dagblad schrijft in een voorbeschouwing op het WK-duel in 1974 dat de Uruguyanen niet alleen binnen de lijnen moeten worden gevreesd.

‘Zuidamerikanen zijn licht ontvlambaar. Je maakt een goede kans op straat geschopt te

worden.’ Op die manier vertaalt de krant het gedrag van de voetballers naar het gedrag van de ‘normale’ bewoners van het land. De agressieve voetbalwijze kleurt de nationale identiteit van Uruguay. Dat de waarschuwingen en voorspellingen voorafgaand aan het duel niet voor niets waren, blijkt op de dag na de wedstrijd. In zijn column in De Telegraaf schrijft Johan Cruijff: ‘Ik moest constant aanslagen op m’n benen ontduiken. Ik hoorde de Uruguayse verdedigers in het Spaans roepen: schop hem doormidden. Dat was dan voor mij bedoeld.’ Daarmee wordt het eerder opgeroepen beeld overtuigend bekrachtigd.

55

Brazilië en Argentinië, de buurlanden van Uruguay, staan er niet veel beter op. Beide tegenstander bedienen zich volgens De Telegraaf van ongeoorloofde trucs en agressie om zich van Oranje te ontdoen. ‘Brazilië, oftewel de smerige boeven van trainer Mario Zagalo’, bediende zich van ‘de meest grove charges en provocaties, die door iedereen met ontzetting werden gadegeslagen’. De krant schrijft over ‘de smerigste wapens, smerige trucs, verderfelijke middelen en schavuitenstreken’. De Telegraaf benoemt in zijn voorbeschouwing ‘het temperament, de raffinement en trucage’ van het gastland. Ook hier volgt de bevestiging van het in de voorbeschouwing gehanteerde stereotype, want na de WK-finale schrijft de krant: ‘Argentinië gaf het startsein tot grof geweld.’

Tegelijkertijd valt op dat het dagblad er geen enkel punt van maakt dat de internationals van Oranje zich eveneens verlagen tot brute aanslagen op de ledematen van de tegenstanders. Opnieuw onder de geruststellende aanname ‘maar zíj begonnen’ (Argentinië gaf het startsein) blijkt dat alles geoorloofd is om de landseer te verdedigen. ‘Oranje is met inzet van al zijn vermogen vechtend - en dat mag u gerust letterlijk opvatten - ten onder gegaan,’ met woorden waaruit een zekere trots spreekt, beschrijft De Telegraaf de daden van de eigen voetballers.