• No results found

Laat de Leeuw niet in z’n uppie staan

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Laat de Leeuw niet in z’n uppie staan"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Laat de Leeuw niet in z’n uppie staan

Een onderzoek naar uitingen van nationale identiteit in de

verslagen over het Nederlands elftal in De Telegraaf

(2)

2

Laat de Leeuw niet in z’n uppie staan

Een onderzoek naar uitingen van nationale identiteit in de verslagen over het Nederlands elftal in De Telegraaf

Naam: Drs. Riepko Sikko Buikema Studentnummer: 1062352

Begeleider: Prof. Dr. J.W. Renders Tweede lezer: Dr. H.B.M. Wijfjes

Opleiding: Master Journalistiek Rijksuniversiteit Groningen, studiepad dagbladjournalistiek

(3)

3

Inhoudsopgave

Inleiding Pagina Hoofdstuk 1 Onderzoeksopzet 4 1.1 Onderzoeksvragen 4 1.2 Afbakening 5

Hoofdstuk 2 Sportjournalistiek in Nederlandse dagbladen 7

2.1 Inleiding 7 2.2 1880-1900 7 2.3 1900-1945 8 2.4 1945-1960 12 2.5 1960-1990 13 2.6 1990-heden 16 2.7 Conclusie 17

Hoofdstuk 3 Nationale identiteit in de sportjournalistiek 19

3.1 Inleiding 19

3.2 Sportief nationalisme 21

3.3 Stereotypen in de Europese pers 21

3.4 Onderzoeksmodel 23

Hoofdstuk 4 Data-analyse archief De Telegraaf 26

4.1 Inleiding 26

4.2 Uitingen van nationale identiteit in De Telegraaf 26

4.3 Eerste deelconclusie 47

4.3.1 Nationale identiteit Nederland 47

4.3.2 Nationale identiteit buitenlandse opponenten 48

4.4 Tweede deelconclusie 51

4.4.1 Populisme 51

4.4.2 De invloed van het resultaat 53

4.4.3 ‘Onze’ jongens 54

4.4.4 Vergelijking uitkomsten buitenlandse onderzoeken 54

Conclusie 56

(4)

4

Inleiding

Het Europees kampioenschap voetbal in juni 2008 verleidde de grootste betaalde krant van Nederland tot een opmerkelijke reclamecampagne. In spotjes op de televisie zagen miljoenen landgenoten een journalist van het dagblad aan het werk tijdens het toernooi. De man was uitgedost met oranje supportersartikelen en viel verder op door zijn irritante gedrag tegen de mannen die hij interviewde: een Italiaanse voetballer en de Franse bondscoach, niet toevallig twee van de drie tegenstanders van het Nederlands elftal op het naderende Europees kampioenschap. De reclames gingen gepaard met de slogan ‘Zo Oranje was De Telegraaf nog nooit’.

De journalist werd neergezet als een grote supporter van het nationale team. Het beeld contrasteerde scherp met de basisprincipes van de journalistiek: objectiviteit en onafhankelijkheid.

Gezien het onderwerp van mijn scriptie beklijfde vooral die opvallende zinsnede ‘Zo Oranje was De Telegraaf nog nooit’. De reclame-uiting sluit aan bij de Oranje-gekte die bij elke voetbaltoernooi grotere vormen lijkt aan te nemen. En nu hoopte een slimme marketingafdeling meer kranten te verkopen door het dagblad te presenteren als de grootste Oranje-supporter van het land. Tegelijkertijd wekt de commercial de indruk dat De Telegraaf in het verleden helemaal niet zo Oranje-gezind was als tijdens deze zomer. Een interessant gegeven, daar ik door mijn al enige tijd lopende afstudeeronderzoek inmiddels wist dat die stelling niet lang overeind kan worden gehouden.

Dit onderzoek sluit – bij toeval – aan bij de gememoreerde reclamecampagne. Gezien mijn grote voorliefde voor sport en de sportjournalistiek stond mijn onderzoeksonderwerp al snel vast. Deze scriptie geeft in de eerste plaats een een beeld van de ontwikkeling van de sportjournalistiek in de vaderlandse pers, omdat er in Nederland nog weinig onderzoek is gedaan naar (de geschiedenis van) de sportjournalistiek.

(5)

5

Daarnaast is dit onderzoek - in aansluiting bij de gememoreerde reclame - gericht op de toonzetting en het taalgebruik van De Telegraaf in verslagen en berichten over de interlands van het Nederlands voetbalelftal. Daarbij staat het heersende beeld van Nederland (de nationale identiteit) dat door de jaren geschetst wordt centraal, onder meer in vergelijking met het geconstrueerde imago van de buitenlandse tegenstanders.

‘We kennen de meeste buitenlandse culturen, en veel van onze eigen cultuur, alleen bij reputatie. We hebben een beeld van het Schotse, Belgische of Spaanse nationale karakter, zelfs hoewel we hoogstens een handvol mensen uit die landen persoonlijk kennen. Op dezelfde manier herkennen we zonder probleem bepaalde karaktereigenschappen die “typerend” zijn voor de betreffende landen: de reputatie van Schotten als gierige mensen, de reputatie van de domme Belgen en de reputatie van de trotse Spanjaarden, zijn voldoende bekend om grappen en verhalen te begrijpen die deze beelden oproepen en daarop gebaseerd zijn.’1 Dat stelt prof. dr. Joep Leerssen op de website van intituut Images, dat onderzoekt verricht naar nationale identiteit en nationale stereotypen. De hoogleraar ontving de Spinozapremie 2008 voor zijn vernieuwende bijdragen aan de imagologie en Irish Studies, en zijn onderzoek naar cultuurnationalisme. Hij publiceert over nationale stereotypen en het verband tussen literatuur, historisch besef en nationalisme.

Volgens de hoogleraar zijn nationale stereotypen vaak niet gebaseerd op eigen observaties van de werkelijkheid, maar bijna altijd op een bestaande (schriftelijke) reputatie. ‘National stereotypes are intertextual constructs: the conventions and commonplaces

inherited from a pre-existing textual tradition fully overshadow the experience of reality. This,

again, means that the historical force of national stereotypes lies more in their recognition value than in their pretended truth value.’2 Nationale stereotypen zijn vaak verantwoordelijk voor wat in het Duits een Aha!-Erlebnis wordt genoemd: een imago (domme Belgen, trotse Spanjaarden) dat vertrouwd klinkt, waardoor het publiek het gevoel van herkenning verwart met een gevoel van betrouwbaarheid. In andere woorden: dit heb ik eerder gehoord of gelezen, dus het zal wel kloppen.

Deze beschrijvingen van nationale identiteit staan centraal in dit onderzoek. Verondersteld mag worden dat dergelijke typeringen regelmatig worden gebruikt in de verslagen van internationale sportwedstrijden. Uit wetenschappelijk onderzoeken in onder meer de Engelse, Duitse, Franse en Scandinavische sportpers blijkt dat in sportverslagen niet zelden wordt geappelleerd aan wij/zij-denken, waarbij de sportprestaties van het eigen land

1

http://cf.hum.uva.nl/images

2

(6)

6

worden afgezet tegen prestaties van buitenlandse teams en sporters om op die manier de eigen nationale identiteit te beschrijven of te versterken.3 Dat komt overeen met het gedachtegoed van Leerssen, die stelt dat nationale identiteiten worden beschreven door de verschillen met een ander landen te benadrukken: ‘A nation is most itself in those aspects wherein it is most

unlike the others’. De voor een bepaald land karakteriserende eigenschappen worden algemeen aanvaard en niet ter discussie gesteld.

Deze overwegingen en de uitkomsten van vergelijkende onderzoeken in de buitenlandse pers zijn de leidraad voor een analyse van de sportverslaggeving in De

Telegraaf. Dit onderzoek toont aan op welke wijze De Telegraaf in zijn verslaggeving over voetbalinterlands van het Nederlands elftal bijdraagt aan het versterken van nationale identiteit. Daarbij gaat het om de toonzetting in de voetbalverslagen. Wat is het overheersende beeld van de eigen nationale ploeg, hoe worden buitenlandse tegenstanders omschreven en op welke manier worden gevoelens van nationale identiteit opgeroepen of versterkt?

3

Neil Blain et al, Sport and National Identity in the European Media, Leicester University Press, Leceister 1993.

Josep Maguire, The War of the Words? Identity Politics in Anglo-German Press Coverage of Euro 96, in: European Journal of Communication, vol. 14 (1), SAGE Publications, London 1999.

(7)

7

Hoofdstuk 1 Onderzoeksopzet

1.1 Onderzoeksvragen

Dit onderzoek toont aan op welke wijze De Telegraaf in de verslaggeving over voetbalinterlands van het Nederlands elftal bijdraagt aan het versterken van nationale identiteit. De onderzoeksvraag luidt: Hoe draagt De Telegraaf in zijn verslagen over het

Nederlands elftal bij aan het creëren of versterken van de nationale identiteit?

De onderzoeksvraag is onderverdeeld in de volgende subvragen.

1: Hoe is de sportjournalistiek in Nederlandse dagbladen ontstaan en welke ontwikkeling

heeft zij gedurende de vorige eeuw doorgemaakt?

Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de sportjournalistiek in Nederlandse dagbladen. Dat proces loopt vanaf de schoorvoetende acceptatie door dagblagen van de populariteit van sport tot het inzetten van sportverslaggeving als een krachtig wapen in de hedendaagse concurrentiestrijd. Voordat het daadwerkelijke onderzoeksthema (nationale identiteit in de voetbalverslagen in De Telegraaf) wordt bestudeerd, is het goed te weten welke ontwikkelingen de sportjournalistiek in Nederland heeft doorgemaakt.

2: Hoe wordt nationale identeit gedefinieerd in de wetenschappelijke literatuur en wat zijn de

uitkomsten van vergelijkbare onderzoeken in de buitenlandse pers?

Het overzicht van vergelijkbaar wetenschappelijk onderzoek naar uitingen van nationale identiteit leidt tot twee belangrijke handvatten. In de eerste plaats is in hoofdstuk 3 het begrip nationale identiteit gedefinieerd. Aan de hand daarvan zijn vijf categorieën vastgesteld, waarmee in een volgend stadium de interlandverslagen in De Telegraaf zijn geanalyseerd. Aan de hand van in buitenlandse wetenschappelijk onderzoeken gehanteerde modellen is een betrouwbaar onderzoeksmodel opgesteld om de Nederelandse data te analyseren.

(8)

8

opponent, waardoor door de jaren een beeld van ‘de’ Duitsers of ‘de’ Belgen ontstaat. De in

De Telegraaf gehanteerde beelden kunnen worden vergeleken met de stereotypen elders in Europa.

3: Hoe ziet de Nederlandse nationale identiteit eruit volgens de interlandverslagen in De

Telegraaf en wat is de nationale identiteit van de buitenlandse opponenten?

Met het onderzoeksmodel dat is opgesteld in het vorige hoofdstuk, is in hoofdstuk 4 de verslaggeving van het Nederlands elftal in de periode 1900-1910 geanalyseerd. Wat is beeld van Nederland en de Nederlanders zoals dat naar voren komt in de verslaggeving over het nationale team? Wat zijn de veronderstelde kenmerken die onderscheidend zijn voor ons land en ons karakter? Waarin verschillen Nederlanders van de internationale tegenstanders en wat zijn de karaktereigenschappen die ons binden? Zijn daarin ook veranderingen te onderscheiden gedurende de vorige eeuw? Wordt Duitsland gezien zijn oorlogsverleden op een andere manier omschreven dan de overige tegenstanders?

4: Hoe draagt De Telegraaf in zijn verslagen over het Nederlands elftal bij aan het creëren of versterken van nationale identiteit?

De uitkomsten van deze analyse in hoofdstuk 3 worden vergeleken met de uitkomsten van wetenschappelijke onderzoeken in de buitenlandse pers (hoofdstuk 2).

1.2 Afbakening

Het onderzoek is gedaan in de archieven van De Telegraaf. In de eerste plaats is voor deze krant gekozen omdat het dagblad gedurende de hele twintigste eeuw onder dezelfde titel is verschenen. Dat biedt de mogelijkheid om de ontwikkeling van de sportjournalistiek over lange termijn te analyseren. Daar komt bij dat Telesport, de sportrubriek van De Telegraaf, in de vorige eeuw is uitgegroeid tot de grootste en belangrijkste sportredactie van de landelijke dagbladen. De archieven van De Telegraaf zijn toegankelijk in de Nationale Bibliotheek te Den Haag.

(9)

9

wedstrijden, die als volgt zijn verdeeld: 1910 (4 interlands), 1920 (7), 1930 (5), 1940 (3), 1950 (6), 1960 (8), 1970 (5), 1980 (9).

Omdat vooraf is aangenomen dat de uitingen van nationale identiteit toenemen naarmate het (sportieve) belang van de geanalyseerde wedstrijden toeneemt, worden ook alle wedstrijden van Oranje op de eindronden van grote kampioenschappen bestudeerd. Het gaat daarbij om de duels gespeeld op de volgende internationale toernooien: Europese kampioenschappen, wereldkampioenschappen en Olympische Spelen. In totaal gaat het daarbij om 29 extra wedstrijden, die als volgt zijn verdeeld: 1908 (Olympische Spelen, 2), 1912 (O.S., 4), 1920 (duels behoren al tot oorspronkelijke onderzoeksmateriaal), 1934 (wereldkampioenschap, 1), 1938 (w.k., 1), 1974 (w.k., 7), 1976 (Europees kampioenschap, 2), 1978 (w.k., 7), 1980 (duels behoren al tot oorspronkelijke onderzoeksmateriaal), 1988 (e.k., 5).

In totaal behoren dus 76 wedstrijden tot de onderzochte jaren en toernooien. Het Nederlands voetbal was ook aanwezig op de Olympische Spelen van 1948 en 1952, maar door de oprichting van het wereldkampioenschap in 1930 daalde het sportieve belang van de Spelen. De verslagen van de gespeelde voetbalwedstrijden in ’48 en ’52 zijn daarom niet meegenomen in het onderzoek.

(10)

10

Hoofdstuk 2 Sportjournalistiek in Nederlandse dagbladen

2.1 Inleiding

De geschiedenis van de sportjournalistiek is op wetenschappelijk gebied een blinde vlek. ‘Onderzoekers hebben de sportjournalistiek traditiegetrouw genegeerd. [...] Aan de andere kant krijgt de sport de laatste jaren meer aandacht van media-onderzoekers.’4 Nederlandse historici stellen dat er in ons land nog minder onderzoek is gedaan naar de geschiedenis van de sport en sportjournalistiek dan in bijvoorbeeld Engeland en de Verenigde Staten. In deze scriptie wordt een klein aspect van de de Nederlandse sportjournalistiek onderzocht. Voordat het thema ‘nationale identiteit in de voetbalverslagen van De Telegraaf’’ centraal staat, geeft dit hoofdstuk een beschrijving van de sportjournalistiek in Nederland.

2.2 1880-1900

Dagbladen in Nederland beginnen in de loop van de negentiende eeuw schoorvoetend met het publiceren van uitslagen van sportwedstrijden. Vanaf 1880 zijn de eerste korte wedstrijdverslagen van roeien, zeilen en gymnastiek in een krant te vinden. Het eerste bekende verslag van een voetbalwedstrijd dateert van 19 maart 1888. Het voetbalverslag in ‘een Nederlandsch dagblad’ (maar welk dagblad precies blijft onduidelijk) is integraal opgenomen in een overzicht van de sportjournalistiek door Nico Scheepmaker.5 Het betreft een uitvoerige beschrijving van de ‘voetbal-wedstrijd tusschen de Voetbal-Vereeniging Amsterdam en de Enschedesche Football-Club op de terreinen achter het Rijks-Museum’. Het verslag is doorspekt met Engelse termen als referee, umpire, kick off, half backs en forwards, die tussen aanhalingstekens zijn weergegeven. Boven het daadwerkelijke verslag is opvallend veel ruimte gereserveerd voor het vermelden van de opstellingen van beide teams. Dat namen van de basisspelers zijn tegenover tegenover elkaar gesteld, precies op hun positie in het veld. De sportredacties van verschillende Nederlandse dagbladen gebruiken deze manier om opstellingen te presenteren nog altijd.

De incidentele sportverslagen in dagbladen waren vooral een nevenwerkzaamheid van de binnenland- en stadsverslaggevers die zelf aan sport deden, tijdwaarnemer of scheidsrechter waren of die in de nieuwe sportbonden opereerden. Een mooi voorbeeld daarvan is Frans Netscher die parlementair redacteur was bij Het Vaderland, maar ook trainer

4

Wayne Wanta, ‘The coverage of sports in print media’, in Handbook of sports and media, ed. Arthur A. Raney and Jennings Bryant, University of Missouri, Mahwah/New Jersey 2006, p. 105.

5

(11)

11

van Jaap Eden toen de wielrenner in 1885 wereldkampioen werd. Netscher richtte in 1883 de Nederlandsche Cricketbond op en was negen jaar later de eerste voorzitter van de International Cyclist Association. In 1933, bij het vijftig jarig bestaan van de Nederlandse Journalisten Kring (NJK), de beroepsvereniging van journalisten, karakteriseerde de sportjournalist H.A. Meerum Terwogt de sportjournalistiek in de pers gedurende de negentiende eeuw als volgt: ‘In de vorige eeuw vonden slechts enkele takken van sport genade in de oogen van de redacteur Binnenland en eigenlijk van die takken slechts enkele feiten. De Varsity (een roeiwedstrijd voor studenten die sinds 1883 wordt georganiseerd, red.) werd nooit vergeten, omdat er op elk redactiebureau altijd wel een oud-studentroeier zat. Zoo waren ook sommige zeilwedstrijden en hardrijderijen op de schaats begunstigd door protectie. Maar aan een vaste rubriek wilde men eigenlijk nauwelijks.’6

2.3 1900-1945

Jonkheer Jan Feith is een andere verslaggever met een voorliefde voor sport. Hij was rond 1900 een verdienstelijke wielrenner en voetballer. Tijdens de Elfstedentocht van 1909 schaatste Feith de laatste 140 kilometer mee met de kopgroep, terwijl hij ondertussen vragen stelde en notities maakte. Op die manier maakte hij het eerste live finishverslag uit de Nederlandse journalistiek. Hij kwam zelfs tegelijk met de winnaar over de streep:

‘Even de romp vooruit, de armen op de rug. Van der Ley spant zich in. Rooseboom houdt zijn kalme slag. Is er al ruimte tussen één en twee. Ik rijd achter de voorste.

“Loop ik uit?”

“Ja, tien meter... twintig meter!”

Zo blijft Hoekstra uitlopen en na vijf minuten al als ik omkijk: “Kampioen, je hebt de prijs. Er is niets meer achter je te zien.”’7

In 1902 stelde De Telegraaf een redacteur aan die zich volledig met sport mocht bezighouden. John Coucke werd de eerste voltijd sportredacteur bij een Nederlands dagblad. De redactie van het dagblad besloot regelmatiger aandacht aan sportieve gebeurtenissen te geven doordat de publieke belangstelling voor sportwedstrijden enorm toenam. Andere grote dagbladen konden uit concurrentieoverwegingen niet achterblijven bij De Telegraaf en zo werd de aanstelling van Coucke in 1909 gevolgd door de benoemingen van G.J. Nijland bij het Algemeen Handelsblad en sportbestuurder en internationaal scheidsrechter H.A. Meerum Terwogt bij de NRC (1911). De sportverslaggeving bij de NRC had zich tot die tijd beperkt tot

6

H.A. Meerum Terwogt, in: De Journalist, 10 oktober 1933, p.44.

7

(12)

12

de klassieke elitesporten als roeien, cricket, atletiek, zeilen, schaatsen en kaatsen. In Engeland beoefende men inmiddels ook allerlei moderne balspelen, die enorme (internationale) publieke belangstelling trokken. De journalistieke belangstelling voor sport kreeg in Nederland met frisse tegenzin gestalte. Zo kreeg Terwogt van zijn hoofdredacteur te horen: ‘U moet begrijpen dat we daar noodgedwongen toe overgaan; het publiek, zélfs dat van onze lezerskring, schijnt met dat football veel op te hebben. Nu wil ik wel enigermate aan dat verlangen tegemoetkomen, maar summier, heel summier en vooral niet met het enthousiasme dat elders ten toon gespreid wordt, maar dat niet onze gading is.’8

Journalist Doe Hans constateert in 1928 dat de sportjournalistiek in de dagbladen een (te) grote vlucht genomen heeft. ‘Den tijd is voorbij, waarin in een wedstrijd om het voetbal-kampioenschap van Nederland op zeer primitieve wijze met één simpel zinnetje verslag werd gedaan. [...] Ja, de situatie is thans zoo geworden, dat velen zich ernstig afvragen, of de dagbladpers niet te veel geeft. [...] Is zij te ver gegaan? Naar mijn vaste overtuiging wèl. Ook in verhouding tot andere dingen was de sportrubriek onze groote dagbladpers wat veel te gedetailleerd en heeft zij het gevaar van overschatting der sport stellig bevorderd.’9 Hans geeft een opsomming van (maar liefst) zestien sportjournalisten die hij op dat moment beschouwd als ‘een eer en een sieraad van onze vaderlandschen pers in het algemeen’.

De eerste generatie professionele sportjournalisten voelde zich verantwoordelijk voor de goede gang van zaken op het terrein van de sport. Dit vormde voor hen kennelijk een reden zich sterk te identificeren met de doeleinden van de voornaamste bestuurders op sportgebied. De sportjournalist werd een soort assistent-bestuurder, die zich geheel conformeerde aan gezagsdragers op sportgebied. Dat blijkt uit publicaties van Meerum Terwogt, die uitgebreid ingaat op de samenwerking met Baron van Tuyll, de toenmalig voorzitter van het Nederlands Olympisch Comité. ‘[...] en wat hebben wij hem gesteund door publicatie te geven aan zijn ideeën, die tot de onze te maken en de schouders van onze bladen als sterke stutten te zetten onder zijn mooie werk.’10 De sportredacteur geeft openlijk toe naar de pijpen van Van Tuyll te dansen. ‘...we spraken tien minuten, een kwartier en we begrepen, wat hij graag wilde, dat we dit of dat zouden schrijven, dat we iets zouden lanceeren, dat we een aanval in de buitenlandse pers zouden afslaan, of dat we vooral over die en die kwestie zouden zwijgen.’11 En over de verslaggeving van de Olympische Spelen in Amsterdam (1928): ‘De Olympisch

8

Meerum Terwogt, H.A., ‘Rotterdam en ik’, Hier Rotterdam 5 april 1957. Geciteerd in de levensschets van Terwogt door J. Hemels, BWN 3, 1989, p. 401-402.

9

Doe Hans, ‘Sportjournalistiek’, in Nationaal sport gedenkboek, ed. H.A. Meerum Terwogt, G.J. Nijland en Leo Lauer, Koloniale Boek Centrale, Amsterdam 1928, p. 262-263.

10

NOC, Gedenkboek bij het 25-jaring bestaan 1912-1937, ’s-Gravenhage 1937.

11

(13)

13

journalist, functionneerend bij de Spelen in zijn land, moet vooral ook weten te zwijgen, moet niet alles in de krant zetten, moet begrijpen en beseffen, dat hij met een sensationeel primeurtje voor zijn blad niet het groote belang mag schaden. Dit hebben de Nederlandsche journalisten in 1928 vrijwel allen begrepen en ze hebben er naar gehandeld.’12

De dagbladpers was in de praktijk de enige informatiebron over de Spelen. De dagbladen pakten behoorlijk uit met bijlagen bij de officiële opening en vele extra edities. De

Telegraaf en Het Handelsblad deden op dat gebied niet voor elkaar onder. ‘Er verschenen zóveel edities, dat de machtige grafische bonden besloten geen toestemming meer te geven voor dergelijke uitgaven op zondag. En de kranten waren daar op zich wel gelukkig mee, ze publiceerden steeds meer omdat concurrerende uitgevers dat ook deden.’13 In de strijd om de lezer verzorgden de dagbladen tijdens de voetbalwedstrijd Nederland-Uruguay communiqués. Verslaggevers belden van het stadion naar de redactie, waar een redacteur de tekst uittikte. Dat verslag werd vervolgens velletje na velletje door een omroeper over de toegstroomde menigte uitgestort. De Telegraaf was zeer tevreden over de groeiende groep luisteraars. ‘De spanning bij het publiek was zeer groot en ons experiment werd een compleet succes, dat nog verhoogd werd door het feit dat kort daarop een extra-editie verscheen met een spelfoto van de wedstrijd.’14

De stijl van de sportverslagen uit het eerste kwart van de twintigste eeuw kenmerkt zich door hun notulistische karakter. De volle nadruk lag op het verslag van het wedstrijdverloop. Het verhaal bestond uit een chronologische impressie van de belangrijkste gebeurtenissen op het veld, veelal geschreven in de tegenwoordige tijd.15 De journalisten beschreven nauwgezet wat er van de eerste tot de laatste minuut gebeurde, ten dele omdat het geschreven woord de enige bron was waaruit het publiek kon putten. Van enige verdieping was nauwelijks sprake. Interviews met sporters waren een zeldzaamheid. Sportjournalisten waren voornamelijk wat men noemt tribuneleeuwen, men noteerde wat men zag en aan de rest leek men geen boodschap te hebben.16 Dat beeld wordt versterkt door een anekdote van Herman Kuiphof, die in een essay over de sportjournalistiek de afstand tussen journalist en sporter aanhaalt. ‘Vroeger was spitten zo ongeveer verboden. Toen tijdens de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam de Amerikaanse roeier Myers zijn boot in blinde woede

12

Ibidem, 281.

13

Paul Arnoldussen, Het verhaal van de IXe Olympiade, Thomas Rap, Amsterdam 1994, p. 110-111.

14

Ibidem, 112.

15

K. Schaapman, De aanval op het woord. Een drama in drie bedrijven over de wording, de verdrukking en de

overleving van het voetbalverhaal, doctoraalscriptie communicatiewetenschappen, Universiteit van Amsterdam,

Amsterdam 1992.

16

(14)

14

doormidden brak - hij was tweede geworden - ging Aad van Leeuwen, 22 jaar en verslaggever van De Telegraaf, wel even met hem praten, maar een echt interview werd het niet. “Dat deed je toen niet. Je ging naar zo’n man toe om je eigen oordeel iets aan te scherpen - meer niet.”’17 Het resulteerde in saaie sportpagina’s in de maandagkranten. ‘Geen spetterende uitspraken van sporters, geen analyses van enig allure. Alleen langdradige verslagen van voornamelijk voetbalwedstrijden. En door de week viel er al helemaal weinig te beleven, want sport bleef beperkt tot het weekeinde.’18

Een ander kenmerk van de sportpers in die tijd is de weerstand tegen vrouwen in de sport en sportjournalistiek. De sportwereld was een mannenbolwerk, hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit het verslag dat eerder genoemde Meerum Terwogt in de NRC schreef over de 100 meter voor dames op de Spelen in Amsterdam. Vrouwen waren op dat moment net tot het atletiekprogramma toegelaten. ‘Moeten vrouwen zich zoo uitsloven en inspannen, zoodat ze met verwrongen gezichten, met verbeten trekken, verwilderde haren, hijgend en afgemat door de finish gaan? Hebben vrouwen geen andere, geen betere sport dan deze die er één is voor de man? Dat vrouwen ’s winters schaatsenrijden met eleganten maar forschen slag, dat zij zoo’n beetje tennissen met hubsche gebaartjes, dat zij glijden op een rijwiel zachtkens zonder zich ernstig in te spannen langs slingerende paden door bosch en hei, (…), dat zij in de stuurstoel van een wherry zitten of zelf eens de riem ter hand nemen en de mooie roeibeweging verrichten zonder dat die storend op haar gratie werkt (…), we kunnen het ons best voorstellen. Maar sport die zooveel eischt, zoo groote inspanning, neen, die is niet voor de vrouw. Daar zijn ze beiden te goed voor, de vrouw en de sport.’19

Het notulistische karakter van de sportjournalistiek, met beschrijvingen van de eerste tot de laatste minuut, veranderde onder invloed van Joris van den Bergh. Hij was ambtenaar en tegelijkertijd sportjournalist, waarbij dat laatste steeds meer de overhand nam. Van den Bergh was vooral wielerfanaat en zijn grote held was de veelvoudige wereldkampioen Piet Moeskops. Wat de journalistieke ambtenaar tot een van de grote figuren van de Nederlandse sportpers maakte, was zijn interesse in de achtergronden van sportuitslagen. Hij wilde weten waarom iemand won. Overwinningen waren niet altijd te danken aan de sterkste spieren, maar aan inzicht en een juiste mentale instelling, zo was zijn overtuiging. Daarmee keek Van den Bergh verder dan de gebeurtenissen en uitslagen. Hij legde zo de basis voor de huidige sportjournalistiek.

17

Kuiphof, H., Voetballers spelen, journalisten oordelen, in: De Journalist, 28 november 1997, p.42.

18

Paauw, Vijftig jaar sportjournalistiek in Nederland, 70.

19

(15)

15

Sportjournalisten hadden in die dagen nauwelijks enige status. Ze werden meestal niet voor vol aangezien en stonden onderaan de journalistieke hiërarchie. Nederland werd tot de Tweede Wereldoorlog geregeerd door confessionelen. ‘En die hadden dooreengenomen maar bitter weinig op met sport. Voor hen gold het woord van Paulus: “De lichamelijke oefening is tot niemands nut.” Van enige overheidssteun was geen sprake. Welnu, in dat klimaat was voor sportjournalisten niet veel meer weggelegd dan een soort Assepoesterrol.’20 Overigens stelt

Parool-redacter Paul Arnoldussen dat de Olympische Spelen in Amsterdam al veel van het confessionele verzet tegen de sport wegnamen. ‘Het beschaafde en weinig aanstootgevende verloop van de spelen deed het aanzien van de prestatiesport in religieuze kringen goed; het was te merken in de steeds welwillender toon die een krant als De Standaard aansloeg, het bevlogen godsdienstige verzet tegen de sport raakte in de jaren dertig verouderd. De term ‘Olympisch’ kreeg in en na 1928 een magische bijklank.’21

Tijdens de Duitse bezetting veranderde de afwijzende houding van de overheid, omdat de bezetters wel belang hechtten aan lichamelijke oefening en sport. Zij dachten er het volk mee rustig te kunnen houden en zagen sportbeoefening als een militair belang. De Nederlandse sportjournalisten voelden zich hierdoor meer gewaardeerd. Maar in Nederlandse intellectuele kringen - inclusief journalistieke - werd sport nog lange tijd niet serieus genomen. Sport werd voornamelijk geassocieerd met voetbal en dat was tot in de jaren ’70, volgens veel intellectuelen, voornamelijk een aangelegenheid voor onontwikkelde ruwe mensen.22 Hoofdredacteur Herman Sandberg van Het Parool verwoordde het als volgt: ‘Wie niets kan wordt journalist, wie ook dat niet kan wordt sportjournalist.’23

2.4 1945-1960

Na de Tweede Wereldoorlog schurkten de sportjournalisten iets minder tegen de belangrijke sportbestuurders aan. De pers steunde in het begin van de jaren ’50 weliswaar de invoering van het betaald voetbal, maar daarbij traden zij meer op als vertegenwoordigers van de publieke opinie dan als steunpilaren van de voetbalorganisatoren.24 De journalisten conformeerden zich minder aan de sportbestuurders, maar meer aan de sportwereld in het

20

Paauw, Vijftig jaar sportjournalistiek in Nederland, 72.

21

Arnoldussen, Het verhaal van de IXe Olympiade, 200.

22

Jo Bardoel et al, Journalistieke cultuur in Nederland, Amsterdam University Press, Amsterdam 2002, p. 203.

23

De Journalist, 12 april 1979, p.16.

24

(16)

16

algemeen, dus aan de visie van pedagogen en overheidsfunctionarissen die via subsidiëring steeds meer bij de sport betrokken raakten.25

Na de bevrijding veranderden de verslagen in de sportpers. Door de papierschaarste werden in alle takken van sport slechts de hoofdzaken vermeld. De berichten werden korter en compacter. In de jaren ’40 en ’50 beschikten de grote bladen meestal over één of twee vaste sportredacteuren die werden bijgestaan door een legertje van losse medewerkers, waarvan de kwaliteit soms ver uiteenliep. Deze medewerkers waren vaak mensen die via het bonds- of verenigingsleven binding hadden met de sport waarover zij schreven, hetgeen de objectiviteit meestal niet ten goede kwam. Sportjournalisten fungeerden zelfs af en toe als verslaggever en coach tegelijk. Joris van den Bergh en Ruud de Groot waren zowel verslaggever als chef d’equipe van de Nederlandse delegatie in de Tour de France. De beroepssportjournalisten schreven in die jaren vooral over voetbal, vanwege de enorme populariteit van die sport. Maar omdat de journalist voornamelijk schreef over wat hij vanaf de tribune waarnam, deed hij even eenvoudig verslag van een roei- of zwemwedstrijd.26

De grote sportjournalisten in deze periode waren vaak markante stilisten: het moest niet alleen feitelijk, maar ook mooi en apart worden gezegd. Sporthistoricus Ruud Paauw omschrijft Klaas Peereboom van Het Parool als ‘een journalist met flonkerende pen’. Bob Spaak en Jan Lieber (Het Vrije Volk) en Barends Schilperoort (Algemeen Handelsblad) schreven ‘zwierig’ en Jan de Vries (de Volkskrant) ‘leek zijn zinnen eerst te boetseren alvorens hij ze aan het papier toevertrouwde’. ‘De Nederlandse wielersuccessen in de Tour brachten een heroïek in de kranten die aan het spannendste jongensboek deed denken. Dat er in die ploeg ook minder prettige zaken omgingen, dat hoorden we pas jaren later. Men bleef vooral de buitenkant van de prestaties beschrijven.’27

2.5 1960-1990

In de jaren ’60 vindt in de sportjournalistiek een omwenteling plaats. De journalisten Frans Nypels, Koos de Boer en Maarten de Vos van De Tijd sloegen onder leiding van chef Ruud van de Hende een andere weg in. Zij begaven zich voor en na wedstrijden onder de sporters en namen hun uitspraken op in de verslagen. De gebeurtenissen werden in een bepaalde context geplaatst en daardoor begrijpelijker voor het lezerspubliek. Deze nieuwe koers kwam ten dele voort uit de opkomst van de televisie. De sportliefhebbers zagen de pure sportfeiten

25

Ruud Stokvis, Strijd over sport, Deventer 1979.

26

Paauw, Vijftig jaar sportjournalistiek in Nederland, 73-74.

27

(17)

17

voortaan op de beeldbuis. Voor de pers was het van belang om dingen te brengen die nog niet op televisie waren uitgezonden. ‘Het naar voren brengen van personen die een belangrijke rol bij een wedstrijd gespeeld hebben en die het publiek kent van de televisie, wordt een van de middelen waarmee de pers zich aanpast aan de dominerende invloed van de televisie.’28

De aanpak van De Tijd werd op andere sportredacties smalend ‘quoten-journalistiek, dus kloten-journalistiek’ genoemd.29 Ook in de ogen van radioverslaggever Dick van Rijn vond het kleedkamerinterview geen genade. ‘Er wordt smerige journalistiek bedreven. Na een wedstrijd, wanneer de speler nog onder de douche staat, al vragen stellen. Dan zijn sportmensen emotioneel, dan mag je spelers niet lastig vallen. Op die momenten zeggen spelers dingen, waar ze later spijt van krijgen.’ Het kenmerkt de houding van de generatie heren die weinig waarde hechtte aan de mededelingen van sportjongens en -meisjes en die dichter bij de bestuurders stond dat bij de sporters. De nieuwe lichting sportverslaggevers zocht juist toenadering tot de sporters, die (samen met de betreffende trainers) in hun ogen steeds belangrijker werden. Het resulteerde in sterke journalistieke staaltjes. Zo verwierf De Boer op aanwijzing van Van den Hende de primeur over het opstappen van schaatstrainer Anton Huiskes, nadat Ard Schenk in Deventer op het Europese kampioenschap zijn eerste titel veroverde. Frans Nypels publiceerde vanuit Mexico als eerste de waarheid over het dopinggebruik van wielrenner Sjeng Collard.

De organisatie van de meeste sportredacties werd in de loop van de jaren naar voorbeeld van De Tijd veranderd. De nieuwe aanpak eist behalve journalistieke vaardigheden ook kennis van zaken, dus verdeling van sporten. De chefs konden het zich niet langer permitteren, dat zij alleen alle kampioenschappen afreisden als ‘allesweters’ en dat de mindere goden alleen dicht bij huis aan bod kwamen.30 Bij De Tijd werd Maarten de Vos aangesteld als de eerste full-time sportjournalist. Het bleek een succes: door de sterke specialisatie konden de contacten met sporters worden aangehaald. Het leidde tot veel primeurs, als gevolg van een goede vertrouwensrelatie tussen sporter en De Tijd-specialist. Als antwoord op die werkwijze introduceert Anton Witkamp als chef-sport van De Telegraaf de ‘eigen kolom van de sportman of vrouw’, waarbij sporters betaald werden voor vertrouwelijke mededelingen.31 Het fenomeen van topsporters met een eigen (betaalde) column in het sportkatern is tegenwoordig gemeengoed in de Nederlandse dagbladen.

28

J. Coakley, Sport in society. Issues & controversies, McGraw-Hill, Boston 1998, p. 394.

29

Scheepmaker, Het krankzinnige kwartiertje, p. 115.

30

Scheepmaker, Het krankzinnige kwartiertje, p. 119.

31

(18)

18

De ‘sportjournalistiek nieuwe stijl’ kwam voor een deel tot stand door de zoektocht naar een nieuwe functie voor de schrijvende pers in het televisietijdperk. Daarnaast beseften de schrijvende journalisten dat het publiek sterk geïnteresseerd was in de visies van sporters en hun begeleiders. ‘Telegraaf-journalisten werd door hun collega’s van de Volkskrant verweten dat ze alleen met het oog op een zo groot mogelijk aantal lezers van hun sportverslaggeving inhoud gaven. Dat wil zeggen dat ze appelleerden aan het chauvinisme en de zucht naar sensatie van de lezers. Voor de journalisten van de Volkskrant betekende dit een gebrek aan distantie. (…) De Telegraaf-stijl vergde nog minder afhankelijkheid van bestuurders of spelers dan de aanpak die door de journalisten van De Tijd was geïnitieerd. De

Telegraaf-journalisten waren in feite de eersten die beseften dat een belangrijke functie van de sportjournalistiek betrekking had op het vermaak van het publiek en dat dit goed te combineren was met de verslaggeving van wedstrijden. (…) De sportredactie van de

Volkskrant wilde de sport op gedistantieerde wijze in haar maatschappelijke verband plaatsen en kritisch stelling nemen tegen misstanden.’32

Met uitzondering van De Telegraaf zaten sportjournalisten vast in de pedagogische visie op sport, die de amateursport eigenlijk als de ware sport zag. De commercialisering van de sport zagen zij als een vorm van ontaarding. In 1969 sprak de Nederlandse Vereniging van Journalisten zich uit tegen het contract tussen de NOS en de KNVB, waarbij de NOS ging betalen voor de rechten om flitsen van voetbalwedstrijden te laten zien. Dat werd als een aanslag op de vrije nieuwsgaring beschouwd.33 ‘Deze weerstand tegen commercialisering heeft er vermoedelijk toe geleid dat vrijwel geen enkele Nederlandse sportjournalist erin slaagde in een degelijke beschouwing uit te leggen waarom het Internationaal Olympisch Comité, tot dan de internationale hoeder van de amateurstatus, in 1984 professionele sporters tot de Olympische Spelen toeliet. Allerlei journalisten die tot dan toe voor de amateursport op de bres gestaan hadden, legden zich zonder commentaar neer bij de nieuwe situatie.’34

Aan het eind van de jaren ’60 en het begin van de jaren ’70 nam het aantal (overdekte) sportaccomodaties snel toe. Als gevolg daarvan steeg ook het aantal sporten en wedstrijden waar aandacht aan besteed moest worden. De redacties werden uitgebreid en de sportjournalistiek kreeg te maken met verjonging. Dat bracht enthousiasme en een frisse wind met zich mee, maar ook nadelen: de jonge journalisten vereenzelvigden zich soms te zeer met bepaalde sporters om nog een gezonde kritische norm te handhaven. Citaten van sporters en

32

Bardoel, Journalistieke cultuur in Nederland, p. 199-200.

33

De Journalist, 1 november 1969.

34

(19)

19

coaches kwamen kritiekloos in de krant, waarbij sportjournalisten zich zonder het te beseffen lieten gebruiken of misbruiken.35

Een ontwikkeling die zich in de Verenigde Staten op het gebied van de sportjournalistiek in dagbladen voordeed, was de concentratie op de vier grote professionele publiekssporten. De enorme aandacht voor een kleine groep professionele sporten ging ten koste van de plaats van de amateursporten in de media.36 ‘Voor Europa, in het bijzonder Nederland, is deze concentratietendens niet onderzocht. Toch is het niet gewaagd om aan te nemen dat zich vanaf de jaren ’60 in Europa een gelijksoortige concentratie heeft voorgedaan. [...] In de concurrentiestrijd met de televisie en met de andere kranten worden redacties gedwongen zich meer te richten op de smaak van het grootst mogelijke lezerspubliek. Belangstellenden in bepaalde kleine sporten, waarover in de jaren ’60 nog wel bericht werd, worden nu verwezen naar het blad van hun club of bond.’37

2.6 1990-heden

De groeiende schare sportjournalisten werd op den duur steeds afhankelijker van de sporters en hun trainers. Het publieke aanzien van spelers en staf was zo groot geworden dat de journalisten niet meer om hen heen konden. Mediasport werd een van de belangrijkste vormen van vermaak voor het publiek. De wedstrijdverslagen bleven de kern van de sportjournalistiek, maar bij de voor- en nabeschouwingen werden de meningen van spelers, oud-spelers en trainers steeds belangrijker. Toegang tot deze mensen werd van essentieel belang voor de beroepsuitoefening van de sportjournalisten. Voormalig trainer en sportcommentator Hans Kraay meent zelfs dat een groot deel van voetbaljournalisten is verworden tot ‘starkisser’, om op die manier het contact en de relatie met de vedettes in stand te houden.38

De welwillendheid van sporters en trainers om journalisten te woord te staan is in vergelijking met de eerste toenadering tussen pers en sporter verminderd. Het kleedkamerinterview met zijn quotes uit de jaren ’60 en ’70 is niet langer mogelijk. Contacten tussen (top)voetballers of andere topsporters zijn contractueel gereguleerd. Sporters onderwerpen zich aan mediatrainingen als voorbereiding op vraaggesprekken met sportjournalisten.

35

Paauw, Vijftig jaar sportjournalistiek in Nederland, p. 76.

36

Coakley, Sport in society. Issues & controversies, p. 382.

37

Ruud Stokvis, Sport, publiek en de media, Aksant, Amsterdam 2003, p. 152-153.

38

(20)

20

De afhankelijke positie van sportjournalisten kan sportjournalisten dwingen zich te onthouden van verslaggeving die nadelig wordt geacht voor de sterren. Een recent voorbeeld is te vinden in de houding van de Amerikaanse Discovery-wielerploeg, die in de laatste Tour de France weigerde Franse journalisten te woord te staan als ‘wraak’ voor publicaties in Franse dagbladen waarin zevenvoudig Tour-winnaar Lance Armstrong van dopinggebruik werd beschuldigd. Volgens Ruud Stokvis staan journalisten voor een dilemma waar het bijvoorbeeld gaat om verslaggeving over dopinggevallen (anders dan uit officiële bron bevestigde dopingschandalen). ‘Als zij [sportjournalisten] verslag zouden doen van hun waarnemingen en gesprekken die doping betreffen, kunnen zij ervan uitgaan dat ze daarna nooit meer open contact zullen krijgen met de sporters, officials en begeleiders die daarbij betrokken zijn. De uitoefening van hun beroep zou voor hen onmogelijk worden. Mij zijn geen journalisten bekend die dit offer ooit gebracht hebben. Het is ook de vraag of dat van een individuele journalist verwacht mag worden., als die niet gesteund wordt door zijn vakgenoten. Dat vereist een zekere mate van professionele organisatie die de sportjournalistiek tot nu toe niet voldoende tot stand heeft weten te brengen. Bij gebrek aan een dergelijke organisatie worden de sportjournalisten vrijwel gedwongen te collaboreren met de wielrenners en hun begeleiders. Waarnemingen met betrekking tot dopinggebruik, die zij zonder veel moeite zouden kunnen vermelden, laten zij in hun verslagen achterwege.’39

2.7 Conclusie

Naast de inleidende en duidende functie van dit hoofdstuk zijn in het bovenstaande twee ontwikkelingen geschetst, die in het vervolg van dit onderzoek een rol spelen bij het analyseren van de data uit de archieven van De Telegraaf. Van belang zijn:

1. Het gegeven dat de opkomst van de sportjournalistiek in Nederlandse dagbladen werd

gedreven door de toenemende publieke belangstelling voor sport

In navolging van De Telegraaf stellen ook concurrerende dagbladen aan het begin van de twintigste eeuw een redacteur aan, die zich volledig met sport mag bezighouden. De meeste redacties stonden niet te springen om meer aandacht te schenken aan sportwedstrijden, maar gingen schoorvoetend overstag onde de toenemende druk van de alsmaar groeiende publieke belangstelling voor sport. De professionele pioniers van de sportjournalistiek stelden zich op als assistent-bestuurders, die dansten naar de pijpen van de officials. Ook het kritisch

39

(21)

21

ondervragen van sporters was tot ver na de Tweede Wereldoorlog ‘not done’. In de beginjaren van de vorige eeuw bestond de kritische, afstandelijke en onafhankelijke sportpers niet.

2. Het populistische karakter van de sportredactie van De Telegraaf.

In de jaren ’60 verandert de sportjournalistiek in de Nederlandse dagbladen. Een sterke specialisatie leidt tot goede vertrouwensrelaties tussen sporter en journalist en dat resulteert in veel primeurs. Voortbouwend op die ontwikkeling introduceert Anton Witkamp als chef-sport van De Telegraaf de ‘eigen kolom van de sportman of vrouw’, waarbij sporters tegen betaling vertrouwelijke mededelingen exclusief aan hun opdrachtgever prijsgeven.

De toenemende interesse van het publiek in de persoonlijke visies van sporters en hun begeleiders vormde een belangrijke reden in deze innovaties in de vaderlandse sportpers. Wat opvalt is dat de producties van sportredacties zeer marktgericht waren, het heeft veel weg van het principe ‘u vraagt, wij draaien’. Dat verwijt kregen met name de journalisten van De

(22)

22

Hoofdstuk 3 Nationale identiteit in de sportjournalistiek

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van recent wetenschappelijk (buitenlands) onderzoek op het gebied van ‘nationale identiteit in sportverslaggeving’. In paragraaf 3.2 wordt het onderzoeksthema gedefinieerd en in paragraaf 3.3 volgt een overzicht van de stereotypen, die in de Europese pers worden gebruikt om internationale tegenstanders te beschrijven. De onderzoeken in de buitenlandse sportpers dienen tot slot als uitgangspunt voor het onderzoeksmodel van deze scriptie, dat is beschreven in paragraaf 3.4.

3.2 Sportief nationalisme

Nationale identiteit in sportverslaggeving is een actueel onderzoeksthema. Op het gebied van voetbalverslaggeving op televisie is nationale identiteit op dit moment bijvoorbeeld het meest onderzochte onderwerp. ‘Stereotyping and national identity” […] is by far the most extensively researched aspect of the World Cup and other international football coverage. It is this work, more than anything else, that reflects the central concerns of 30 years of World Cup media research.’40

Dat is niet verwonderlijk, omdat er een rechtstreeks verband bestaat tussen voetbalverslaggeving op televisie en gevoelens van nationale identieit onder de kijkers. ‘De televisie-uitzendingen van internationale wedstrijden hadden een stimulerende werking op het sportief nationalisme, dat wil zeggen de betrokkenheid van grote delen van een nationale bevolking bij de prestaties van voetbalteams van het eigen land in confrontatie met buitenlandse teams. Dit nationalisme beperkte zich niet alleen tot de wat lagere sociale lagen waar voetbal al lang populair was, maar het maakte zich ook meester van veel mensen uit hogere sociale lagen, en niet alleen mannen, ook vrouwen.’41

Dit ‘sportief nationalisme’ of ‘nationaal chauvinisme’ is ook in de Nederlandse media geen onbekend verschijnsel. ‘Sportsterren spelen een rol als representant van hun land tijdens internationale wedstrijden. De successen van de sterren in die internationale ontmoetingen ondersteunen de tevredenheid die landgenoten voelen over hun nationaliteit. Het succes van sterren roept gevoelens van nationaal chauvinisme op bij de bevolking van het land dat zij

40

Andrew Tudor, chapter 13, in Handbook of sports and media, ed. Arthur A. Raney and Jennings Bryant, University of Missouri, Mahwah,/New Jersey 2006, p. 218.

41

(23)

23

representeren. [...] Door het gezamenlijk bewonderen van de sportster(ren) voelt de bevolking de kracht van de onderlinge nationale band.’42

Dat het publiek zich onderling verbonden voelt door de prestaties van sporters is van alle tijden. Sinds de opkomst van georganiseerde (internationale) sportwedstrijden rond het begin van de vorige eeuw gaan sport en nationale identiteit hand in hand. Het sportieve nationalisme is een belangrijke verklaringen voor de massale populariteit van sport. ‘Het nationalisme en het vaak daaruit voortvloeiende chauvinisme zijn enorm belangrijke motiverende gevoelens voor de publieke belangstelling voor sport. In een internationale situatie waarin de meeste landen ter wereld vreedzaam naast elkaar proberen te bestaan zijn internationale sportwedstrijden de meest direct toegankelijke, begrijpelijke en zichtbare arena geworden waar krachtmetingen tussen vertegenwoordigers van nationale staten plaatsvinden. [...] Toeschouwers en het mediapubliek worden in hoge mate door allerlei vormen van nationalisme en chauvinisme tot de wedstrijden aangetrokkken.’43

In Nederland begon dat met de successen van Jaap Eden. ‘Heel Holland jubelde, nu een landgenoot was opgestaan, die zoo vemocht uit te blinken, die zoo de verpersoonlijking onzer wenschen was: eens naar buiten te kunnen toonen, dat er nog pit in ons kleine volk zat. [...] En wáár het was, in den vreemde of op eigen bodem, de Nederlandsche driekleur ging de hoogte in, als Jaap er was. Zijn krachtige streken op de schaats, zijn machtige pedaaltrappen op de wielerbaan, het was een beeld van onweerstaanbare kracht en wil en het vervulde ons met trots, dat die man een landgenoot was.’44

De (grote) verbondenheid van het publiek met de verrichtingen van de topsporters uit eigen land wordt voor een belangrijk deel gecreëerd door de media. ‘Zodra de sportbeoefening via de pers en later andere media onder de aandacht van een omvangrijk publiek kwam, werden internationale sportontmoetingen arena’s waar de representanten van de verschillende naties niet alleen hun eigen superiorteit trachten te bewijzen, maar ook die van de natie die zij representeerden.’45 De verslagen in de pers en uitzendingen op radio en televisie maken het mogelijk dat een groot publiek (op hetzelfde moment) meeleeft met de prestaties van de sportsterren. De gelijktijdige ‘consumptie’ van kranten creëert een ‘imagined nation’ met duidelijke grenzen, hoewel de individuen zich op verschillende plaatsen bevinden. De gemeenschappelijke sportbeleving schept niet alleen een band tussen publiek en sporters, maar ook een onderlinge verbondenheid van het publiek. Daarmee spelen de media

42

Stokvis, Sport, publiek en de media, p. 68.

43

Ibidem, p. 193.

44

G. Hogenkamp, Een halve eeuw wielersport 1867-1917, Hogenkamp, Amsterdam 1916, p. 190.

45

(24)

24

een belangrijke rol in het versterken van gevoelens van nationale identiteit bij het sportminnende publiek. De pers, radio en televisie geven niet alleen nationale identiteiten weer, maar hebben ook een belangrijke historische rol in het tot stand komen en veranderen van die identiteiten.46 Mediaverslaggeving van sport creëert nationale identiteit op twee manieren. In de eerste plaats door de nationale identiteit van andere landen weer te geven en daarnaast door de nadruk te leggen op (veronderstelde) typische eigenschappen van de eigen natie.47 Nationale identiteit wordt gecreëerd door de verschillen met de nationale identiteit van andere landen te benadrukken. Door het gebruik van negatieve stereotypen van andere landen wordt een positief gevoel van de eigen identiteit opgelegd.48 National identity is usually constructed through establishing differences between ‘us’ and ‘them’.49

In de jaren ’90 werd de relatie tussen media, voetbal en nationale identiteit onderzocht in kranten. Blain en O’Donnell onderzochten hoe nationale identiteit in verschillende Europese kranten werd gerepresenteerd. Een van hun opmerkelijkste bevindingen was de verbluffende uniformiteit van stereotypes in verschillende delen van Europa. Uit de representaties van de onderzochte 53 verschillende sportbladen en kranten bleek een zeer opvallende gelijkenis tussen de stereotypen, waarmee de kracht en de leeftijd van deze sterotypen wordt onderschreven.50 Uit onderzoek van Maguire en Polton bleek dat in de verslaggeving in kranten een trend bestond die onder meer gericht was op het uit elkaar drijven van Engeland en het vaste land van Europa, en die blijk gaf van latente anti-Duitsland gevoelens gebaseerd op historische rivaliteit. Blain, Boyle en O’Donnell onderzochten het gebruik van militairistische metaforen om bepaalde wedstrijden of teams te duiden. ‘In de Europese journalistiek die verslag doet van het WK is een stroming aanwezig die voetbal weergeeft als een ‘plaatsvervangende oorlog’. De militaristische metaforen worden echter bovenal gebruikt om het Duitse team te duiden’.51

3.3 Stereotypen in de Europese pers

Blain, Boyle en O’Donnell geven een overzicht van stereotypen die in de gehele Europese sportpers gemeengoed blijken. Zij onderzochten sportverslagen in de pers in Engeland, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Oostenrijk, Italië, Schotland, Sovjet-Unie, Spanje en Zweden.

46

Rod Brookes, Representing sport, Arnold, Londen 2002, p. 86.

47

Ibidem, p. 95.

48

Brookes, Representing sport, p. 93.

49

Rod Brookes, Newspaper and national identities: the BSE/CJD crisis and the British press, in: Media, Culture and Society, 21, p. 247-263.

50

Hugh O’Donnell, Mapping the mythical: a geopolitics of national sporting stereotypes, in: Discourse &

society, vol. 5 (3), SAGE/Thousand Oaks, Londen 1994, p. 354.

51

(25)

25

Uit de geanalyseerde artikelen blijkt dat overal in Europa de sportieve tegenstanders worden beschreven volgens vaststaande stereotypen.52

Noord-Europa

Het tegenwoordige wijd geaccepteerde stereotype van Scandinaviërs/Zweden in de Europese media bevat twee essentiële elementen: ‘coolness’ en ‘clinical rationality’. De stereotype was al een belangrijk onderdeel van de verslaggeving over Björn Borg in de jaren ’70. De tenniskampioen werd omschreven als ‘ijsberg’ of zelfs ‘Ice Borg’. Twintig jaar later keerde het beeld van de ijskoude Zweden onder meer terug in de berichtgeving over tennisser Stefan Edberg en de voetballer Patrick Anderson. Het stereotype heeft ook een schaduwzijde, met ronduit negatieve oordelen. In het geval van de Scandinaviërs is dat ‘zwijgzaamheid’, ‘een gebrek aan dynamiek’ en zelfs ‘de afwezigheid van emoties’. De Zweed Edberg werd daardoor gezien als ‘saai’.

Duitsland

Het dominante stereotype van het Duitse nationale karakter combineert het idee van sterke mentale controle met discipline, efficiency, betrouwbaarheid en hard werken. Bovenal hebben Duitsers de juiste mentale instelling: een sterk vertrouwen in de goede afloop en totale toewijding om het doel te bereiken. Duitse teams worden vaak beschreven als (betrouwbare) ‘machines’. (strenge disicpline)

Groot-Brittanië

Het dominante stereotype van de Britten geeft blijk van ‘een nationale afkeer van theorie’. Het accent ligt op beschrijvingen als ‘realistisch’, ‘pragmatisch’ en een ‘no-nonsense-houding’. De daaraan gekoppelde positieve waarden zijn ‘arbeidslust’, ‘commitment’, ‘moed’, ‘alles geven’ en ‘terugvechten uit geslagen positie’.

Frankrijk

De Fransen worden gerepresenteerd als ‘essentially reasonable’ en ‘civilized’. In het dominante stereotype worden termen als ‘flamboyant’, ‘flair’, ‘inspiratie’, ‘charme’ en ‘stijl’ gebezigd.

52

(26)

26

Zuid-Europa

Het dominante stereotype dat gebruikt wordt in de sportverslaggeving over mediterrane landen, is het beeld van de temperamentvolle latino. Dit is een van de meest diepgewortelde stereotypes in de Noord-Europese media, met als belangrijkste elementen passie, heetgebakerde stemming, frivoliteit, sensualteit en zelfs hedonisme.

Zuid-Amerikanen

Het vurige karakter van de latino’s brengt onvoorspelbaarheid en ongecontroleerde creativiteit met zich mee. Deze creativiteit heeft veel waarde op het gebied van publieksvermaak, maar wordt negatief beoordeeld als de resultaten uitblijven. Zuid-Amerikaanse sporters blinken uit in ‘magische maar zeer ineffectieve trucjes’. Flair en creativiteit zijn de positievie kanten van het stereotype, terwijl de schaduwzijde sporters beschrijft als ongedisciplineerd, irrationeel en roekeloos. Een ander element van het Zuid-Amerikaanse stereotype is dat van de ‘Latin lover’, een voortdurende cliché gebaseerd op Don Juan en Casanova. Voorbeelden zijn verhalen over de 600 veroveringen van Diego Maradona en de relatie van de Colombiaanse voetballer Faustino Asprilla met een porno-actrice.

Afrika

Het stereotype van sportende Afrikanen is voor een groot deel gebaseerd op het stereotype van de Latijns-Amerikanen. Zo werd het verrassende Kameroen tijdens het wereldkampioenschap voetbal in 1990 beschreven als de ‘Brazilianen van Afrika’ en ‘voetballende tovernaars’. Een ander element dat de Afrikanen delen met het Zuid-Amerikaanse stereotype is temperament.

3.4 Onderzoeksmodel

De historische voetbalverslagen over het Nederlands elftal in De Telegraaf zijn geanalyseerd aan de hand van een model dat is gebaseerd op recent onderzoek door Jospeh Maguire. Hij onderzocht de Engelse en Duitse verslaggeving van het EK voetbal in 1996 en zijn aanpak sluit aan bij kwalitatieve discourse onderzoeken naar soortgelijke onderwerpen.53 Maguire hanteert vijf categorieën indicatoren die uitwijzen of en op welke manier nationale identiteit een rol speelt binnen een medium. De onderscheiden categorieën (gebruik van nationale symbolen en stereotypen, gebruik van de wij/zij-vorm, gebruik van oorlogstaal, narcistisch

53

(27)

27

taalgebruik, en verwijzingen naar (verzonnen) tradities of nostalgische gebeurtenissen) zijn onderstaand nader uitgewerkt aan de hand van vergelijkbare onderzoeken. Het onderzoeksmodel maakt het mogelijk het taalgebruik en de toonzetting in de verslagen van De

Telegraaf betrouwbaar te karakteriseren.

1. Gebruik van nationale symbolen en stereotypen

‘One of the commonest features of sports reporting is the metonym whereby the nation is presented as a single sentient being.’54 Bij het gebruik van nationale symbolen wordt de nationale identiteit van een land beschreven door te refereren aan nationale kledij, eten, cultuur, maar ook speelstijl en temperament, op basis van veronderstelde nationale eigenschappen.55 Op die manier kan per land een stereotype beschrijving ontstaan; een vaststaand model, waarbij het veronderstelde nationale karakter wordt vastgesteld op basis van sportieve prestaties.56 Voorbeelden zijn de representatie van Italianen als gladde, gesoigneerde mannen, die snel verhit raken of de juist ijskoude Zweden, die zich nooit van hun stuk laten brengen. Dichter bij huis valt te denken aan de weergave van onze zuiderburen als die sympathieke maar niet al te slimme Belgen of de terugkerende beschrijvingen van de punctuele en immer beschaafde Duitsers.

De heersende stereotypen zijn hardnekkig en worden vaak zonder aanpassingen opnieuw uit de kast gehaald als een bepaalde tegenstander weer de degens kruist met het eigen land. Op die manier bevestigen deze beschrijvingen keer op keer het heersende beeld.

2. Gebruik van de wij/zij-vorm

Het gebruik van ‘wij’ en ‘zij’ geeft aan hoe mensen tegen andere individuen aankijken. Behoren die tot dezelfde groep (‘wij’) of worden ze juist expliciet buiten de eigen groep geplaatst (‘zij’)? Nationale sportploegen zijn een van de symbolen die individuen gebruiken om de veronderstelde wij/zij-realties te bekrachtigen.57 De sportjournalistiek neemt daardoor een opvallende plaats in binnen de journalistiek. Waar objectiviteit en een gepaste afstand tussen journalist en werkelijkheid normaal gesproken hoog in het vaandel staan, is het gebruik van het woord ‘wij’ wijd verbreid in de sportverslaggeving, omdat de identificatie met een

54

Blain et al, Sport and national identity, 1993, p. 80.

55

Rod Brookes, Representing sport, p. 83-84.

56

Hugh O’Donnell, Mapping the mythical: a geopolitics of national sporting stereotypes, in: Discourse & society, vol. 5 (3), 1994, p. 346.

57

(28)

28

een nationaal team of een nationale speelstijl als vanzelfsprekend wordt gezien.58 Sterker: de meeste universele vorm van sportverslaggeving is het beschrijven van een land als een geheel. ‘One team, one nation’ is in de verslagen over het WK 1990 het ‘leitmotiv par excellence’.59 Daarmee worden in de sportverslagen dus duidelijke grenzen getrokken én bevestigd tussen het eigen land (de eigen groep) en de tegenstander.

3. Gebruik van oorlogstaal

De meest extreme vorm van beschrijvingen in termen van ‘wij’ versus ‘zij’ is het gebruik van oorlogstaal om de verschillen tussen twee landen te benadrukken. De sportieve verhoudingen worden op dat moment weergegeven in de sfeer van (politieke) vijandigheid. Uit onderzoek blijkt dat er in de sportjournalisitiek een stroming aanwezig is waarbij gebruik wordt gemaakt van militairistische metaforen om bepaalde wedstrijden of teams te duiden. ‘In de Europese journalistiek die verslag doet van het WK is een stroming aanwezig die voetbal weergeeft als een ‘plaatsvervangende oorlog’. De militaristische metaforen worden echter bovenal gebruikt om het Duitse team te duiden. In het algemeen bestaat er vooral een tendens om het Duitse voetbal te beschrijven in termen als ‘krachtig’ en ‘zonder gewetenswroeging’, waarbij Duitsland zijn tegenstanders letterlijk ‘vermoordt’.’60

4. Narcistisch taalgebruik

‘Het land waar niemand zich laat gaan, behalve als we winnen,’ luidt een bekende strofe uit een lied over Nederland van Fluitsma en Van Tijn. Dat geldt ook voor sportjournalisten: sportieve (internationale) successen zijn hét bindmiddel bij uitstek en dus uitstekende geschikt om (al dan niet bewust) de nationale identiteit te versterken. Uitbundige lof voor het eigen nationale voetbalelftal tot aan een zeker arrogantie aan toe, kan de nationale identiteit oppoetsen. Succes trekt mensen aan, lezers identificeren zich graag met winnaars en dat is terug te zien in de journalisitieke berichten.

5. Verwijzingen naar (verzonnen) tradities en nostalgische gebeurtenissen

Dit thema komt voort uit het eerste thema (nationale symbolen en stereotypen). Premier Balkenende onlangs ‘VOC-mentaliteit’ roemde en verwees naar de tijd ‘waarin ons land over grenzen heen keek’. Zoals de regeringsleider probeerde terug te grijpen op een historische

58

Neil Blain et al, Sport and National Identity in the European Media, Leicester University Press, Leceister 1993, p. 44.

59

Ibidem, p. 80-81.

60

(29)

29

(30)

30

Hoofdstuk 4 Data-analyse archief De Telegraaf

4.1 Inleiding

De deelvraag Hoe ziet de Nederlandse nationale identiteit eruit volgens de interlandverslagen

in De Telegraaf en wat is de nationale identiteit van de buitenlandse opponenten? richt zich op de Nederlandse identiteit zoals die in de De Telegraaf wordt geschetst. Het beeld van die identiteit is onderzocht aan de hand van het onderzoeksmodel uit het vorige hoofdstuk. Dat leidt tot onderstaand chronologisch overzicht van uitingen van nationale identiteit in de interlandverslagen.

4.2 Uitingen van nationale identiteit in De Telegraaf 1910

Gespeelde interlands: 4 Voorbeschouwingen: 3 Wedstrijdverslagen: 3

Niet gevonden: Duitsland-Nederland (1-2), 16-10-1910

De berichtgeving in De Telegraaf over het Nederlands elftal in het jaar 1910 maakt zonder uitzondering gebruik van wij/zij-beschrijvingen. In elke voorbeschouwing en elk wedstrijdverslag worden de spelers van het nationale team aangeduid als ‘de onzen’ of ‘ons elftal’. Dat de wedstrijden van Oranje zijn uitgegroeid tot een zaak van nationaal belang, zoals blijkt uit de voorbeschouwing op het tweede duel met België: ‘Het Nederlandsche voetbal is gegroeid tot een ware nationale manifestatie’.61

In de voorbeschouwingen wordt regelmatig verwezen naar nostalgische overwinningen (categorie 5). In de aanloop naar de eerste wedstrijd tegen de Belgen in 1910 memoreert De Telegraaf de eerste zege van het Nederlands elftal in 1905. ‘We herinneren ons nog, als ware het de dag van gisteren, hoe nadat de onzen vier jaar achtereen verslagen waren, in 1905 het eerste officiële Nederlandsche elftal zich weerde. Deze wedstrijd was verreweg de mooiste, die we tusschen België en Nederland ooit te zien kregen.’62

De Zuiderburen worden in twee van de drie onderzochte wedstrijdverslagen neergezet als onsportieve spelers. De Belgen zouden bewust het veld te laat betreden om hun

61

De Telegraaf 10 april 1910.

62

(31)

31

Nederlandse opponenten te frustreren. ‘Ouder gewoonte lieten de Belgen weer op zich wachten,’ mokt de verslaggever van De Telegraaf. 63

Olympische Spelen 1912

Gespeelde interlands: 4 Voorbeschouwingen: 3 Wedstrijdverslagen: 3

De aanwezigheid van het Nederlands elftal op de Olympische Spelen maakt duidelijk dat voetbal snel aan populariteit wint. Het publiek wil zo graag weten hoe Oranje het er in Stockholm vanaf brengt, dat de redactie van De Telegraaf plat wordt gebeld over tussenstanden en uitslagen. Het noopt het dagblad tot de volgende waarschuwing: ‘Ter voorkoming van teleurstelling deelen wij echter mede, dat door onze redactie geen uitslagen telefonisch worden meegedeeld.’64

Met de sportieve successen van de Nederlandse ploeg op het belangrijke toernooi nemen de uitingen van nationale identiteit toe. Het publiek identificeert zich met Oranje en De

Telegraaf sluit zich daarbij aan, bijvoorbeeld na de zege op Zweden. ‘Toen dan toch eindelijk de uitslag bekend werd en het een Nederlandsche overwinning was, toen maakte de teleurstelling over ’t lange uitblijven van het resultaat plaats voor een onbeschrijflijk enthusiasme. In verschillende café’s steeg bij het bekend worden van de 4-3 overwinning een luid hoera op; hier en daar werd staande het volkslied gezongen. Wat is voetbal toch populair!’ De beschrijvingen van vaderlandlievende supporters zijn ook te lezen na de volgende overwinning tegen Oostenrijk. ‘De aanwezige Hollanders heffen het ,,Wilhelmus’’, gevolgd door het ,,Oranje boven’’ aan. Alle omstanders ontblooten het hoofd.’ En: ‘Is het niet kranig? O, zeker, nu juicht elk rechtgeaard Nederlander die iets voor sport voelt, nu jubelen de duizenden voetbal-enthusiasten; terwijl aanvankelijk o zoo weinigen eenig vertrouwen hadden in deze ploeg.’ Deze overwinning is ‘een groote eer voor ons kleine land’ schrijft De

Telegraaf. 65

De lezers van de krant kunnen zich verder met de spelers identificeren door het consequente gebruik van de ‘wij’-vorm. In alle artikelen schrijft De Telegraaf over ‘onze’ spelers, voorwaartsen of jongens.

(32)

32

De sportieve successen van Oranje en het enthousiasme van de supporters in het vaderland, zijn terug te vinden in het stereotype dat gebruikt wordt om het Nederlands elftal te te beschrijven. De Telegraaf schrijft lovend over het karakter en de vechtlust van het nationale team dat ver buiten de landsgrenzen de eer van het land verdedigt. ‘Er werd gewerkt dat het een lust was om te zien, de tanden op elkaar geklemd en de vuisten krampachtig gebald. Men wist het, daar ginds in het vaderland, zaten duizenden en nog eens duizenden in de grootste spanning te wachten en wilde men thans eens laten zien wat onze nationale voetbalsport op de wereldmarkt beteekende.’ De leeuw is het nationale symbool dat wordt gebruikt om Nederland te karakteriseren. De krant schrijft over de ‘leeuwenmoed waarmee men zich in de strijd wierp’ en de ‘enorme volharding en wilskracht’ van het team.66

Ook voor het karakteriseren van de tegenstanders wordt gebruikt gemaakt van stereotypen. De Oostenrijkers zijn een stel angstaanjagende ‘jonge stieren’. ‘In een der vorige wedstrijden kreeg een der Oostenrijkers een trap boven het oog, waardoor hij aan het voorhoofd een bloedige wond kreeg. Hij veegde met zijn mouw het bloed weg, en trachtte met de rugzijde van z’n hand het zand uit de wonde te verwijderen, maar dacht er geen seconde aan, om te stoppen; hij kopte met het gewonde hoofd alsof er niets gebeurd was, zoo zelfs, dat er bloed aan den bal zat. Voor een dergelijke geringschatting van lichamelijke pijnen moet men ten slotte toch respect hebben.’67

1920

Gespeelde interlands: 7 Voorbeschouwingen: 3 Wedstrijdverslagen: 6

Niet gevonden: Nederland-Zweden (5-4), 29-08-1920

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toen Boerke de oversteek naar Amerika wilde maken, kreeg auteur Pieter De Poortere tegenwind. "Op de eerste cover stond een melk plassende koe waarin ze een masturberende

In de bodemprocedure heeft de rechtbank appellante niet ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de ‘Alcateltermijn’ (wettelijke termijn van 20 dagen waarbinnen

Hoewel professionals vinden dat voor veel jongeren en situaties gedwongen afzonderen een te ingrijpende maatregel is en voorkomen kan worden, is afzondering volgens professionals

In 1948 richtte Gary Vermeer zijn gelijknamige bedrijf op in Pella, Iowa en zijn filosofie voor succes was even sim- pel als doeltreffend: ‘Kijk waar behoefte aan is en voorzie

De arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide allochtone jongeren is weliswaar nog steeds niet evenredig aan die van hoger opgeleide autochtonen, maar wel veel beter dan die

In deze PBLQatie hanteren we een aanpak die is gebaseerd op de samen- hang tussen de burger en zijn digitale vaardigheden, het beleid dat de overheid voert bij het inrichten van

Naast de relatie tussen coaching en competentieontwikkeling in het algemeen wordt in de literatuur ook gerapporteerd over onderzoek naar de relaties tussen de vier dimensies

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of