• No results found

Met de Eerbare, zedige, en lieftalige jonge Dochter Ester Lee-Pluk,Bruyd

In document Den distelvink (pagina 170-174)

Beyde te samen gebonden, met den band des Huwelijks: Binnen de Stad Amsterdam: den 21 van Gras-Maand. 1641.

HEt Goddelijk besluyt, 't beginsel aller eeuwen,

Is nu ons oge-merk volmondig uyt te schreeuwen: Dewijl een tijdig-beeld op heden by ons woond, Dat ons 't begin, en 't eynd, als met de vinger toond. Een proef-stuk zy deEcht van dees' Getroude-lieden, Die trouheyt d' een, den aar (als rechte lievers) bieden: 't Geen wel nootsakelijk, maar ook gewillig drijft, Als 't werken an de mensch, den wil an Gode-blijft: Want Gods bestemde-wil vol-voerd de mensch gewillig: d' In-sichten blijven vry, by-sonder, en verschillig. Schoon uyt dit God'lijk werk wel ménig mis-val rijst,

Waar door den dwaas (verkeerd) een av'rechts vonnis wijst: En steld het toe-val voor, om daar uyt af te meten

Gods diep en vast besluyt, en diens geheym te weten: Waar toe hy sijn vernuft op waan van reden slijpt: En doch niet hoger siet als 't onverstand begrijpt:

Hy smeed in 't sin'loos hooft (door recht-verkeerde sotheyt) Dat Godes voor-wil op des menschen doen (tot spot) leyd:

Want so hy (na 't besluyt) een sake voor sich neemt, Die door des menschen wil word van sijnWit vervreemd: En dat de mening niet ten vollen mach gelukken,

So siet men 's menschen doen den wille Gods verdrukken: Waar door ('t geen' gruw'lijk is) hy als ten spotte staat, Maar neen: der Goden God sich niet bespotten laat. Hoe-wel sy dese saak als-kaks heel anders duyden, En mengen so den siek' sijn suyver-drank met kruyden, Waar door hy sich (in kracht) als van sijn leger haald, Tot dat hy (meer vermoeyd) aam-machtig nederdaald: Haar seggen dan is dit: So 't gaat na Gods besluyten, So is des menschen doen als los: of gansch daar buyten. God doet en sal 't wel doen: ons doen en geld hier niet: Hy doet genoeg die maar op Godes handen siet. Door dees' en and're reên Gods gaven sy mis bruyken,

Daar doch des Schepsels wil, moet voor des Scheppers duyken:

+

Siet hier over 2 Reg. 20: 5en 7.

+

Hy die 't begin, en 't eynd' (van iet tot vordering) roerd, Bequame mid len steld waar door 't word uytgevoerd.

+

Iesa: 38: 5 en 21. +

Haar is dan geen gevolg: maar dese 't geen-se laken,

+

Act: 27: 22 en 31 +

En willen daar uyt God oorsaak van sonde maken: (Om dat doorToe-val steeds daar uyt veel sonde spruyt,) 't Geen schrik'lijk in het oor van God-geleerden luyd:

Want God word niet versocht: men kan hem niet versoeken: Maar hy die sonde doet belast sich met de vloeken.

Dit leerd ons Godes-Geest in Schriften regelijk: Die ons van sijnen wil vertonen seker blijk.

Hy heeft in sijn geweld, denPaal-Steen van ons leven:

+

Act: 17 26. +

De plaats, de tijd wanneer: en hoe 't ons sal begeven: Schoon dat hier iemant sich moet-willig brengt ten val, 't Is Gods rechtvaardigheyt die dese treffen sal.

Soo staat men my ook toe 't voort-telen van de menschen Leyt niet in iemants doen, of wil, of macht, of wenschen: Hier uyt is dit gevolg, wie lukkigHuwelijkt

Word van sijn Schepper self met dese gaaf ver-rijkt:

Want't Huw'lijk is gesteld om vruchtbaar te verméren: So is geboort, alsEcht (gelijk) een werk des Heeren.

+

Alt blijkt in Simson: Iud: 14, 4.

Maar daar een Werelds-Paar te saam gekoppeld word:+ Het geen der hellen-vorst haar in de harssens stort: Is dat ook Godes werk? 'k seg ja: maar niet de sonde, Die word, in dien-se pleegd (als eygenaar) gevonden: Gewisse, hart, en mond, getuygen van de saak,

+

Gen 44, 16. Dat sy maar schuldig zijn: en God behoord de wraak:+

Mits hy geen in-sicht heeft, daar sy de sinnen strekken: En kan ook uyt dit quaad het goed te voorschijn trekken. So ook een vroom gemoed met énen word verseld, Die door haar quaden-aart hem al sijn leven queld: Is dat ook Godes doen, heeft hy daar mee te schaffen?

+

Am. 3. 6. Ik segge ja: om hem (gelijk een kind) te straffen:+

+

Ies. 45. 7. Mits ons verdurven aart niet gansch word uyt-geblust,+

+

Tren. 3: 37. En hoe, of wie, of wat, waarom, is God bewust.+

Dit wit heeft VA L E N T Y N: die wy op heden groeten AlsBruydegom, van haar die sijn begeert sal boeten, Dat'sEster: die hy neemd tot sijn gewenschte Bruyd: An wien hy sich verbind na 't Goddelijk besluyt.

Geen nemen (duyd) verkeerd: want Gods volmaakte gaven Men neemd (met dankbaarheyt) om 't swak gemoed te laven. De reden, kennis, deugd, en 't geen sijn hart besit,

Heeft (boven minnens kracht) hem voorgesteld dit wit. Dat sulken weder-Helft hem most van God toe-komen: Daarom heeft hy den tijd (niet achtloos) waar genomen: (Gelijk het dien betaamd die God met kennis vreest) En is inEchtens-keur voor-sichtelijk geweest. Sijn keur heeft na dit wit, hem self gepord te vergen:

Sijn verging heeft haarschaamt (door kuysheyt) doen verbergen, Om dat sijn eys bestond op redelijke reên:

So dat het woordje ja (in 't eynde) schaakte neen: Na schaking van dit woord sy roepen beyde ja, ja,

Waar door deMin de Liefd' doet seggen haast u, dra, dra:

De woorden zijnder uyt, haar haking wacht geluk: Sy tracht na MIDDEN-DORP, en roept: voor al LE E-P L U K

PLUK't geen de minne eyst, het DORPomvangt in 't MIDDEN

Den Bogaard daar hy PL U K T het geen hy plach te bidden DeLiefde staat hier stil en toond sich als verbaast,

Om dat de minne dus na eygen voor-val raast:

Hoe-wel de kracht des mins geen liefde gaat te boven: Maar laat wel buyten dien haar eerste glans verdoven. Want daar sy prijs lijk is daar woond-se by de liefd: En waar-se zijn verseld daar is het heel t' ondiefd'.

Het geen' ik meen, en wensch, dat deseTwee-Vereende Den vinder van de Trou, seer mildelijk verleende:

Die haar dus heeft ver-eend, bevestigd na sijn wet: 't Geen aller spotters-tong, en eygen fout belet. Waar by denRijmer haar (met alle feest-genoden)

Toe-wenscht het hoochste heyl: (en so 't niet was verboden) Een leven op de Aard' gelijkMethusalah:

Doch is het niet so lang? leeft eeuwig dan hier na. Het sterven van den mensch is yder eenVerborgen: En als de dood ons treft ontgaan wy d'aardsche sorgen.

Speelnootjes volgd het spoor van Bruyd, en Bruydegom: Verneemt gy u Partuur, en stoot geen Hylijk om:

Want 't is geen kleyne-saak so'n brokje te verpruylen: Ik wou een Konings-Kroon gewillig daar an ruylen.

Maar holla ST E E N D A M, neên: 't is voor my noch te vroeg: Ik moet noch eerst van honk, daar na is 't tijds genoeg.

JA C O B ST E E N D A M. Noch vaster.

In document Den distelvink (pagina 170-174)