• No results found

An-gewesen op het Bruydlofs-Feest van den Eersamen vetnuftigen Jongman,

In document Den distelvink (pagina 185-191)

S

r

. Vincent Adriaansz. Roskam,Bruydegom:

En d'Eerbare jeugdige Weduwe Iuffr. Maria Rodrigo,Bruyd.

Beyde te samen ver-énigd, in den heyligen Echten-staat, en wettelijk bevestigd: in 't Kasteel Delmina, op de Goud-kust van Guinea, in Africa: den 24 van Slacht-maand. 1647.

GElijk het alles rust op 'tBinnenste der aarden, En kan geen anderWit, of Merk, of Stip an-vaarden: Gelijk de grove-kloot (die in d'uytspandsel hangt) Dit énigMiddelpunt in sijn gewicht bevangt: Gelijk het alle ding sijn gangen moet bepalen,

Waar toe gehélijk ook (wat swaarte heeft) moet dalen:

Waar na het eeuwig held, al schijnt het buyten schijn, In haar die (op dit Rond) ons tegen-voetig zijn:

Waar van het niet en wijkt, ook als men 'twaand te wijken, Het geen ons uyt den aart, en diens gevolg kan blijken: Gelijk ditMiddelstip de gansche wereld draagd, Waar toe dat alle ding als tot sijn laagte laagt:

Gelijk den Schepper heeft dit groot geheym gegeven, Waar na de aardsche-stof gedurig word gedreven, Al wat d'uytspandsels oyt begrijpen in haar kring: VVant sonder dat bestaat ook niet het minste ding.

So is deLiefde ook het Middelste van 'tleven, In al dat leven heeft (ook hoe het is verheven:) So rust het op deLiefd' al wat hier reden heeft, Die haar d'Algever tot een merk, en oog-wit geeft: So hangt het an deLiefd': so drayd het na haar werking': So gaat het na haar raad, en Hémelsche bemerking': So is de ware-Liefd' het énig Middelstip:

Den Stuurman, en het Roer van aller levens-schip: En buyten haar en blijft geen wesen in sijn wesen Der Sehepselen, die oyt uyt haar zijn voort geresen: Uyt haar rijft (boven al) den redenlijke-mensch: Sy maakt dat hy verkrijgt sijn in-geschapen wensch: Sy is hetMiddelpunt der redelijke reden:

De grond-vest van de tucht, en steund'sel voor de zeden: Sy is een moeder van d'onbrekelijke-Trou:

Een voester van 'tverbond, en d'Echt van Man, eri Vrou:

+

Rom. 7. 3 Luc. 16 18. DeEchtelijke-Trou by Vrou, en Man besproken,+

Die met geen reden word (als door den dood) gebroken: Sy is een oorsaak van denHuwelijken-Staat,

VVaar door de wereld niet geheel te gronde gaat: Mits God in alle ding dat wesen heeft, en leven, Een wonderlijk geheym der sinnen heeft gegeven, Een eygen-eygenschap van boven ingestort, Waar door het tot sijn selfsGelijk, bewogen word:

Waar door het (met vermaak) sijn selfsGelijken teelde, Die d'algeméne Aart hiet wesen mede deelde.

Maar den vernuften-mensch betracht noch boven d' Aart

+

Gen. 2. 24. +

Een Goddelijk gebod, als hy dit werk an-vaard:

+

Gen. 1. 28. +

Een Hemelijke-wet, een Wet voor alle Wetten,

+

1Cor. 6. +

Daar yder Christen mensch (mer recht) hoord op te letten:

+

16.Mar. 10. 7. +

Een Wet die ons gebied van twee te worden een,

+

Gen. 2. 24. +

Te hebben goed, en bloed, ja ook de ziel gemeen,

+

Mal. 2. 14. +

Te hebben luk, en druk, en jeugd, en vreugd te samen.

+

Heb. 13. 4. +

Van 't geen dat eerlijk is hoeft niemand sich te schamen.

+

Gen. 2. 22. +

God heeft een Man, een Vrou volkomen t' saam gevoegd,

+

Gen. 1. 28. +

Dat 's menschen Akker word (op hoop van vrucht) beploegd. God wild dat dese twee hun ouderen verlaten,

+

Gen. 2. 4. +

Het is dan sonder grond dit Paar daarom te haten. Mits dat-se 'tgeen sy zijn, en hebben, is ver-ruyld: So blijft de wereld steeds onbuygelijk gezuyld. God wild dat dese twee met in-sicht sullen trouwen,

+

1Cor. 7. 2. +

Om d' eerbaarheyt, en trou, en kuysheyt t'onderhouwen,

+

Mal 2 14. +

En om Geselligheyt te voeden, op dit Rond:

Waar buyten noyt een Stad, gehucht, of huys, bestond. Dit heeft VI N C E N T bedocht (die sich nu heeft verbonden, Doen hy sijn twede-ziel had (sonder hoop) gevonden:

Daarom heeft hy sijn vlijt, en yver an-gewend, En 't Goddelijk besluyt in sijn gemoed bekend: Waar na hy sich geheel, en al heeft laten leyden:

+

Mat. 19. 6. +

Wat God te samen voegd dat sal den mensch niet scheyden. Doen hy sijn Lieve-Helft had lang genoeg gederft

Heeft hy (als van Gods hand) dit waarde-pant be-erft.

+

Psa. 33. 11. +

Daar in wy Godes raad, en eeuwige besluyten, Behoorden (sonder eynd) met volle-monde t' uyten:

+

Esa. 46. 11. +

God roept (van elders) hier dat niet en is, of 'twaar:

+

Psa. 115. 3. +

En wat hy wil dat is in 't eygen willen daar. Hoe varde was u trou voor weynig tijd te vinden, Ver-Eenigd-Paar: die dit in genen deel versinden?

Hoe vreemd, en ongesien was u dit werk VI N C E N T, Eer gy de Heer-baan vanNeptunus had berend? Hoe weynig was u oog, en uyterlijke sinnen Op haar, die gy als nu hoord boven al te minnen? Hoe wijd van u gedacht wast u, (inEuropa) Dat u beminde-Helft noch sat in Africa?

Hoe weynich scheen het ook MA R I A in u ogen, Shoon gy het stelden in Gods wille, en vermogen? Gy segt: als 't God beliefd so krijg ik wel een Man: Nu is u woord vervuld, daar zijn wy tuygen van. En schoon daar tusschen u geen reden is vernomen, Waar-om dat gy by hem, of hy by u sou komen,

So most het nochtans zijn, hoe vreemd ook dat het scheen. Mits 't God bescheyden had: hier zijn geen and'rereên. Daar heeft deLiefde hem verborgen toe getrokken, Met in-sicht van een winst vol menschelijk anlokken: Gelijk na 't Noorden trekt de Lely van 't Kompas, (Waar van geen reden men kan merken door het Glas) So boog deLiefde hem gedurig na het Noorden, Van u sijn ander-Helft, die tot sijn Helft behoorden.

Schoon dat het Yser ook den Zeyl-Steen niet en raakt, Het word nochtans beweegd wanneer het die genaakt: Het word nochtans ver-roerd en uyt sijn stee getogen: En door een vreemde-kracht (als roerelijk) bewogen. So wierd gyBruydegom van binnen ook beroerd: En uyt onsNederland tot in Guiné gevoerd. So heeft u ook beweegd die levendigeZeyl-Steen, Die u op heden is een balsem-rijke Heyl -Steen. Schoon sy u niet en raakt, en gy gescheyden bleeft, Schoon gy teMiddelburch noch sat op 'thuys en schreeft, Die wonderlijke-Steen toog met verborgen krachten, U innerlijk gemoed en diepe sins-gedachten: Waarom gy niet en rust maar poogd daar by te zijn: Schoon door een ander wech, en in een meerder schijn.

Gelijk een steen om hoog, met groot geweld gesmeten, Sich tot geen rust begeeft voor dat-se is geseten:

Om reden (boven reên) mits d'Aarde op sijn grond Gevest is: daar het al wat aardsch is op-bestond: So had gy ook geen rust schoon zy n mocht gelusten, Voor dat gy op de grond derLiefde, quaamt te rusten: Voor dat gy wederom u ootsaak had gevat,

Die u ge-eygend heeft dees' kostelijke-schat:

Dees' Peerle, uyt gesocht, schoon van een vreemde Oester: DE L M I N A was haar Wieg', en Bakermat, en Voester. Den Arend in 'tgesicht, die haar beschaduwd heeft, En boven 'teygen nest noch van sijn Jongen sweefd: Om dat het édel bloed van desenSwarten-Koning' Deelachtig worden sou sijn Vorstelijke-Kroning.

+

Pro 18. 22, +

Waand dan niet kleyn te zijn den Schat die gy geniet, Het is een eenigste, eenPhoenicx die gy siet.

't Is waar dien Vogel haat (in sijn geslacht) een twede: Maar die begonstigd is vanPhoebus, duld-se mede. Al is dit gansche Rond, de Wereld, vol gebergt, Sy kiest een eygen Berg, die sy tot steundsel vergd:

+

On, aven. Esech. 30. 17. +

Schoon om de liefde, haar verscheyde Steden vryden, DerSonnen-Stad alleen sal haren asch verblyden: Daar heeft den aart haar self so Heerlijk voort gebracht,

+

Gen. 41. 45. +

Uyt licht, en duysternis, en tuschen dach en nacht. Dit seg ikBruydegom dat gy behoord te weten: Op dat de dankbaarheyt by u niet word vergeten. Dat Godes lof geheel in al u daden blijkt:

+

Pro. 19. 14. +

Die u heeft met een Vrou (so wenschelijk) ver-rijkt. Op dat u deseEcht tot zegen mach gedyen:

Op dat-se na de ziel van Schip-breuk u mach vryen. Hier diend u ook de plicht desHuw'lijks voor-gesteld, Op dat deLiefde noyt by u en word geveld.

+

Gen. 2. 23. +

God heeft de Vrou gemaakt van Vlees en Been der Mannen, Dat sy (gelijk als een) daar mede an sou spannen:

Dit leerd u dat ghy haar (u eygen Vlees en Been) Soud lieven als het hoofd bemind de and're leên.

Gy zijt het hoofd daar van: maar 't hoofd en sal niet haten Sijn eygen lichaam self, de and're ledematen:

Want God schiepEva niet van Adams rechter-voet, Dat hy-se niet vertree die hy beschermen moet: Maar uyt sijn linker-zy is sy van God geschapen: Op dat-se neffens hem sou gaan, en staan, en slapen. Daarom op dat gy leefd met die gy hebt getroud, Sodanig dat geen tijd, dit trouwen u beroud:

Onthoud een kleyne les, wacht u voor 't eerste-twisten: Die dit voor-nemen heeft den Vrede selden m isten. Wacht u (noch boven dit) dat gy haar noyt en slaat Die in u Armen rust, op dat-se u niet haat.

Dat gy haar selden straft, met felle, bitt're-woorden, Die ménig-maal de vree vanEchteluy verstoorden: Maar dat gy dikwils haar met soete-reên vermaand, Waar door gy u een wech tot stage-Liefde baand.

En gy MA R I A, gy die op den dach van heden Zijt in uTwede-Echt (na uwen wensch) getreden: Gy hoord (ja boven al) te weten uwe plicht,

+

Pro 31 28. Op dat gy in u huys een tweede lust-hof sticht:+

Gy hoord den groten God (die u so heeft verheven) Te roemen nacht, en dach, te danken al u leven.

+ Tit. 2. 4 Gy hoord u Lieve-Man te lieven, als u ziel:+

Die nimmermeer van u te lieven, op en hiel.

+

Eph. 5. 23 Gy hoord u hoofd, en voogd te éren, en te vresen,+

+

1Pet. 3 6. Gy hoord u waarden-Heer gehoorsaam steeds te wesen:+

Gy hoord geen Heerschappy te voeren over hem,

+

Col 3. 18 U wille moet geheel sich buygen na sijn stem:+

+

1Cor. 1 18. WantAdam die is eerst geschapen (hier beneden,)+

Daar na Schiep God de Vrou, hem tot een hulp, in Eden.

+

Gen. 2. 22. Ook is sy niet de Man genomen van het hoofd,+

Dat sy hem dan ook niet sijn macht, en ansien roofd.

Dit was (ô!Lieve-Twee) 'tgeen ik u wou vertonen, Op dat gy mocht te saam gelijk twee Duyfjes, wonen: Gy zijt gehélijk een, in 'tgeen gy nu begint,

In 'tgeen gy prijst, en laakt, in 't geen gy haat, en mind:

+

1Cor 7. 4. +

Daarom en is denMan sijn eygen Lijf niet machtig

+

1Cor. 11. 11. +

Maar wel sijnEchte-Wijf, hy zy sijn plicht gedachtig. Ook mede is deVrou geen Meester van haar Lijf, Om dat deMan gebied (met reden) over 't Wijf. Daar is geen soeter soet alsEchtelijk te minnen, Dat kan u ongeval, ja alle leet verwinnen:

Daar is geen sterker-band als tusschen Vrou, en Man, Die midden in de dood ook nauw'lijks breken kan:

Die Tong, en Hand, en Swaard, kan quetsen noch vernielen, Of schoon daar op, geheel de rasernyen vielen.

Dit wensch ik (met bescheyd) ô!Bruydegom, en Bruyd, Dat u verselling t'saam, en uwe dagen sluyt.

Noch vaster.

In document Den distelvink (pagina 185-191)