Hoofdstuk V.
Ruut en Marijke zaten samen in de Bibliotheek. Ruut gaapte boven een dictaat, en
Marijke staarde over haar boek heen de tuin in, waar een florissante regen
neerkletterde.
‘Een dubbeltje voor je gedachten,’ zei Ruut opeens.
‘Vrij slecht betaald,’ vond Marijke. Ze lachte even. ‘Want ik dacht aan jou, zie
je.’
‘O engel,’ zei Ruut ‘Was het wat goeds?’
‘Gaat nogal.’
‘Gaat nogal, gaat nogal! Dan ben jij geen toegewijde verloofde in spé Marijke.’
‘Nee, misschien wel niet.’
Ruut schoof zijn stoel dichter bij de hare. ‘Zul jij je best doen om toegewijder te
worden? Zeg, hmmm?’
‘Ja,’ beloofde Marijke. ‘Direct. Vandaag nog.’
‘Marijke...?’
‘Ja?’
‘Wat had je voor slechte gedachten?’
‘Och, ik dacht eraan, hoe afschuwelijk jij je hebt aangesteld die avond in de Uil.
En ik dacht er ook aan, hoe lief ik je gisteravond vond, toen je met je Grootvader zat
te schaken.’
‘Dus je vindt me ook wel eens lief?’
‘Anders zou mijn verblijf hier vrij bespottelijk zijn, vin je ook niet?’
‘Ja, daar heb je gelijk in.’ Ruut legde zijn wang tegen haar hand. ‘Maar, weet je
Marijke, je moet mijn houding, als we uit zijn, niet zoo zwaar tellen. Wat was het
nu, dat je gehinderd heeft? Dat ik een beetje dol gedaan heb met Nonnie misschien?’
‘Och ja, dat ook natuurlijk. Maar toch het meest...’ ze dacht even na, ‘toch het
meest, dat jij je in zoo'n allemenschelijk leeg, banaal gedoe als een vischje in het
water voelt. Zie je Ruut,
dat kan ik niet uitstaan. En dat zal ik nooit kunnen uitstaan.’
Hij zei: ‘Je bent toch geen ouwe dame van zeventig.’
‘Och ja,’ zei Marijke, ‘met achtenzestig heb ik mijn diploma H.B.S. gekregen.
Flink hè?’
Ruut zweeg even. Hij liet het dictaatcahier van zijn knie glijden. Dan peinsde hij:
‘Ik houd nu eenmaal van licht en muziek en vroolijkheid. Van dansen en doldoen en
champagne. Maar ik houd er ook van, om eens thuis te blijven, en de ouwelui wat
gezelligheid te geven.’
‘Eens,’ herhaalde Marijke zacht.
‘Maar kindje, begrijp jij dan niet, dat later, als wij getrouwd zijn, dat ik niets liever
zal willen dan alleen met jou samen zijn?’
‘En waarom dan nu niet?’
‘Maar Marijke, het zal toch heel anders zijn later. Ons eigen huisje, onze eigen
meubels, alles wat we zelf zullen hebben uitgezocht. Ik heb het wel eens uitgeteekend,
zoo voor mezelf.’ Hij keek een beetje verlegen lachend naar haar. Greep dan het
dictaatcahier op. ‘Kijk,’ zei hij, terwijl hij een plattegrond schetste op de achterste
bladzij, ‘kijk Rozemarijn, hier een zitkamer en een eetkamer, daar een kamer voor
mij en een gezellig knus hokje voor jou alleen. Dan...’
‘Huisjè,’ plaagde Marijke. Maar ze streek over zijn haar.
‘Och, nu ja natuurlijk, wij kunnen niet in een hutje kruipen. Ik zal het zelf heelemaal
ontwerpen. Naar mijn ontwerp laat ik het dan bouwen. Hoe vind jij die moderne
stalen meubels?’
‘Afgrijselijk,’ zei Marijke. ‘Net folterstoelen van een tandarts.’
‘Ik mag ze wel. Ik heb ze bij Ada gezien. Charmant hoor.’
‘Nu ja, tegen de tijd, dat wij trouwen, hebben ze misschien meubels van glas.
Daarover zullen wij alvast nu niet kibbelen gaan.’
‘Maar, als ik een beetje opschiet, dan zou ik best in tweeëneenhalf jaar klaar kunnen
zijn. Misschien in twee jaar wel.’ Hij staarde even voor zich uit. ‘Hoe zou jij het
vinden Marijke, om over twee jaar te trouwen?’
‘Och, dat kan ik zoo maar niet zeggen,’ weerde Marijke af.
‘En waarom niet?’
‘Wij moeten toch naar elkaar toegroeien Ruut.’
‘Ja, daar zeg jij iets waars. Wij moeten naar elkaar toegroeien. Maar ik niet alleen
naar jou. Jij ook naar mij!’
Marijke dacht even na. Dan zei ze: ‘Daarin heb jij gelijk natuurlijk. Alleen...’
Tegen den tijd dat wij trouwen, hebben ze misschien meubels van glas....
‘Alleen wat?’ Hij boog zich naar haar toe. ‘Alleen wat Marijke?’
‘Het zou zooveel gemakkelijker zijn, wanneer wij dezelfde interesses hadden.
Wanneer wij hielden van dezelfde muziek, van dezelfde boeken, van dezelfde
menschen.’
‘En wanneer ik er ook dol op was, om 's avonds warme kruiken in bedden te
leggen,’ schertste Ruut.
‘Nee, dat is mijn afdeeling. Jij zult er later misschien wat trotsch op zijn jongetje,
dat je een vrouw hebt getrouwd, die weet, hoe je precies een kruik moet warm maken.’
‘Och, daar zullen wij ons personeel voor hebben,’ zei Ruut.
‘O ja,’ zei Marijke. ‘Dat is waar ook.’
‘Vin je 't niet gezellig zoo saampjes?’
‘Moet je dat vragen Ruut?’
‘Ja, dat wil ik hooren van jou.’
Marijke wreef haar hoofd langs zijn schouder. ‘Zalig,’ zei ze dan zacht.
‘Hallo-lo-loooo,’ werd er buiten geroepen. Een claxon scheurde de stilte kapot.
‘Daar heb je René,’ zei Ruut.
‘Die lamme bok,’ prevelde Marijke.
Maar Ruut was al opgesprongen. Hij liep de hal in. Hij kwam weer binnen met
zijn arm door die van Jenny gestoken. Achter hen aan slungelde de kinlooze.
‘Hallo,’ zei Jenny.
‘Hallo,’ zei Marijke.
‘Dag Marijke.’ De avond in ‘The Owl’ waren er vele broederschappen gedronken,
die Marijke lijdzaam over zich heen had laten gaan.
‘Bonjour,’ zei ze.
‘We komen jullie halen,’ kirde Jenny. ‘We wilden naar Amsterdam. Daar
koffiedrinken. Een gezellige film zien. Een beetje dansen. Eten ergens. Laat ik aan
jullie over. En dan 's avonds naar de Stadsschouwburg. Er moet wel een leuk stuk
gaan. En dan terug naar Den Haag en nog wat dansen in “the Owl.” Hoe vinden jullie
dat?’
‘Het lijkt mij een programma voor een jaar,’ zei Marijke.
Jenny keek wat verachtelijk naar Marijke. Maar Ruut riep: ‘O.K. zeg Jen. Wij zijn
van de partij. Kom kindje, verkleed je maar gauw.’
‘We gaan met z'n vieren in mijn auto,’ zei de kinlooze. ‘Kom jij bij mij zitten
Marijke.’
‘Dank je wel,’ zei Marijke. Ze streek haar blauwe jurkje glad over haar knieën.
‘Nee, dank je wel. Ik ga niet mee.’
‘Hè, wat is dat nu?’ Dat was Ruut.
‘Nee, ik zal niet meegaan. Ik heb er heelemaal geen zin in zoo door Amsterdam te
hollen.’
‘Maar we zitten toch in een auto,’ zei tactvol de bok.
Jenny lachte even. Misschien was het dit lachje, dat Ruut deed opspringen. ‘Nu,
dan ga ik alleen lui.’
Jenny haalde haar lippenstift uit haar taschje. Het verachtelijke lachje bleef om
In document
Cissy van Marxveldt, Marijke's bestemming · dbnl
(pagina 54-59)