• No results found

Een Servische Civil Society in Kosovo: in kwantitatief en kwalitatief perspectief

In document Civil Society op maat: (pagina 102-110)

Deel III: Civil Society Actoren: het effect van Civil society-beleid

6.2 Een Servische Civil Society in Kosovo: in kwantitatief en kwalitatief perspectief

In deze sectie zal ik onderzoeken in hoeverre er sprake is van een door de lokale gemeenschap gestuurde Servische civil society in Kosovo en in hoeverre er perspectief is op het bestendigen van dit proces. Zoals is toegelicht in de methodologische verantwoording behelst dit een kwalitatief onderzoek. Dit kwalitatief onderzoek zal uitgevoerd worden door voorbeelden uit de praktijk van lokale initiatieven te analyseren aan de hand van het toetsingskader. Zijn social capital, human capital, local ownership en

self-sustainability in sterke mate aanwezig bij de locale initiatieven? Wanneer een sterke aanwezigheid is van

deze vier indicatoren, is er in kwalitatief opzicht sprake van een duurzame civil society proces op gemeenschapsniveau. De voorbeelden uit de praktijk komen uit rapportages van lokale NGO’s en NGO projecten waar ik zelf aan heb meegewerkt. Door middel van deze exploratieve veldparticipatie kan een

insider’s perspectief gekregen worden.

Maar om deze voorbeelden in een juist kader te kunnen plaatsen zijn allereerst kwantitatieve gegevens nodig. In kwantitatief opzicht is bekend dat er zowel in Servië als in Kosovo vanuit de lokale gemeenschap relatief weinig aanstalte wordt gemaakt om middels publieke betogingen en het oprichten van lobbygroepen, discussiegroepen of andere organisaties, de betrokken autoriteitscentra te bereiken. Volgens de statistieken van de USAID (2013), bereikte Servië in 2003 met een score van 3,2 een ‘hoogtepunt’ wat betreft de level of advocacy, oftewel, de ‘pleidooiactiviteit’.402

In dit onderzoek zijn alle

vormen van pleidooien om autoriteitscentra te bereiken meegerekend. In het laatst gepubliceerde rapport in 2013 scoort Servië voor dit onderdeel 0,3 lager in vergelijking met tien jaar eerder.403 Dit wil zeggen

401 Civicus, 2014, p 22.

402

USAID, 2013, p 182. De Servische gemeenschap in Noord Kosovo is structureel meegerekend in de statistieken van de USAID.

403

Let wel dat een score van 3,5 dus lager is dan een score van 3,2 in de statistieken van de USAID CSO Sustainability Index. ‘7’ is de laagste score en ‘1’ is de hoogst mogelijke score. Zoals blijkt uit figuur 15 heeft Servië qua pleidooi-activiteit nooit meer beter gescoord dan in 2003, ondanks de geleidelijke verbeteringen sinds 2008. Hier later meer over.

dat groeperingen en individuen in tien jaar tijd niet vaker zijn gaan pleiten voor bepaalde politieke en sociale zaken. Ook in Kosovo is achteruitgang te zien van pleidooiactiviteiten. In 2005 werd er een ‘hoogtepunt’ bereikt in Kosovo met een score van 3,4, in de laatste statistieken echter is de score op 3,8 blijven steken, hetgeen een achteruitgang behelst in het gehanteerde systeem van de USAID waarbij ‘1’ de hoogste score is en ‘7’ de laagste score.404

De rapporten van Civicus (2006;2011;2013) ondersteunen de uitkomsten van de rapporten van de USAID gedeeltelijk. Enerzijds duidden de rapporten van Civicus ook op een lage score op het gebied van

civic engagement in Servië en Kosovo, oftewel de betrokkenheid van burgers, waaronder ook de

pleidooiactiviteiten vallen. Daarnaast blijkt dat er vooral in Kosovo weinig sprake is van progressie op dit gebied terwijl in Servië wel een kleine progressie te zien is, maar nog steeds lager scoort dan Kosovo. Bij de gehanteerde scores van 0 procent (laagste score) tot 100 procent (hoogste score), is de civic

engagement score van Servië in 2006 – exclusief de Servische gemeenschap in Kosovo – 39 procent.

Alhoewel het percentage sinds 2008 weer stijgt, ligt het percentage in de statistieken van 2013 nog steeds één procent lager dan in 2006. In Kosovo – inclusief de Servische gemeenschap in Kosovo – ligt het percentage voor het onderdeel civic engagement op 52 procent in 2011 en 44 procent in 2013 hetgeen duidt op een achteruitgang.405

Uit het specifiekere onderzoek van Civicus (2014) naar de origine en het soort pleidooiactiviteiten in Kosovo komen echter enkele nieuwe inzichten naar boven.406 Ten eerste blijkt dat er iets meer sprake is van betrokkenheid op sociaal gebied dan op politiek gebied in Kosovo. De gemiddelde score voor de algemene betrokkenheid bedraagt 44 procent, maar de toegespitste scores voor sociale en politieke betrokkenheid bedragen respectievelijk 47,7 % en 40,4 %. Alhoewel dit onderscheid alsnog op een zeer lage score duidt, blijkt uit de opbouw van deze resultaten dat dit lage percentage vooral tot stand is gekomen door de lage scores in het ‘aantal’ pleidooiaanspraken (21. %) en de ‘diepgang’ hiervan (40,5%). De statistieken van de ‘diversiteit’ van de sociaal-gebaseerde betrokkenheid (80,9%) en de ‘diversiteit’ van de politiek-gebaseerde betrokkenheid (67.1%), laten echter zien dat de ‘inhoud’ van de initiatieven en de betrokkenheid van de burgers wel zeer divers zijn.407

Dit onderzoek legt een vinger op de zere plek aangezien dat deze aanspraken niet frequent genoeg voorkomen en te weinig diepgang hebben om daadwerkelijk effect te hebben op de maatschappij.408

Ten tweede wordt in het onderzoek van Civicus (2014) geconstateerd, dat de frequentie van de betrokkenheid van burgers waarschijnlijk hoger zou liggen als de non-formele activiteiten, het individueel activisme en de activiteiten die ondernomen zijn vanuit de decentrale gemeenten, mee zouden worden

404

De Servische enclaves zijn sinds 2008 meegenomen in de statistieken van Kosovo. 405

Civicus, 2014, p 42. 406

Civicus, 2006, 2011, 2013, 2014.

407 Zie tabel 2 van de index. Uit: Civicus, 2014, p 35. 408

gerekend. Zoals toegelicht is in het theoretisch kader wordt civil society in de praktijk beschouwd als een ‘ruimte’ waarin vooral NGO’s de activiteiten van de burgers in relatie tot de betrokken autoriteitscentra kanaliseren. De activiteiten die binnen dit kader plaatsvinden krijgen derhalve een formeel karakter en zijn ook eenvoudig in numerieke getallen uit te drukken. De activiteiten die buiten dit kader plaatsvinden zijn derhalve ‘informeel’ en worden niet zorgvuldig bijgehouden.

Juist in Kosovo vinden activiteiten vaak in de informele sfeer plaats en wordt er door het wantrouwen in de NGO sector eerder een beroep gedaan op de decentrale gemeenten die in de hiervoor omschreven definitie niet onder ‘civil society actoren’ vallen. Daarnaast is het onduidelijk of de activiteiten die gefaciliteerd worden door de decentrale gemeenten afkomstig zijn van de burgers zelf of van de gemeente. Figuur 5 laat zien dat er in Kosovo inderdaad meer activiteiten vanuit de decentrale gemeenten worden georganiseerd dan vanuit organisaties zoals stichtingen, vrijwilligersorganisaties en NGO’s die los staan van de gemeenten.409

Ten slotte blijkt er van deze discrepantie vooral in de Servische gebieden in Kosovo sprake te zijn. Sterker nog, alleen kijkend naar de ‘sociale’ betrokkenheid van de burgers in Kosovo blijkt dat van de etnische groeperingen in Kosovo,410 de Servische gemeenschap hedendaags het meest actief is.411

Kortom, de kwantitatieve gegevens voortkomend uit het onderzoek van USAID en Civicus duiden op beperkte sociale en politieke betrokkenheid in Servië en Kosovo, terwijl die betrokkenheid wel zeer divers is en vooral bestaat uit informele en individuele activiteiten vanuit decentrale gemeenten in plaats vanuit Non Gouvernementele Organisaties. De vraag is echter of de initiatieven die voortkomen uit de gemeenschap van meerwaarde zijn voor de maatschappij en uiteindelijk tijdsbestendig zijn. De lage scores voor de diepgang van de initiatieven en voor het aantal terugkomende initiatieven suggereren van niet, volgens het onderzoek van Civicus (2014).

Maar in de praktijk hangt het succes van een bepaald initiatief niet slechts af van de ‘kwaliteit’ van het initiatief of van het ‘aantal’ keer dat het initiatief voorkomt, maar van de capaciteit van de lokale bevolking om dit initiatief zelf te creëren, de capaciteit om dit initiatief onder de aandacht te brengen van de desbetreffende autoriteitscentra, de capaciteit om de duurzaamheid van dit initatief zelf te waarborgen en de capaciteit om de meerwaarde van dit initiatief te exporteren binnen zowel inter- als intra-gemeenschappelijke banden. Het normatieve begrip, ‘capaciteit’ is dus het sleutelwoord, hetgeen toepasselijk is bij een door de mens-gestuurd fenomeen zoals civil society. De initiatieven die voorgaande studies in cijfers uitdrukken, komen slechts voort uit de handelingen van de mens. Daarom zal ik nu aan

409

Ibidem, 2014, p 51. 410

De Albanese gemeenschap vormt de etnische meerderheid met 92 %. De Servische gemeenschap vertegenwoordigt met 5 % de grootste etnische minderheid in Kosovo. De overige 3 % van de etnische minderheden bestaan uit Roma en Ashkali zigeuners , Turken, Bosnische Moslims, en Gorani.

411

Civicus (2014) verklaart dat de Albanese gemeenschap in Kosovo tot 2008 voor een eigen staat vocht en deed daarbij een beroep op civil society. Sinds 2008 is deze drang weg en lijkt de sociabiliteit ook gedaald te zijn. De Servische gemeenschap heeft nog wel een politieke zaak om voor te vechten. Ik zal later dit standpunt nuanceren aan de hand van tegenargumenten. Zie: Civicus, 2014, p 52.

de hand van twee voorbeelden uit de praktijk een alternatieve analyse doen van de ‘status’ van de lokale Servische civil society.

Kwalitatieve analyse: twee voorbeelden uit de praktijk

Het eerste voorbeeld van een lokaal civil society initiatief is een vervolg van het voorbeeld uit §5.2 waarin de NGO Fractal middels discussiegroepen in de Zuidelijke enclaves informatie verschafte aan de lokale bewoners omtrent de lokale situatie. Om de participanten de mogelijkheid te bieden om in contact te blijven met Fractal en andere participanten, heeft Fractal een soort ‘alumni’ netwerk opgericht die op initiatief van Fractal twee keer per jaar bijeenkomt in Gračani a. Alhoewel dit netwerk afkomstig is van Fractal, is het initiatief dat voortkwam uit dit kader geheel afkomstig vanuit de lokale gemeenschap.

Tijdens de alumni-bijeenkomst van november 2011 bracht een groep ex-participanten de nadelige consequenties van de ‘verplaatste’ Universiteit van Prishtina naar Mitrovi a onder de aandacht. Door de schermutselingen van maart 2004 is de Universiteit van Prishtina niet toegankelijk meer voor Servische studenten en professoren.412 In de afwezigheid van een tweede universiteit in Kosovo moest er op korte termijn een oplossing gevonden worden voor de vele studenten met onafgeronde opleidingen en de professoren zonder baan. De oplossing was het ‘tijdelijk’ opsplitsen van de universiteit in een Servische en een Albanese dependance waarbij de Albanese dependance in Prishtina bleef en de Servische dependance in Noord-Mitrovi a terechtkwam. De Servische studenten en professoren konden nu ‘tijdelijk’hun studie en werk voortzetten aan de ‘nieuwe’ “Universiteit van Prishtina in Mitrovi a”. Door de aanhoudende inter-etnische spanningen is de situatie omtrent de faculteit nog hetzelfde gebleven en kunnen Servische studenten uit de omgeving rond Prishtina nog steeds niet naar de dependance in Prishtina. Tijdens de alumni bijeenkomst werd benadrukt dat het kernprobleem de beperkte reismogelijkheden is voor Servische studenten uit Zuid Kosovo. Sinds 2004 zijn er al wel initiatieven ondernomen om dit probleem aan te kaarten en met gedeeltelijk succes. De studenten uit het Zuiden van Kosovo hebben van de decentrale overheid van Mitrovi a korting gekregen op studentenkamers en de buskaartjes worden grotendeels vergoed. Maar het kernprobleem, het feit dat er in de omgeving van de Zuidelijke enclaves geen universiteit meer beschikbaar is voor Servische studenten is niet opgelost.

De deelnemers van het alumni netwerk van Fractal kwamen echter met een zeer bijzonder initiatief. In plaats van het probleem aan te kaarten bij de Servische lokale overheid, stelden zij voor om dit probleem gezamenlijk aan te kaarten bij de centrale Kosovaarse overheid. Er werd niet om een

412

Voor meer informative over de verplaatsing van de universiteit en de gevolgen daarvan zie: Pupovci, D., en Wober, G., “Higher Education for Minorities in Kosovo.” Forum 2015, Prishtina, (2006): p 1-56.

vergoeding van de reiskosten gevraagd maar de mogelijkheid te bespreken om Servische studenten opnieuw te laten integreren in de dependance van Prishtina.

In januari 2012 is dit verzoek aanvankelijk afgewezen na het wegen van de voors- en tegens. Desondanks heeft deze groep in oktober 2012 een hernieuwd voorstel gedaan aan de Kosovaarse Ministerie van Transport om in gelijke tred met de decentrale overheid in Mitrovi a reissubsidies te ontvangen. De uitkomst was uiteindelijk dat de Servische studenten uit de Zuidelijke enclaves in speciale buscombi’s kosteloos kunnen reizen naar Mitrovi a, hetgeen toch een verbetering inhield ten opzichte van de subsidies van de Servische overheid.

Aan de hand van het toetsingskader kan over voorbeeld 1 de volgende constateringen worden gedaan. Ten eerste laat dit voorbeeld zien dat het initiatief ontstaan is vanuit de lokale gemeenschap zelf. Eerst werd een bepaald probleem geïdentificeerd, dit probleem werd collectief erkend door het platform van NGO

Fractal, waarna uiteindelijk een ‘gezamenlijke’ aanpak plaatsvond.

Ten tweede blijkt dat de juiste route naar de desbetreffende autoriteitscentra is gevonden, waar kennis en capaciteit voor nodig is. Om de kans op succes te vergroten is gebruik gemaakt van het netwerk en de professionele adviezen van een NGO. Er is dus ook sprake van een vertrouwensband tussen de lokale gemeenschap en een externe NGO.

Ook is er sprake van vertrouwen in de Kosovaarse staatsstructuren. Zoals bleek uit Deel II van deze scriptie worden Kosovaarse instituties structureel vermeden door de Servische gemeenschap in Kosovo daar zij alleen de Servische overheden benaderen voor het oplossen van bepaalde maatschappelijke problemen. Terwijl de Kosovaarse autoriteiten juist daadkrachtiger zijn. Hoewel niet met het gewenste resultaat, is er uiteindelijk een oplossing voortgekomen uit dit initiatief. Op deze wijze kan er op den duur ook een vertrouwensband ontstaan tussen de Servische gemeenschap en de Kosovaarse staatsstructuren. Het feit dat er na een afwijzing een tweede aanvraag gedaan werd, getuigt van een bepaald vertrouwen in een lucratieve uitkomst. Hiermee stond het praktisch nut van de aanvraag boven de ‘nationale gevoelens’. Als er een ander probleem zou zijn , weet deze groep nu welke kanalen zij kunnen benaderen, waardoor ze niet meer afhankelijk hoeven te zijn van NGO Fractal. Ze hebben het proces zelf in handen genomen en hebben zelfverantwoordelijkheid getoond.

Op grond van het toetsingskader kan gesteld worden dat het initiatief uit dit voorbeeld getuigt van zelfredzaamheid, want een bepaald probleem is zelf geïdentificeerd en zelf aangekaart. Het getuigt ook van local ownership en human capital, want deze groep geeft respectievelijk zelf sturing aan het proces en de groep heeft uiteindelijk genoeg ervaring en kennis opgedaan om de juiste stappen te ondernemen. Er is ook sprake van Social capital, want de banden ‘binnen’ de gemeenschap waren sterk

genoeg om een bepaald collectief probleem gezamenlijk te adresseren. Daarnaast zijn de banden ‘buiten’ de gemeenschap sterker geworden tijdens en na de aanvraag.

Het tweede voorbeeld heeft betrekking op een voetbaltoernooi in Gračani a dat sinds 2006 jaarlijks georganiseerd wordt door de lokale gemeenschap om de moord op een Servische jongen uit Gračani a door Kosovaarse Albanezen te gedenken. In verschillende opzichten is dit toernooi een bijzondere gebeurtenis. Zoals in Deel II is toegelicht wordt er in Kosovo op twee manieren omgegaan met vergeldingsacties. Radicale groeperingen kunnen de vergeldingsacties beantwoorden met nieuwe vergeldingsacties en de lokale media zorgt ervoor dat deze vergeldingsacties worden uitvergroot. Maar bij het organiseren van een multi-etnisch voetbaltoernooi is een derde optie ontstaan, namelijk, het gezamenlijk in actie komen. In plaats van leed te beantwoorden met het creëren van nieuw leed wordt leed in dit geval inter-etnisch gedeeld.

Deze samenwerking speelt zich ook af op organisatorisch niveau. De Servische en Albanese Kosovaren organiseren het toernooi samen en ook de fundrais-activiteiten worden gezamenlijk uitgevoerd. In vergelijking met 2006 is vooral het effect van deze fundraising blijvend. Wat in 2006 nog een lokaal en kleinschalig toernooi was, is tegenwoordig uitgegroeid tot een regionaal toernooi. Sinds 2009 doen ook amateurclubs uit Bulgarije en Macedonië mee aan het toornooi. Hierdoor heeft het voorval niet alleen internationale aandacht gekregen maar is er ook internationaal donorgeld ontvangen voor het organiseren van dit toernooi.

Alhoewel de lokale bevolking wel gebruik heeft gemaakt van het netwerk van de gemeente van Gračani a om het evenment onder de aandacht te brengen en de gemeente uiteindelijk medefinancierder is geworden, is het initiatief voor het oprichten van dit voetbaltoernooi geheel afkomstig van de lokale gemeenschap zelf. Daarnaast is de internationale betrokkenheid pas in een later stadium ontstaan. Het effect is dat de lokale bevolking niet het gevoel heeft dat de internationale betrokkenheid een dwingend karakter heeft in tegenstelling tot de aanweizge internationale organisaties in Kosovo. Ook wordt bij deze positieve ervaring met internationale betrokkenheid de in Deel II beschreven ‘fobie’ gereduceerd.

Aan de hand van het toetsingskader kan er gesteld worden dat dit voorbeeld ook getuigt van social

capital, human capital, local ownership en self-sustainability. Het gaat om een inter-etnisch initiatief

waarmee inter-gemeenschappelijke banden door de positieve ervaring van het gezamenlijk organiseren van een toernooi zijn versterkt (social capital). Het organiseren van een toernooi vergt capaciteit en omdat het toernooi steeds grootschaliger wordt, wordt er ervaring opgedaan en groeit de lokale capaciteit (human capital). Het initiatief is authentiek en wordt toegeeigend door de lokale gemeenschap (local

ownership). Het initiatief getuigt tenslotte ook van zelfredzaamheid. Omdat dit toernooi jaarlijks

plaatsvindt is dit initiatief duurzaam, waardoor structureel capaciteit kan worden ontwikkeld.

De collectieve meerwaarde van beide initiatieven is evident. In beide gevallen worden structurele problemen in de maatschappij met civil society initiatieven geadresseerd. De algemene transportbeperkingen voor de bewoners van de Zuidelijke enclaves en de nadelige repercussies van inter-etnisch geweld zijn in Deel II naar voren gekomen als twee cruciale obstakels voor civil society participatie. Ondanks de kleinschaligheid van het effect van beide voorbeelden mag er wel sprake zijn van optimisme . Er vonden lokale initiatieven plaats, deze initiatieven bleken duurzaam te zijn, de initiatieven vertoonden de potentie om uit te groeien tot grootschaligere projecten waarbij zowel intra- als intergemeenschappelijke banden versterkt kunnen worden, de initiatieven zorgden voor constante capaciteitsontwikkeling en de initiatieven werden zelf in stand gehouden.

In hoeverre kunnen deze twee voorbeelden iets zeggen over de ‘status’ van de Servische civil society in Kosovo? Het ligt eraan van welk perspectief dit bekeken wordt. Uit de reacties van de organisatoren van het toernooi in Gračanica blijkt dat zij wel trots zijn op het resultaat van dit toornooi maar wordt deze gebeurtenis niet als onderdeel van civil society gezien. Zoals bleek uit §6.1 ziet men civil society als een optelsom van NGO’s. Omdat dit initiatief niet door een NGO tot stand is gekomen valt dit initatief dus ook niet onder civil society volgens hen. Hetzelfde geldt voor de civil society analyses van NGO’s zoals USAID en Civicus, waarbij Civicus expliciet aangeeft initiatieven waarbij de geemeente betrokken is niet mee te rekenen, terwijl bekend is dat de meeste initiatieven via de kanalen van de decentrale gemeenten plaatsvinden. Het gevolg hiervan is een lagere score op het gebied van civil society initiatieven in kwantitatief opzicht.

Natuurlijk is het effect van een bepaald initiatief belangrijker dan de categorisering ervan, maar in het geval dat de erkenning van een bepaald fenomeen ontbreekt, kunnen de positieve effecten ervan ook geen invloed uitoefenen op de perceptie van civil society. Zoals in §6.1 duidelijk is gemaakt is een positieve perceptie van civil society wel van essentieel belang en de positieve ervaringen van beide voorbeelden zouden hieraan kunnen bijdragen.

Deze positieve ervaringen dienen echter wel gedeeld te worden met zowel de eigen gemeenschap als met de desbetreffende civil society actoren. Maar ondanks de betrokkenheid van ex-participanten van de projecten van Fractal in voorbeeld 1 en de grootschalige lokale en internationale betrokkenheid bij

In document Civil Society op maat: (pagina 102-110)