• No results found

Conclusies Deel I

In document Civil Society op maat: (pagina 15-50)

Deel I: Theoretisch kader

3.3 Conclusies Deel I

In heteerste deel van deze scriptie is het doel om een toetsingsmethode op te stellen om de aanwezigheid, de effectiviteit en de duurzaamheid van civil society in postconflictgebieden te analyseren. Om tot een geschikt toetsingsmechanisme te komen is allereerst een werkbare definitie van civil society vereist. Het definiëren van het begrip civil society komt aan de orde in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 volgt een analyse van de potentiele waarde van civil society voor postconflictgebieden en wordt de potentie van de actoren van de civil society in kaart gebracht. Op grond van de uitkomsten van hoofdstuk 2 en 3 stel ik in paragraaf 3.3 een toetsingsmodel op om de aanwezigheid, de effectiviteit en de duurzaamheid van civil society in postconflictgebieden te beoordelen.

H2 Civil Society in theorie

“Civil Society is het geheel van vrijwillige organisaties die geen onderdeel van de overheid uitmaken, zonder winstoogmerk opereren en niet op familie- o vrie de ba de ber ste ”39

“Civil Society is het maatschappelijk middenveld: oftewel, dat deel van het maatschappelijk leven waarin b rgers vrij e zel sta dig k e ha dele , zoals i klei e e grotere bedrijve , NGO’s, vakbeweging en politieke partije e.d.”40

“Tussen markt en staat bevinden zich in elke samenleving heel veel verschillende vormen waarin mensen samenwerken. Dat brede scala aan activiteiten, organisaties en informele verbanden valt onder de oeme va Civil ociety”41

“Civil Society is een samenleving waarin mondige burgers vooral zelf zonder tussenkomst van politieke partijen voor hun belangen en idealen opkomen, al o iet door zich te orga isere ”42

Hierboven staan de meest voorkomende definities van civil society vermeld die min of meer de hoofdstroming representeren van het concept van civil society. Er zijn enkele overeenkomsten tussen deze voorbeeldparafrasen, maar het dilemma van de verscheidenheid in de begripsomschrijving van civil society is ook direct zichtbaar. Bij de eerste drie definities van Civil Society wordt een bepaalde ‘ruimte’ in beslag genomen binnen de samenleving waarin burgers zich ‘vrijwillig’ of ‘zelfstandig’ organiseren. Toch verschillen de omschrijvingen in de vaststelling hoe groot de ‘reikwijdte’ van deze ‘ruimte’ is. De eerste en de derde definitie sluiten de markt uit als endogene factor in het model, terwijl de tweede definitie de markt via het refereren naar kleine en grotere bedrijven, er juist wel bij betrekt. De definities 1, 3 en 4 impliceren de uitsluiting van de politiek en de staat, waar de tweede definitie juist ruimte biedt in het model voor deze aspecten. Ten slotte is niet duidelijk of het doel van deze vrijwillige ‘samenkomst’ van burgers ook van belang is in het beoordelen of bepaalde organisaties of verenigingen wel of niet onderdeel zijn van civil society. Anders gezegd, gaat het om de ‘ruimte’ of de ‘activiteit’ binnen deze ruimte?

De variëteit in het omschrijven van civil society wordt eveneens gereflecteerd in het aantal

39

Definitie uit: Van Dale. Van Dale. http://www.vandale.nl/, geraadpleegd op 13 Augustus 2013.

40

Definitie uit: Amnesty International. ”The Role of Civil Society: Amnesty International.” Amnesty International.

http://www.amnesty.org/en/united-nations/universal-periodic-review/role-of-civil-society, geraadpleegd op 13 augustus 2013.

41

Definitie van de Sauruszorgenwelzijn. "Civil Society." Thesauruszorgenwelzijn. The Sauruszorgenwelzijn,.

http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl/civilsociety.htm, geraadpleegd op 13 augustus 2013.

42

Definitie van Encyclo. "Civil Society (Betekenis/definitie Van)." Encyclo. http://www.encyclo.nl/begrip/Definitie,

uiteenlopende synoniemen die voor het begrip staan. De synoniemen actief burgerschap, maatschappelijk

middenveld, gemeenschapsgeest, collectief voluntarisme, meerpartijensysteem, burgerrechten,

accentueren allen een ander aspect van civil society. Ligt de nadruk op het gebied waarin het fenomeen zich afspeelt, of op de aard van de activiteit van het fenomeen? Betrekt civil society alleen het collectief of ook het individu? En door wie wordt het fenomeen in gang gebracht? Door processen van onderaf of van bovenaf?

Deze conceptuele divergenties omtrent civil society vormen geen obstakel in mijn onderzoek. Intergendeel, ik veronderstel dat deze divergenties voortkomen uit de diversiteit in contexten en perspectieven, oftewel, verschillende definities sluiten aan op verschillende contexten en perspectieven. Uitgaande van deze contextgevoelige benadering zal ik in paragraaf 2.1 eerst de evolutie van het civil society concept in kaart brengen en analyseren welke invloed de context heeft gehad op de totstandkoming en de inhoud van het concept. In paragraaf 2.2 ga ik in op de terugkerende populariteit van het civil society concept opgewekt door de sociale bewegingen in Oost-Europa aan het einde van de Koude Oorlog. Hoe verhoudt de aanwezigheid van civil society in Oost-Europa zich tot de eerder geanalyseerde hoofdstroming? En hoe verhoudt deze Oost-Europese case study zich met de geschetste Kosovaarse case study van paragraaf 1.4? In paragraaf 2.3 zal ik de ‘gespannen’ relatie tussen de concepten ‘civil society’ en ‘nationalisme’ bespreken. Zijn deze concepten compatibel of zijn zij elkaars tegenpolen?

Het uiteindelijke doel is om tot een definitie te komen die het analyseren van civil society in de lokale context, in dit geval Kosovo, mogelijk maakt. De theoretische disharmonie met betrekking tot de rol van de staat, de markt, de politiek, de aard van de activiteit en de gespannen relatie met nationalisme, vormt de leidraad in deze analyse. Er is een dispuut over de onafhankelijkheid van Kosovo, hetgeen verwarring met zich meebrengt over de autoriteit van de verschillende staatsorganen. Daarom zal speciale aandacht uitgaan naar de rol van de staat en de politiek. Daarnaast is het voor mijn onderzoek van belang om te achterhalen of civil society een van bovenaf of van onderop gestuurd fenomeen is.

2.1 De Evolutie van het Civil Society concept

De term civil society werd voor het eerst geïntroduceerd door de Griekse filosoof Aristoteles in de vierde eeuw voor Christus.43 De introductie van deze term is onlosmakelijk verbonden aan de uitvinding van de

democratie tijdens het hoogtepunt van de klassieke Griekse cultuur in de vijfde eeuw voor Christus.44 In een klimaat van aanhoudende oorlogen tussen de twee machtigste Griekse stadstaten Athene en Sparta bestudeerden filosofen tot in detail het functioneren van beide regeringsvormen. Aristoteles behoorde bij het select groepje filosofen dat pleitte voor een democratische regeringsvorm in plaats van een aristocratische regeringsvorm zoals die van Sparta.45 Het is in deze context waarin de term civil society voor het eerst geïntroduceerd werd. Societas civilis, oftewel ‘een maatschappij bestaande uit burgers’ zou volgens Aristoteles en zijn sympathisanten het best gebaat zijn bij een democratie.

Alhoewel het idee van ´burgerschap´ ten tijden van de klassieke oudheid een vrij revolutionair idee was, bevond het civil society idee zich nog in een embryonale fase. Civil society besloeg destijds nog de gehele maatschappij en was derhalve nog een vrij abstract begrip. Het afbakenen van het civil society concept kwam pas ter sprake in de periode van de Verlichting waarin West-Europese filosofen, analoog aan de Griekse filosofen uit de klassieke oudheid, wederom een ‘ideale samenleving’ trachtten te construeren in tijden van aanhoudende maatschappelijke spanningen in de zeventiende en achttiende eeuw. Het op zoek gaan naar een ´ideale samenleving´ bleek dus de leidraad te zijn van de evolutie van het civil society concept.

De eerste prille vormen van de afbakening van het civil society concept deden zich voor in het werk van de Schotse filosoof John Locke (1632-1704). Hij omschreef ´civil society´ of ´politieke society´ als een ruimte waarin de ongemakken en tekortkomingen van een ‘ at rlijke’ o a archistische

samenleving wordt gerectificeerd door de reciprociteit van regels en wetten.46 Hiermee maakte Locke een

onderscheid tussen een civil society waarin ‘de mens’ de sociale orde waarborgt middels het opstellen en naleven van de wet, en een state of nature waarin ‘de mens’ door het gebrek aan wetten en regels de sociale orde in de samenleving niet wist te handhaven. Dit idee was erg vernieuwend in een periode waarin God, en de absolute vorst in haar verlengstuk, als enige omnipotent werd gezien die de maatschappelijke orde beheerste. Locke accentueerde daarentegen juist de potentiele rol van de mens in de handhaving van de sociale orde en bood zowaar een instrument om deze orde te garanderen, namelijk

door het opstellen en naleven van de wet.

Voortbordurend op Locke´s idee dat de mens de vormgever is van de samenleving en als zodanig

43

Hall, J, A., en Trentmann F., Civil Society: A Reader in History, Theory and Global Politics. New York, NY: Palgrave Macmillan, 2005, p 11, 27.

44

Sulek, M., "Aristotle and Civil Society Theory." Indiana University Centre of Philantrophy (2008). Pagina 2-11. http://www.docstoc.com/docs/97360251/Aristotle-and-Civil-Society-Theory, geraapleegd op 13 augustus 2013. 45

Deze rivaliteit culmineerde in de vorm van de Peloponnessische oorlog (431 v.Chr – 404 v.Chr) 46

zorgt voor een discrepantie tussen de state of nature en de state of civilisation, zorgden Adam Ferguson (1723-1826) en Adam Smith (1723-1790) voor een verdere afbakening van de civil society theorie. De twee Schotse moraalfilosofen Ferguson en Smith zagen echter de innerlijke eigenschappen van de mens en haar natuurlijke affecties als voortstuwende kracht van de samenleving in plaats van de menselijke

capaciteit om wetten en regels op te stellen en te handhaven.47 De mens werd namelijk gekenmerkt door haar tegenstrijdige egoïstische en altruïstische eigenschappen. Ferguson stelde dat de altruïstische,

oftewel de ‘sociale’ eigenschappen van de mens naar boven komen zodra de mens deel uitmaakt van een

civilisatie, terwijl haar egoïstische eigenschappen dan juist op de achtergrond raken. Door de interactie

van de mens middels haar ´sociale´ eigenschappen, ontstaan er vanzelf ethische normen en waarden binnen een samenleving. Deze ongeschreven morele regels die ontstaan zijn door menselijke interactie fungeren vervolgens als maatschappelijke ordebewaker.48

In Adam Smith´s The theory of moral sentiments (1759), zijn het niet de menselijke deugden maar juist de menselijke ondeugden, oftewel de menselijke egoïstische eigenschappen die de sociale activiteiten van de mens stimuleren waarop de samenleving functioneert. Alhoewel de mens allereerst haar eigen belang nastreeft is dit streven wel afhankelijk van derden. Het behartigen van persoonlijke verlangens zoals waardering, appreciatie, sympathie, erkenning en respect is onmogelijk zonder sociale interactie. Volgens Adam Smith bevordert het menselijk egoïstische verlangen niet alleen een participatie in het sociale domein, maar ook een deelname in het economisch domein. ‘Als iederee zij eige bela g

nastreeft, als geleid door een onzichtbare hand, zullen alle inspanningen aan de gehele maatschappij ten goede kome ’, aldus Adam Smith.49

De theorieën van Ferguson en Smith gaven beiden antwoord op de morele vraagstukken die er toentertijd speelden ten gevolge van de opkomst van markteconomieën en de sociale spanningen die dit fenomeen met zich meebracht. De nieuw opkomende kapitalisten waren met hun vermogen, macht en aanzien een gedegen concurrent voor de gevestigde orde en eisten als zodanig medezeggenschap in de politiek. Maar waren de individueel kapitalistische belangen wel verenigbaar met de collectieve belangen van de maatschappij? Met andere woorden, vormden de ambities uit het privé domein geen belemmering voor het publieke domein?

De oplossing was volgens Ferguson en Smith te vinden in de zelfregulerende werking van civil society. Zij zagen civil society als een sociale ruimte binnen de samenleving waarin interactie tussen individuen plaatsvindt die daar hun persoonlijke belangen trachten te behartigen. Door deze interactie ontstaat er een samenloop van morele normen die de spanningen tussen het privé domein en het publieke domein en tussen het individu en het collectief in bedwang houden. Civil society was als het ware een

47 Chambers en Kymlicka, 2002, p 14-17. 48 Chambers en Kymlicka, 2002, p 18. 49

ethisch arena binnen de samenleving die een helend effect had op de samenleving.50 Het idee van een ´zelfregulerende´ civil society die tot stand komt door de spontane en morele interactie van de mens, werd resoluut afgewezen door David Hume (1711-1776) en Immanuel Kant (1724-1804). In A treatise of

human nature (1738) betoogt David Hume dat het functioneren van civil society niet wordt bepaald door

‘het morele goed’ dat men zou produceren door hun interactie, maar afhangt van de aanwezigheid van

rechtvaardigheid in een samenleving.51 Hume onderstreept dat de mens überhaupt niet moreel van aard is en zodoende geen rechtsvaardigheidsgevoel kent dat voortgekomen zou zijn uit sociale interacties. Volgens Hume leeft de mens de wet slechts na ter behartigen van het eigen belang. Als ook de staat zich aan haar verplichting houdt om de beloften ten aanzien van haar burgers na te komen, ontstaat er aldus Hume, rechtvaardigheid in een samenleving. Deze gerechtigheid creëert vertrouwen en zekerheid in de samenleving waardoor burgers zich gestimuleerd voelen om het privé domein tijdelijk te verlaten omwille in sociaal contact te komen met de medemens.

Hume´s zienswijze omtrent de instrumentele waarde van gerechtigheid en de faciliterende rol van de staat hierbij, vond weerklank in Kant’s Kritik der reinen vernuft (1788).52 Kant onderschreef civil society als ‘een gezamenlijk publiek arena waar debatten en kritieken worden gevoerd’.53

Dit waren volgens Kant geen ´morele debatten´, zoals Smith en Ferguson beweerden, maar ´rationele´ debatten.54 Morele debatten vonden volgens Kant uitsluitend in het privé domein plaats. Zodra men zich in het publieke domein bevindt voert het uitsluitend rationele debatten. Deze visie kan niet los worden gezien van de historische context. Geheel in de traditie van de Verlichtingsfilosofen van zijn generatie - denk aan Jean Jacques Rousseau (1712-1778) en Montesquieu (1689-1755) - werd de ambivalente relatie tussen de staat en het volk voor het eerst sterk bekritiseerd. Omdat deze kritieken zich ook mochten richten op de staat, aldus Kant, kon de staat per definitie geen onderdeel zijn van dit publieke arena.55 Wel diende de staat deze kritieken mogelijk te maken door het garanderen van rechtvaardigheid. Zodoende zag ook Kant het garanderen en verbeteren van het rechtssysteem van een staat als middel om sociale participatie in de samenleving te stimuleren.56 Kortom, in tegenstelling tot de visie van Ferguson en Smith, beschouwde Hume en Kant civil society als een van boven gestuurd fenomeen.

Friedrich Hegel (1770-1831) en Alexis de Tocqueville (1805-1859) behoorden tot een nieuwe generatie filosofen die het civil society concept verder vorm hebben geven. Hegel zorgde voor een nieuwe dimensie in het civil society debat door te specificeren wat zich precies afspeelde binnen het publieke

50 Ibidem. 51 Ibidem, p 21.

52

Zie moderne uitwerking: Kant, I., Kritik Der Reinen Vernunft. Frankfurt A. M.: Suhrkamp, 2009. 53

Ibidem, p 29. 54

Volgens Kant komt het moraal niet voort uit de ‘passie’ van de mens, maar uit het ‘logisch redeneren’ van de mens. Zodra deze ontrafelde menselijke moraliteiten opgenomen worden in de wet ontstaat er een societas civilis dat zich onderscheidt van de state

of nature, oftewel een anarchistische staat. Kant, 2009, p 33.

55 Ibidem. 56

Deontologie, oftewel plichtenleer (Deon betekent plicht en logos betekent rede in het Grieks) is een ethische stroming die van absolute gedragsregels uitgaat.

arena dat tot dan toe nog een vrij abstract concept was. Hegel was het niet eens met Kant dat de debatten die binnen het publieke arena werden gevoerd geen morele debatten behelsden. Integendeel, het individu wordt volgens Hegel een publiek persoon op het moment dat hij zich aansluit bij een associatie waarin hij zowel zijn privé belangen behartigt als zijn publieke belangen. Zodoende draagt een individu de morele debatten van het privé domein over op het publieke domein.57

Door de heterogeniteit aan interesses, belangen en klassen binnen dit publieke domein, komen individuen en associaties voortdurend met elkaar in botsing. Deze conflicterende belangen binnen de maatschappij hebben zich gedurende de geschiedenis altijd plaatsgevonden en verklaarden volgens Hegel de vele revoluties in de geschiedenis. Zolang een staat deze sociale fenomenen niet weet te kanaliseren of geen ruimte biedt voor deze processen om plaats te vinden, zullen er altijd revoluties plaatsvinden, aldus Hegel.58 Anderzijds hangt de uitkomst van het debat dat zich plaatsvindt in het publieke domein af van een andere factor, namelijk, het gemeenschapsbewustzijn. Zodra de individuen en associaties die in interactie komen in het publieke domein ervan bewust zijn dat zij een ‘aparte’ positie innemen in de maatschappij, namelijk, los van de staat en los van de markt, zullen de debatten een harmonischere uitkomst genereren. Zodoende is civil society volgens Hegel ‘a realm of community existing between the

amily a d the state’, oftewel een aparte gemeenschap tussen de familie en de staat.59

In L’a cie régime et la révol tio (1853) neemt De Tocqueville het falen van de Franse Revolutie (1789) als voorbeeld om aan te tonen dat zowel het bestaan van een ‘gemeenschapsbewustzijn’ als het faciliteren van civil society door de staat, echter niet volstaat om voor stabiliteit in een maatschappij te zorgen.60 Alhoewel de Derde Stand zich in de vooravond van de Franse Revolutie voor het eerst natie-breed met elkaar identificeerde in oppositie tegen de staat, ontbrak er volgens De Tocqueville een civiele cultuur die dit bewustzijn op langere termijn in stand zou kunnen houden. In de periode van 1789 tot en met 1804 viel deze oppositie diverse keren uit elkaar door het aan de macht komen van de bourgeoisie, de radicalen, de gematigden en ten slotte Napoleon.61 Ondanks het feit dat de Verlichtingsidealen maatschappij breed waren gepenetreerd middels de sociale interactie - die plaatsvond in bijvoorbeeld koffiehuizen, bibliotheken en theaters - wist de bevolking geen raad met deze nieuw verworven macht. Dit resulteerden in het uiteenvallen van de aanvankelijke eendracht waarbij de collectieve belangen weer onderdanig werden aan de particuliere belangen.

Een civiele cultuur komt volgens De Tocqueville niet slechts tot stand door sociale interactie tussen burgers maar door de ervaring van burgers om met de nieuw verworven rechten om te gaan. Als

57 Chambers en Kymlicka, 2002, p 26. 58 Ibidem, p 27. 59 Ibidem. 60

De Tocqueville, A., en Mélonio, F., L'Ancien Régime Et La Révolution. Paris: Flammarion, 1988. Deze informatie komt voort uit Wallace, C., en Pitchler, F., “Changing Patterns of Civil Society in Europe and America 1995-2005 : Is Eastern Europe Different?” East European Politics and Societies, (2012) : p 1-36.

61

een student van de Amerikaanse samenleving was hij een pionier met zijn visie op de instrumentele waarde van civil society en het waarborgen van de duurzamheid daarvan. De Tocqueville veronderstelde dat het functioneren van een samenleving, van een democratische samenleving in het bijzonder, afhankelijk is van de aanwezigheid van een civil society. Het democratisch karakter van een samenleving wordt in stand gehouden zodra burgers actief en assertief gebruik maken van hun burgerrechten. Zo wordt de politieke cultuur van de democratie in stand gehouden, aldus De Tocqueville.62

Terwijl Hegel het civil society concept verder afbakende door civil society te zien als een gesepareerde ruimte tussen de staat en het individu belichaamd door een ´bewust´ gemeenschapsleven, vulde De Tocqueville het civil society concept verder aan door het nut van civil society voor een samenleving te benadrukken, namelijk, haar positief effect op de democratie. Wel moet het historisch perspectief in acht worden genomen waarin deze inzichten zich hebben ontwikkeld. Terwijl de Verlichtingsfilosofen het civil society concept als een ideaal zagen dat nog niet volledig tot uiting was gekomen, hadden Hegel en De Tocqueville het voordeel om de Franse Revolutie - waarin deze abstracte ideeën voor het eerst geconcretiseerd werden - als studieobject te kunnen nemen in hun theoretisering van

In document Civil Society op maat: (pagina 15-50)