• No results found

Civil Society op maat:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Civil Society op maat:"

Copied!
161
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De ontwikkeling van een Servische Civil Society in Kosovo, 2008-2014

MA thesis in History Today

Graduate School for Humanities

Author: Elmar Evert van Ee, s1836242

Main supervisor: dr. S. De Hoop

Second supervisor: prof. dr. J.S.A.M Van Koningsbrugge

(2)

Inhoudsopgave Pagina: H1: Introductie...4 1.1 Wetenschappelijke relevantie...8 1.2 Hoofdstukindeling...10 1.3 Methodologische verantwoording...13

Deel I: Theoretisch kader………...………...15

H2: Civil Society in theorie…………...………..16

2.1 De evolutie van het Civil Society concept……….………..18

2.2 De wedergeboorte van het Civil Society concept……….. 23

2.3 Uncivil of alternative Civil Society?...28

H3: Civil Society in praktijk...……….34

3.1 Civil society-beleid in postconflictgebieden………..………..34

3.2 De Civil Society driehoek………37

3.3 Conclusies Deel I ... 46

Deel II: Civil Society Factoren: de Servische lokale context...50

H4: Politieke structuren en realiteit in Servië en Kosovo...51

4.1 Servië in transitie...51

4.2 Kosovo’s onafhankelijkheid...57

H5: Sociale structuren en realiteit in Servië en Kosovo...66

5.1 De structuur van sociale relaties...66

5.2 De Servische gemeenschap in Kosovo: heterogeniteit of homogeniteit?...77

(3)

Deel III: Civil Society Actoren: het effect van Civil society-beleid………...94

H6: Een Servische Civil Society in Kosovo: perceptie en realiteit...95

6.1 Perceptie Civil Society onder de lokale gemeenschap...95

6.2 Een Servische Civil Society in Kosovo: in kwantitatief en kwalitatief perspectief...102

H7: De Civil Society driehoek in Kosovo: perceptie en realiteit...110

7.1 De NGO sector...110

7.2 Donororganisaties en Intergouvernementele Organisaties...123

7.3 Conclusies Deel III...130

H8: Conclusie...133

Index...138

(4)

H1

Introductie

1.1 Wetenschappelijke verantwoording 1.2 Hoofdstukindeling

1.3 Methodologische verantwoording

“Outside help from an outside perspective” 1

“When the international community departs, civil society departs as well” 2

Kosovo kent zes jaar na haar onafhankelijkheidsverklaring een “opbloeiend, divers en autonome civil society, gekenmerkt door een groot aantal NGO´s met een breed scala aan activiteiten en projecten”. Dit rapporteert de International Crisis Group (ICG) in 2013 in één van haar jaarlijkse updates over de ontwikkelingen in Kosovo.3 Terwijl de internationale gemeenschap haar veertien jaar langdurige missie in de opbouw van een civiele cultuur in Kosovo als voltooid beschouwt en haar bestuur langzamerhand afdraagt aan de lokale bevolking,4 staat de euforie over het succes van de civil society in Kosovo in schril contrast met de realiteit.

Het vermeende welslagen van de opbouw van een civiele cultuur wordt verdoezeld door de omvangrijke NGO sector en de extensieve institutionalisering in Kosovo.5 De recente statistieken van de internationale NGO, Civicus (2014) over de status van de civil society in Kosovo zijn illustratief.6 Zoals figuur 1 in de index laat zien, scoren de organisaties – die de civil society zouden moeten dragen – hoog,7 maar is de lokale betrokkenheid en de waardering van de lokale gemeenschap ten opzichte van deze

1

Avruch, K., Black, P, W., en Scimecca, J, A., Conflict Resolution: Cross-cultural Perspectives. New York: Greenwood, 1991, p 12.

2

Salamon, L.M., en Anheier, H.K., The Civil Society Sector: A New Global Force. Baltimore (MD): Johns Hopkins University Institute for Policy Studies, 1996, p 6.

3

ICG., “Serbia and Kosovo: The Path to Normalisation.” International Crisis Group: Working to Prevent Conflict Worldwide, Vol.223, (19 februari 2013): p 1-31.

4 Naast de ICG is dezelfde euforie te zien bij de betrokken intergouvernementele organisaties zoals de EULUX die uitspreekt dat Kosovo vanwege de behaalde resultaten op het gebied van institutionele ontwikkelingen toe is aan complete zelf-autonomie zonder begeleide toezicht van de de internationale gemeenschap. Zie: EULEX., “EULEX Programme Report 2012: Rule Of Law Beyond the Headlines.” European Union Rule of Law Mission in Kosovo (EULEX), (2013): p 38-55.

http://www.eulex-kosovo.eu/docs/Accountability/2012/EULEX_Programme_Report_2012-HighQuality.pdf. 5

De statistieken van de USAID CSO Sustainability Index (2013) en de European Commission Progress Report (2013) – waar het onderzoek van de ICG (2013) voornamelijk op gebaseerd is – wijzen op een omvangrijke NGO sector en de extensieve

institutionalisering. Zie: USAID., “2012 CSO Sustainability Index: For Central and Eastern Europe and Eurasia.” US Agency for International Development, 16th edition, (2013): p 1-258.

http://www.usaid.gov/sites/default/files/documents/1863/2012CSOSI_0.pdf; European Commission., “Kosovo: 2013 Progress

Report.” EC Progress Report, Brussels, (2013): p 1-55.

http://ec.europa.eu/enlargement/pdf/key_documents/2013/package/brochures/kosovo_2013.pdf

6

Zie: Hoxha, T., et al., “Better Governance for a Greater impact: a call for citizens.” Civicus Civil Society Index, Kosovar Civil

Society Foundation, Prishtina, (2014): p 1-71.

7

(5)

organisaties laag.8 Vijftien jaar na de afloop van de oorlog (1999) in Kosovo is er nog steeds sprake van een parallelle samenleving waarin interetnisch contact tussen de Servische en de Albanese gemeenschap op sociaal en politiek vlak zich nauwelijks voordoet.9 Het ontbreken van multi-etniciteit in Kosovo kenmerkt zich heden ten dage vooral in het uitblijven van Servische participatie in Kosovaarse instituties en organisaties,10 maar ook tussen de Servische gemeenschap in het Noorden en het Zuiden van Kosovo lijkt er een wig te ontstaan waardoor een gezamenlijke civil society participatie in Kosovo belemmerd wordt.11

Het contrast tussen de euforie van de ISG (2013) en de betrokken intergouvernementele organisaties enerzijds en de sceptiek van de lokale stakeholders anderzijds over de status van de civil society in Kosovo , is een illustratie van het ontbreken van eenduidigheid op conceptueel en strategisch niveau over civil society.12 Op conceptueel niveau wordt civil society volgens de meest gangbare omschrijving gezien als “een ruimte tussen de familie, de staat en de markt waarbinnen individuen en groeperingen in informele sfeer bijeen komen om collectieve belangen te behartigen”.13 Op strategisch niveau wordt er sinds de opkomst van civil society-beleid in de jaren 1990 vooral geïnvesteerd in het versterken van ‘deze ruimte’ door het opbouwen van intermediaire organisaties en instituties.14 Analyses over de status van de civil society zijn met name gericht op de omvang en de kwaliteit van de organisaties, instituties en wetten die een civil society milieu zouden moeten bevorderen.15

Hoewel civil society-beleid in post-conflictgebieden vooral vanuit de eerste benadering is ondernomen, neemt de kritiek op deze top-down-benadering sterk toe vanuit de academische wereld en de

8

Hoxha, T., et al., “Better Governance for a Greater impact: a call for citizens.” Civicus Civil Society Index, Kosovar Civil

Society Foundation, Prishtina, (2014): p 1-71. De uitkomsten van dit onderzoek worden ondersteund door het eerdere onderzoek

van de lokale NGO Platforma Civikos (2012). Zie: Lila. A., et al., “The Vision of Civil Society.” Platforma Civikos, (2012): p 1-62. De lage waardering van organisaties die met de opbouw van civil society gemoeid zijn is geen recent dilemma. Hier zal ik later nog uitgebreid op terugkomen. Zie: Pula, J., et al,, “Mapping analyses of Civil Society in Kosovo.” KCSF, Prishtina, (2005): p 1-172; Sala, B., et al., “Regional Civil Society Action for Raising Awareness and Tolerance.” KMDLNJ, Initiative for

European Perspective and Fractal, Mavrovo, (2009): p 1-69.

9

PER., “Interethnic dialogue and reconciliation in Kosovo.” Project Ethnic Relations (PER), Prishtina, (2010): p 1-32; Soros.,

“The attitudes of the Serb community in Kosovo towards the European Union: Survey quantitative Research.” KFOS, (2012): p 1-62. Zie: http://kfos.org/wp-content/uploads/2013/01/The-attitudes-of-the-Serb-community-in-Kosovo-towards-the-European-Union.pdf.

10ICG., “Serb Integration in Kosovo: Taking the Plunge.” International Crisis Group: Working to Prevent Conflict Worldwide,

Vol.200, (2009), p 11-13; “Belgrade Cannot Control Political Will of Northern Kosovo" - B92 English." B92. Gepubliceerd op 2 augustus 2012. http://www.b92.net/eng/insight/tvshows.php?yyyy=2012&mm=02&nav_id=78839, geraadpleegd op 23 juli 2014.

11Soros., “The attitudes of the Serb community in Kosovo towards the European Union: Survey quantitative Research.” KFOS,

(2012): p 1-62. Zie: http://kfos.org/wp-content/uploads/2013/01/The-attitudes-of-the-Serb-community-in-Kosovo-towards-the-European-Union.pdf.

12 Hall, J, A., en Trentmann F., Civil Society: A Reader in History, Theory and Global Politics. New York, NY: Palgrave

Macmillan, 2005; Malazogu, L., en Pula, B., A Changing Society, a Changing Civil Society: Kosovo's NGO Sector after the War. Prishtina: Kosovar Institute for Policy Research and Development, 2005.

13

Cohen, J.L., en Arato, A., Civil Society and Political Theory. Cambridge, MA: MIT, 1992; Chambers, S., en Kymlicka, W.,

Alternative Conceptions of Civil Society. Princeton, NJ: Princeton UP, 2002.

14Wallace, C., en Pitchler, F., “Changing Patterns of Civil Society in Europe and America 1995-2005: Is Eastern Europe

Different?” East European Politics and Societies, (2012): p 66-74. 15

(6)

lokale stakeholders.16 Mary Kaldor (2003) omschrijft civil society niet als een ‘ruimte’ maar als een ‘proces’ dat zich afspeelt binnen een bepaalde ruimte.17

Kaldor stelt dat de effectiviteit en de bestendigheid van dit “proces waarbinnen individuen overleggen, betogen en overeenkomen met de desbetreffende autoriteitscentra” bepalen of het civil society-beleid succesvol is geweest.18 De insteek van civil society-beleid zou zich daarom moeten richten op het trainen van specifieke capaciteiten die nodig zijn om deelname aan dit proces te stimuleren. Ongeveer in gelijke tred stelt ook Beatrix Pouligny (2006) dat civil society-beleid van onderaf gevoerd zou moeten worden.19 Volgens Pouligny hangt het welslagen van civil society-beleid af van de mate waarin de lokale gemeenschap betrokken wordt in dit beleid. Omdat er vooral in post-conflictgebieden vaak sprake is van zwakke intra- en intergemeenschappelijke banden dient het civil society-beleid zich voornamelijk hier op te richten.20

Analyses die vanuit de tweede benadering worden gemaakt, zijn minder gebruikelijk en worden voornamelijk verricht door het veldonderzoek van lokale NGO’s.21 De uitkomsten van enkele van deze analyses omtrent de status van de civil society in Kosovo benadrukken enerzijds de gebrekkige ontwikkeling van een Servische civil society in Kosovo.22 Door een gebrek aan professionaliteit, kennis en ervaring op het gebied van lobbygroepen, NGO’s en maatschappelijke organisaties en het gebrek aan faciliteiten komen lokale initiatieven moeizaam van de grond.23 Maar door in te zoomen op de initiatieven die er plaatsvinden in het sociale domein, blijken enkele initiatieven duurzame effecten te hebben op de verdere ontwikkeling van civil society onder de Servische gemeenschap in Kosovo.24 Vanwege het feit dat civil society analyses vooral kwantitatief van aard zijn verdwijnen dergelijke kleinschalige successen op de achtergrond.25

Anderzijds worden deze kleinschalige successen van de Kosovaarse organisaties en instituties teniet gedaan door de boycot van de Servische gemeenschap in Kosovo.26 Deze politieke boycot wordt door de internationale gemeenschap en door lokale beleidsbepalers vooral toegeschreven aan het overwegend Servisch nationalisme en de politieke frustraties ten aanzien van de onafhankelijkheid van

16 Kaldor, M., Global Civil Society: An Answer to War. Cambridge, UK: Polity, 2003, p i-iii; Pouligny, B., “Civil Society and

Post-Conflict Peacebuilding: Ambiguities of International Programmes Aimed at Building 'New' Societies.” Security

Dialogue, Vol.36, No.4, (2005): p 495-510; Wallace, C., en Pitchler, F., “Changing Patterns of Civil Society in Europe and

America 1995-2005: Is Eastern Europe Different?” East European Politics and Societies, (2012): p 66-74.

17 Kaldor, 2003, p i-iii. 18

Ibidem, p 19-23.

19; Pouligny, B., Peace Operations Seen from Below: UN Missions and Local People. Bloomfield CT: Kumarian, 2006. 20

Pouligny, 2006, p 3.

21

Zie bijvoorbeeld de analyses van: Rezniqi, A., “Serb Community in Kosovo: About problems and hopes for the future.” KFOS,

(2013): p 1-90; Sala, B., et al., “Regional Civil Society Action for Raising Awareness and Tolerance.” KMDLNJ, Initiative for

European Perspective en Fractal, Mavrovo, (2009): p 1-69; Soros., “The attitudes of the Serb community in Kosovo towards the

European Union: Survey quantitative Research.” KFOS, (2012): p 1-62. Zie: http://kfos.org/wp-content/uploads/2013/01/The-attitudes-of-the-Serb-community-in-Kosovo-towards-the-European-Union.pdf.

22

Soros, 2012, p 18-32; KMDLNJ & Fractal, 2009, p 65-69. 23

KFOS, 2013, p 35-40. 24

KMDLNJ & Fractal, 2009, p 65-69; Van der Feesten, F., “Worlds apart: The development of a Serbian Civil Society in Kosovo.” Centre for International Conflict Analysis and Management (CICAM), (2009): p 1-107.

25

KMDLNJ & Fractal, 2009, p 1-2, 69. 26

(7)

Kosovo.27 De onafhankelijkheid van Kosovo is een realiteit waar de Servische gemeenschap niet aan kan ontsnappen. Het verlangen om onderdeel te blijven van Servië is niet langer houdbaar. Sinds 12 oktober 2011 is Servië officieel kandidaat om toe te treden tot de Europese Unie. Het loslaten van de band met Kosovo geldt daarbij als één van de belangrijkste toetredingseisen.28 De Servische gemeenschap in Kosovo is dus het meest gedupeerd bij non participatie.

Door de geleidelijke ontmanteling van Servische overheidsorganen uit Kosovo en het afzien van lokale integratie met de nieuwe Kosovaarse overheidsorganen, is de behoefte aan een eigen platform waarin maatschappelijke problemen aan de orde kunnen komen , aanzienlijk groot.29 Het aantal Servische NGO’s, die als platform zouden kunnen fungeren, zijn echter schaars. Het tekort aan Servische NGO’s wordt door academische kringen toegeschreven aan het communistisch verleden van voormalig Joegoslavië.30 Het communisme zou voor een vacuüm tussen de staat en het individu hebben gezorgd door alle intermediaire initiatieven structureel te onderdrukken. Hierdoor hebben intermediaire organisaties weinig ervaring opgedaan om met maatschappelijke problemen van de lokale bevolking om te gaan.

Naast deze belemmerende factor, wordt ook het beleid van de internationale gemeenschap gezien als mogelijke oorzaak van de gebrekkige ontwikkeling van een Servische civil society in Kosovo.31 De lokale NGO’s KFOS (2013), Kipred (2013) en Platforma Civikos (2013) stellen dat het civil society-beleid dat de Europese Unie in samenwerking met internationale donoren en internationale NGO’s uitvoeren, in het geval van Kosovo, niet aansluit bij de lokale behoeften.32 Het merendeel van de NGO’s in Kosovo wordt gefinancierd door de internationale gemeenschap, die grotendeels ook de inhoud van het NGO beleid bepalen. Terwijl Servische NGO’s in Kosovo vooral gebaat zouden zijn bij professionele ondersteuning en het versterken van intra-gemeenschappelijke banden, zijn zij vanwege de financiële afhankelijkheid genoodzaakt om het gewenste beleid van de internationale gemeenschap – zoals het bevorderen van democratisering en multiculturalisme – te voeren. Daarnaast worden projecten die het versterken van intra-gemeenschappeliijke banden ten doel hebben, geässocieerd met het versterken van

27

Zie bijvoorbeeld het rapport van de ICO (International Civilian Office in Kosovo) “ICO - International Civilian Office.” ICO -

International Civilian Office. http://www.ico-kos.org/.Geraadpleegd op 03 augustus 2013. Ook een rapport van KCSF, een lokale NGO, wijst op dezelfde conclusie, “KCSF Launched Three Publications on Citizen Participation in Kosovo.’ - Activities.

http://www.kcsfoundation.org/?page=2,6,59 .Geraadpleegd op 03 augustus 2013.

28Europa NU.” “Toetreding Servië Tot De Europese Unie - Hoofdinhoud.” Europa NU.

http://www.europa-nu.nl/id/vh9if1ear39f/toetreding_servie_tot_de_Europese_Unie, geraadpleegd op 13 augustus 2013.

29Rezniqi, A., “Serb Community in Kosovo: About problems and hopes for the future.” KFOS, (2013): p 1-90. 30

Zie bijvoorbeeld Blitz, B.K., War and change in the Balkans: nationalism, conflict and cooperation, Cambridge: Cambridge University Press: 200 . Of Ramet, S, P., en Pavlakovi , P., Serbia since 1 olitics a d ociety der ilos evi a d a ter. Seattle: University of Washington, 2005.

31Kipred., “Investigation of Corruption in Kosovo: (Mis) Cooperation between Police and Prosecution.” Kipred, Vol.1, No.14,

(2014): p 1-12; Mrak, M., en Tilev, D., “Absorption for EU pre-Accession Funds: Concept and Implications for Kosova.” Forum

2015, Prishtina, (2008): p 1-89; KFOS, 2013, p 7-11; Llamazares en Reynolds, 2003, p 33-34; CICAM & Fractal, 2009, p 20. 32

Forum 2015, 2008, p 17-29; Ebel, R.D., Gabor, P., en Shllaku, L., “The Kosovo Decentralization Briefing Book.” Kosovo

(8)

nationalistische gevoelens, hetgeen de internationale gemeenschap juist wilt voorkomen.33

Kortom, zowel sociaal-cultuur-historische factoren als diverse internationale en lokale actoren hebben invloed gehad op de gebrekkige ontwikkeling van de Servische civil society in Kosovo. Er is geen eenduidig antwoord te vinden wat de daadwerkelijke status is en welke factoren en actoren een stimulerende of belemmerende werking hebben gehad op de Servische civil society in Kosovo sinds de onafhankelijkheid van Kosovo. Dit komt omdat er verschillende concepties zijn over civil society, er nauwelijks kwalitatieve analyses worden gemaakt met betrekking tot de ontwikkeling van civil society en de situatie van de Servische civil society in Kosovo relatief onderbelicht is.34

In deze scriptie is het doel om een kwalitatieve bijdrage te leveren bij het in kaart brengen van de ontwikkeling van een Servische civil society in Kosovo in de periode tussen 2008 en 2014. De nadruk zal niet alleen gelegd worden op het identificeren van de aanwezigheid van een Servische civil society in Kosovo maar vooral op de effectiviteit en de duurzaamheid hiervan. Is de ontwikkeling van de Servische civil society in Kosovo daadwerkelijk zo gebrekkig zoals de optelsom van het aantal Servische intermediaire organisaties en instituties in Kosovo suggereert, of komt men met een meer kwalitatieve toetsingsmethodiek tot andere inzichten?

Voorts is het de bedoeling om te achterhalen welke factoren en actoren invloed uitoefenen op de ontwikkeling van een Servische civil society in Kosovo. Heeft het nalatenschap van het nationalisme en communisme uit voormalig Joegoslavië inderdaad een belemmerend effect gehad op de ontwikkeling van civil society of zouden deze belemmeringen voorkomen kunnen worden door een beter afgestemd civil society-beleid? Ik veronderstel dat het succes van een civil society niet alleen bepaald wordt door beleid van bovenaf maar ook sterk afhangt van de lokale context. Hierbij stel ik de volgende onderzoeksvraag: “in hoeverre is er sprake van een duurzame ontwikkeling van een Servische civil society in Kosovo en welke invloed heeft civil society-beleid gehad op dit proces in de periode van 2008 tot op heden?”

1.1 Wetenschappelijke verantwoording

In mijn onderzoeksvraag ligt de nadruk bewust op ‘duurzame ontwikkeling’. Dit vanwege het feit dat civil society alleen succesvol is zodra een lokale gemeenschap het civil society proces zelf in handen heeft en niet afhankelijk is van externe actoren. Omdat ik – volgens de theoretische omschrijving van Mary Kaldor (2003) – civil society als een proces beschouw, hanteer ik de volgende definitie: “civil society is een proces waarin individuen en groeperingen zich manifesteren in sferen van sociale interactie

33

Jelena Anzjuska NGO, 2008, p 55, 61, 81, 92. 34

Dat de status van de Servische civil society in Kosovo onderbelicht is wordt erkend door zowel lokale Servische als Albanese NGO’s. Zie: Arlov, M., et al., “Nedostatak sekse i mladih inicijativama.” CCSD, Mitrovica, (2012): p 1-23. Hoxch, T., et al., “Working together towards productive working relations between civil society and the authorities in Kosovo project.” Civicus, Prishtina, (2013): p 1-42; Mijaci , D., “Mapping of Serbian youth NGOs in Kosovo.” Forum Syd Kosovo, (2009): p 1-47.

(9)

waarin zij met elkaar en met de desbetreffende autoriteitscentra onderhandelen, redeneren, betogen, strijden of overeenkomen met elkaar.”35

Daarnaast veronderstel ik dat civil society geen vaststaand gegeven is dat ‘á la moment’ meetbaar is. Ik analyseer daarom ook de ‘ontwikkeling’ van een Servische civil society in Kosovo gedurende een breder tijdsspanne, namelijk de periode van de onafhankelijkheid

van Kosovo (2008) tot heden (2014).

Ten tweede richt mijn onderzoek zich strikt op de Servische gemeenschap in Kosovo. Sinds het begin van de jaren 1990 is Kosovo langzamerhand ontaard in een parallelle samenleving waarbij de Servische en Albanese gemeenschap bijna totaal gescheiden van elkaar leven. Hoewel dit enerzijds een consistente focus op de Servische gemeenschap vergemakkelijkt, ontkom ik er anderzijds niet aan om ook aspecten buiten de Servische gemeenschap in Kosovo bij mijn analyse te betrekken. De onafhankelijke status van Kosovo en haar nieuwe politieke structuur is een realiteit waaraan de Servische gemeenschap voor een succesvolle participatie in de maatschappij niet aan kan ontkomen.

Ten slotte gaat mijn onderzoeksvraag over de invloed die civil society-beleid heeft gehad op het van de grond komen van een Servische civil society in Kosovo. Er vanuit gaande dat de manifestatie van civil society afhangt van de lokale context heb ik me in het bijzonder gericht op de NGO sector die het meeste invloed kan uitoefenen op grassroot niveau. Omdat de context niet alleen wordt bepaald door het beleid van actoren, maar ook door de lokale omstandigheden zal ik deze ook in kaart brengen. Ik veronderstel dat een gedegen civil society-beleid rekening houdt met de lokale context. Het welslagen van civil society wordt dus bepaald door zowel factoren als door actoren.

Met factoren doel ik op sociaal, cultureel en politieke fenomenen die mogelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van civil society. Waarom sluit hetzelfde civil society-beleid meer aan bij de Albanese gemeenschap in Kosovo en minder bij de Servische gemeenschap? Met andere woorden, welke unieke factoren maken het verschil? Met actoren bedoel ik alle instituties, organisaties en staten die gemoeid zijn met het civil society-beleid in Kosovo en derhalve invloed uitoefenen op de structuur waarbinnen civil society plaatsvindt, oftewel, het civil society milieu.

Mijn streven van dit onderzoek is dat het zowel van theoretische als van praktische waarde zal zijn voor de Servische civil society in Kosovo. Ondanks de grote omvang van de internationale onderneming in Kosovo bevindt het internationale interventiebeleid zich nog relatief gezien in embryonale fase. Wellicht kan met deze case study betere inzichten worden verkregen wat het effect is van civil society-beleid in Kosovo en zou het van praktische waarde kunnen zijn voor de internationale actoren in kwestie, maar ook voor de Servische NGO’s en de Servische gemeenschap. Ten slotte ambieer ik met dit onderzoek, gelet op de grote onenigheid en verscheidenheid over het concept van civil society – ook theoretisch van aanvullende waarde te zijn. Is civil society een universeel begrip of

35

(10)

contextafhankelijk? Is civil society een fenomeen dat van bovenaf of van onderaf wordt gestuurd? En kan civil society überhaupt wel een rol van betekenis spelen in postconflictgebieden?

1.2 Hoofdstukindeling

Dit onderzoek bestaat uit drie onderdelen: theorie, context en praktijk. Elk onderdeel sluit ik af met het beantwoorden van een kernvraag. Met die kernvragen wordt invulling gegeven aan de onderzoeksvraag, terwijl het beantwoorden van de deelvragen na elke paragraaf het beantwoorden van de kernvragen faciliteert.

In Deel I ga ik op zoek naar een methode om de aanwezigheid, de werking en de duurzaamheid van civil society in post-conflict gebieden te kunnen verifiëren. Kernvraag I luidt: “Op welke manier is de aanwezigheid, de effectiviteit en de duurzaamheid van civil society in post-conflict gebieden te toetsen?” Omdat ik veronderstel dat de aanwezigheid, de effectiviteit, de duurzaamheid én de manifestatievorm van civil society contextafhankelijk is, analyseer ik in Deel II van mijn onderzoek op welke manier het sociale en politieke leven van de Servische gemeenschap in Kosovo de ontwikkeling van de lokale civil society beïnvloedt. Met andere woorden: “welke factoren belemmeren of stimuleren een Servische civil society participatie in Kosovo?”

In Deel III van mijn onderzoek bestudeer ik het civil society-beleid in Kosovo in de periode vanaf de onafhankelijkheid van Kosovo (2008) tot heden (2014). In de veronderstelling dat de internationale gemeenschap het civil society milieu vormgeeft en zodoende invloed heeft op de aanwezigheid, de effectiviteit en de duurzaamheid van civil society, ontleed en analyseer ik in dit onderdeel welke rol de verschillende actoren in kwestie hebben gespeeld. Ik zal hierbij de volgende kernvraag beantwoorden: “welke actoren hebben het civil society milieu in Kosovo vormgegeven in de periode van 2008 tot heden en welk effect heeft hun optreden op de aanwezigheid, effectiviteit en duurzaamheid van een Servische Civil Society in Kosovo?”

Na de structuur van mijn onderzoek in grove lijnen te hebben verduidelijkt, zal ik nu de hoofdstukindeling toelichten aan de hand van bijbehorende deelvragen. Om in Deel I uiteindelijk tot een toetsingskader te komen dat in staat is civil society in postconflictgebieden te analyseren, dient allereerst het concept civil society verhelderd te worden. In hoofdstuk 2 omschrijf ik de definitie van het begrip civil society en analyseer ik of civil society volgens de theorievorming een universeel begrip is of contextafhankelijk is.

(11)

analyseren van de relatie tussen civil society en de staat van essentieel belang. In paragraaf 2.2 analyseer ik de terugkeer van het civil society concept in academische discoursen veroorzaakt door de ontwikkelingen in Oost-Europa aan het einde van de Koude Oorlog. Wat maken deze voorbeelden duidelijk over de contextgebondenheid van de manifestatie van civil society? En welke rol is bij deze nieuwe discoursen toegedicht aan de staat? Tenslotte zal ik in paragraaf 2.3 ingaan op de ‘ongemakkelijke’ relatie tussen nationalisme en civil society. In hoeverre zijn deze twee concepten verenigbaar? Lijdt nationalisme per definitie tot een ‘uncivil society’? Uiteindelijk zal ik in deze sectie tot een werkbare definitie van civil society komen waarop ik mijn onderzoek kan baseren.

In hoofdstuk 3 zal ik analyseren welke rol is toegedicht aan civil society-beleid in postconflict-gebieden sinds de jaren 1990. Het doel van dit hoofdstuk is om enerzijds de civil society perceptie van de internationale gemeenschap in kaart te brengen en anderzijds om een omschrijving te geven hoe civil society-beleid ‘idealiter’ uitgevoerd dient te worden. In paragraaf 3.1 beschrijf ik welke waarde de internationale gemeenschap hecht aan civil society en hoe civil society-beleid geïmplementeerd dient te worden. In paragraaf 3.2 zal ik analyseren welke actoren hiervoor dienen te zorgen. Terwijl bijzondere aandacht gaat naar de NGO sector, omschrijf ik ook de rol van donororganisaties en intergouvernementele organisaties (waaronder staten) en de samenwerking tussen deze drie actoren. Hoe dienen deze drie actoren voor de aanwezigheid, effectiviteit en duurzaamheid van civil society te zorgen? In paragraaf 3.3 vat ik de conclusies van Deel I samen door het beantwoorden van de kern- en deelvragen. Vervolgens sluit ik af met het opstellen van een toetsingsmechanisme gebaseerd op de uitkomsten van het theoretisch onderzoek van Deel I.

Het doel van Deel II van dit onderzoek is om te achterhalen welke factoren een belemmerend of stimulerend effect hebben op de Servische civil society participatie in Kosovo. Hierbij maak ik een onderscheid tussen politieke factoren (H4) en sociale factoren (H5). In paragraaf 4.1 onderzoek ik de invloed van het communistisch verleden van voormalig Joegoslavië. Is de invloed van het communistisch erfgoed daadwerkelijk zo groot of liggen er andere diepgewortelde factoren – zoals het nationalistisch beleid, de repercussies van de Balkanoorlogen en de moeizame democratische transitie – aan ten grondslag? In paragraaf 4.2 beoordeel ik welk effect het huidige conflict omtrent Kosovo´s onafhankelijke status heeft op de Servische gemeenschap en het uitblijven van haar integratie in de nieuwe Kosovaarse staatstructuren. Of weerhouden momenteel andere politieke factoren de Servische gemeenschap in Kosovo van civil society participatie?

(12)

een belemmerend effect op civil society participatie? In paragraaf 5.2 zoom ik in op de divergente leefsituatie van de Servische gemeenschap die ten Noorden van de rivier de Ibar aangrenzend aan het Servisch moederland woont en het geïsoleerde leven van de Servische gemeenschap die in enclaves ten Zuiden van de rivier de Ibar woont. Veroorzaakt deze divergente leefomstandigheid een andere perceptie op de sociale en politieke realiteit? En welk gevolg heeft dit op een ‘eendrachtige’ civil society participatie? Ten slotte zal ik in paragraaf 5.3 antwoord geven op de vraag welke factoren een Servische civil society participatie in Kosovo belemmeren of stimuleren.

Na onderzoek te hebben gedaan naar de relatie tussen de lokale realiteit en de Servische civil society participatie in Kosovo,vestig ik in Deel III de aandacht op de rol die de verschillende actoren in kwestie hebben gespeeld in de ontwikkeling van een Servische civil society in Kosovo. Deze analyse zal vanaf de meest decentrale actoren (H6) naar de meest centrale actoren (H7) plaatsvinden. In hoofdstuk 6 wordt de rol van de eigen lokale gemeenschap onderzocht. In hoeverre leeft het concept van civil society onder de lokale bevolking? In mijn veronderstelling dat de manifestatie van civil society contextafhankelijk is neem ik aan dat ook de visie op civil society contextafhankelijk is. Daarom wordt er in paragraaf 6.1 eerst gekeken naar de lokale perceptie van civil society. In hoeverre deze visie zich in de praktijk uit, komt aan bod in paragraaf 6.2. Hier zal ik de vraag beantwoorden in hoeverre er sprake is van een door de lokale gemeenschap gestuurde Servische civil society in Kosovo en of er voldoende lokale capaciteit aanwezig is om deze civil society staande te houden.

Na het civil society-beleid in Kosovo van onderaf onderzocht te hebben, onderzoek ik in hoofdstuk 7 de invloed van civil society actoren van bovenaf. Welke invloed oefenen de drie hoofdactoren, te weten: de NGO sector (paragraaf 7.1), de lokale en internationale donororganisaties (paragraaf 7.2) en intergouvernementele organisaties (ook paragraaf 7.2) uit op de aanwezigheid, effectiviteit en duurzaamheid van een Servische civil society in Kosovo? Ik analyseer ook de samenhang tussen deze drie hoofdactoren en de invloed die deze samenwerking heeft op civil society in Kosovo. Ten slotte zal ik in paragraaf 7.3 antwoord geven op de kernvraag van deel III, namelijk, welke actoren het civil society milieu in Kosovo beïnvloed hebben in de periode van 2008 tot heden en welk effect hun optreden heeft gehad op de aanwezigheid, effectiviteit en duurzaamheid van een Servische civil society in Kosovo.

(13)

Servische gemeenschap in Kosovo en in hoeverre kunnen de inzichten uit deze scriptie een aanvulling zijn op de bestaande theorievorming omtrent het concept civil society.

1.3 Methodologische verantwoording

In mijn onderzoek naar de duurzaamheid van de Servische civil society ontwikkeling in Kosovo kom ik voor een methodologische uitdaging te staan. Namelijk, in hoeverre is civil society toetsbaar? In mijn veronderstelling dat zowel het functioneren als de manifestatie van civil society contextafhankelijk is en dientengevolge normatief van karakter is, lijkt een empirische analyse onmogelijk. Er is daarom een onderzoeksmethode nodig die het analyseren van civil society in de lokale context mogelijk maakt. Sociologische onderzoeksmethoden bieden soelaas. Onderzoek naar sociale fenomenen zoals civil society valt namelijk onder deze wetenschappelijke discipline. Van de drie sociologische hoofdtradities:

empirisch-analytisch onderzoek, interpretatief onderzoek en kritisch-emancipatoir onderzoek, doe ik

‘gedeeltelijk’ beroep op de twee laatstgenoemde onderzoekstradities.36

De interpretatieve traditie stelt dat sociale fenomenen niet strikt verklaard kunnen worden door observaties maar geïnterpreteerd dienen te worden. Deze stroming hecht veel waarde aan zogenoemde ‘exploratieve veldparticipatie’ omwille een i sider’s perspectie te vergaren waarmee de lokale realiteit beter te bevatten is. In dit opzicht kan ik met mijn werkervaring in de NGO sector in Servië en Kosovo gedurende de periode van 2007 tot en met 2010 een analyse vanuit een insider’s perspectief realiseren. In deze periode heb ik goed inzicht kunnen krijgen in de complexiteit van het leven van de Servische gemeenschap in Kosovo en in de verschillende dilemma’s waar de lokale NGO sector dagelijks mee wordt geconfronteerd.

De verzamelde beleidsdocumenten, jaarlijkse rapporten en het veldonderzoek van de betrokken donororganisaties, Intergouvernementele Organisaties en NGO’s die bedoeld zijn om het civil society-beleid op strategisch niveau te verbeteren en stakeholders te informeren, maken een degelijke analyse van het functioneren van de civil society actoren mogelijk in Deel III van deze scriptie. In de praktijk worden de analyses van lokale NGO’s vaak over het hoofd gezien, omdat deze uitsluitend in de lokale taal verschijnen, door het ontbreken van specifieke rapportage capaciteiten en het ontbreken van websites. Voor het verrichten van een contextgevoelige analyse zijn juist deze rapporten van essentieel belang en zullen daarom ook veelvuldig gebruikt worden. Ten tweede zal ik in dit onderdeel, het resultaat van enkele projecten waaraan ik heb bijgedragen, als uitgangspunt nemen bij de ‘kwalitatieve’ analyse van een Servische civil society in Kosovo. Daarbij komen mijn interviews en onderhoud met de lokale en internationale staf van civil society organisaties goed van pas bij de beoordeling van hun perceptie op de civil society in Kosovo.

36

(14)

De kritisch-emancipatoire onderzoeksmethode speelt ook een belangrijk rol in mijn onderzoek. Deze methode benadrukt het analyseren van de structuur van een maatschappij. Het is hierbij van belang om verschillende niveaus van abstracties te onderzoeken. Deze verschillende niveaus van abstracties oefenen allen invloed op elkaar uit en kunnen niet geheel los van elkaar worden gezien. Vandaar mijn focus op zowel de lokale gemeenschap, de NGO sector, de donororganisaties en de intergouvernementele organisaties, die allen elkaars effectiviteit binnen het civil society proces beïnvloeden. Alhoewel alle ‘abstractieniveaus’ evenredig behandeld zullen worden, is dit onderzoek verricht vanuit een grassroot perspectief, oftewel, vanuit de lokale context. Bij het in kaart brengen van de ontwikkeling van de civil society in Kosovo wordt het effect van het civil society-beleid, van onderaf, dus vanuit het perspectief van de lokale gemeenschap benaderd.

Dergelijke analyses zijn echter bijna uitsluitend van bovenaf verricht door de betrokken

stakeholders. Zo richten de USAID CSO sustainability Index (2008-2013) en de EC Progress report (2008-2013) zich op het effect van het juridische, financiële en facilitaire milieu in Kosovo op het

functioneren van civil society organisaties in Kosovo,37 richt de UN Development Report (2013) zich op de ontwikkelde capaciteiten van de NGO sector en focust de Civicus Civil Society Index (2011;2014) op de NGO infrastructuur, de daadkracht van NGO’s en de perceptie van civil society onder civil society organisaties.38 Kortom, de nadruk ligt op welk effect de hierboven genoemde aspecten hebben op het functioneren van ‘organisaties’ in plaats van het effect op de participatie van de lokale ‘bevolking’ in het civil society proces.

Daarnaast zijn deze resultaten vooral ‘kwantitatief’ van aard. Dit onderzoek zal echter meer kwalitatief van aard zijn gezien het feit dat het concept van civil society hier als een proces wordt beschouwd. De aandacht zal derhalve worden gevestigd op de capaciteit van de ‘lokale bevolking’ om het proces van civil society te eigenen en te bestendigen in plaats van het beoordelen van de ‘organisaties’ die dit proces slechts dienen te faciliteren maar in mijn optiek niet het hoofdobject van de civil society zijn. Het gaat dus bijvoorbeeld ook niet om het ‘aantal’ initiatieven vanuit de lokale gemeenschap om deel te nemen aan het civil society proces maar om de inhoud, de kwaliteit en de potentiële bestendigheid van deze initiatieven. Gezien het feit dat het gecreëerde civil society milieu wel de marges en de voorwaarden bepaalt waarin de lokale bevolking deelneemt aan het proces, zal ik wel gebruik maken van deze extensieve kwantitieve gegevens.

37

USAID., “2012 CSO Sustainability Index: For Central and Eastern Europe and Eurasia.” US Agency for International

Development, 16th edition, (2013): p 1-258. http://www.usaid.gov/sites/default/files/documents/1863/2012CSOSI_0.pdf; en: European Commission., “Kosovo: 2013 Progress Report.” EC Progress Report, Brussels, (2013): p 1-55,

http://ec.europa.eu/enlargement/pdf/key_documents/2013/package/brochures/kosovo_2013.pdf. 38

UNDP., “The Rise of the South: Human Progress in a Diverse World.” Human Development Report 2013, (2013): p 1-216.

http://hdr.undp.org/sites/default/files/reports/14/hdr2013_en_complete.pdf; en: Hoxha, T., et al., “Better Governance for a

(15)

DEEL I

THEORETISCH KADER

H2: Civil Society in theorie

2.1 De evolutie van het Civil Society concept 2.2 De wedergeboorte van het Civil Society concept 2.3 Uncivil society of alternative Civil Society?

H3: Civil Society in praktijk

3.1 Civil Society in postconflictgebieden

3.2 De Civil Society driehoek in postconflictgebieden

3.3 Conclusies Deel I

(16)

H2 Civil Society in theorie

“Civil Society is het geheel van vrijwillige organisaties die geen onderdeel van de overheid uitmaken, zonder winstoogmerk opereren en niet op familie- o vrie de ba de ber ste ”39

“Civil Society is het maatschappelijk middenveld: oftewel, dat deel van het maatschappelijk leven waarin b rgers vrij e zel sta dig k e ha dele , zoals i klei e e grotere bedrijve , NGO’s, vakbeweging en politieke partije e.d.”40

“Tussen markt en staat bevinden zich in elke samenleving heel veel verschillende vormen waarin mensen samenwerken. Dat brede scala aan activiteiten, organisaties en informele verbanden valt onder de oeme va Civil ociety”41

“Civil Society is een samenleving waarin mondige burgers vooral zelf zonder tussenkomst van politieke partijen voor hun belangen en idealen opkomen, al o iet door zich te orga isere ”42

Hierboven staan de meest voorkomende definities van civil society vermeld die min of meer de hoofdstroming representeren van het concept van civil society. Er zijn enkele overeenkomsten tussen deze voorbeeldparafrasen, maar het dilemma van de verscheidenheid in de begripsomschrijving van civil society is ook direct zichtbaar. Bij de eerste drie definities van Civil Society wordt een bepaalde ‘ruimte’ in beslag genomen binnen de samenleving waarin burgers zich ‘vrijwillig’ of ‘zelfstandig’ organiseren. Toch verschillen de omschrijvingen in de vaststelling hoe groot de ‘reikwijdte’ van deze ‘ruimte’ is. De eerste en de derde definitie sluiten de markt uit als endogene factor in het model, terwijl de tweede definitie de markt via het refereren naar kleine en grotere bedrijven, er juist wel bij betrekt. De definities 1, 3 en 4 impliceren de uitsluiting van de politiek en de staat, waar de tweede definitie juist ruimte biedt in het model voor deze aspecten. Ten slotte is niet duidelijk of het doel van deze vrijwillige ‘samenkomst’ van burgers ook van belang is in het beoordelen of bepaalde organisaties of verenigingen wel of niet onderdeel zijn van civil society. Anders gezegd, gaat het om de ‘ruimte’ of de ‘activiteit’ binnen deze ruimte?

De variëteit in het omschrijven van civil society wordt eveneens gereflecteerd in het aantal

39

Definitie uit: Van Dale. Van Dale. http://www.vandale.nl/, geraadpleegd op 13 Augustus 2013.

40

Definitie uit: Amnesty International. ”The Role of Civil Society: Amnesty International.” Amnesty International.

http://www.amnesty.org/en/united-nations/universal-periodic-review/role-of-civil-society, geraadpleegd op 13 augustus 2013.

41

Definitie van de Sauruszorgenwelzijn. "Civil Society." Thesauruszorgenwelzijn. The Sauruszorgenwelzijn,.

http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl/civilsociety.htm, geraadpleegd op 13 augustus 2013.

42

Definitie van Encyclo. "Civil Society (Betekenis/definitie Van)." Encyclo. http://www.encyclo.nl/begrip/Definitie,

(17)

uiteenlopende synoniemen die voor het begrip staan. De synoniemen actief burgerschap, maatschappelijk

middenveld, gemeenschapsgeest, collectief voluntarisme, meerpartijensysteem, burgerrechten,

accentueren allen een ander aspect van civil society. Ligt de nadruk op het gebied waarin het fenomeen zich afspeelt, of op de aard van de activiteit van het fenomeen? Betrekt civil society alleen het collectief of ook het individu? En door wie wordt het fenomeen in gang gebracht? Door processen van onderaf of van bovenaf?

Deze conceptuele divergenties omtrent civil society vormen geen obstakel in mijn onderzoek. Intergendeel, ik veronderstel dat deze divergenties voortkomen uit de diversiteit in contexten en perspectieven, oftewel, verschillende definities sluiten aan op verschillende contexten en perspectieven. Uitgaande van deze contextgevoelige benadering zal ik in paragraaf 2.1 eerst de evolutie van het civil society concept in kaart brengen en analyseren welke invloed de context heeft gehad op de totstandkoming en de inhoud van het concept. In paragraaf 2.2 ga ik in op de terugkerende populariteit van het civil society concept opgewekt door de sociale bewegingen in Oost-Europa aan het einde van de Koude Oorlog. Hoe verhoudt de aanwezigheid van civil society in Oost-Europa zich tot de eerder geanalyseerde hoofdstroming? En hoe verhoudt deze Oost-Europese case study zich met de geschetste Kosovaarse case study van paragraaf 1.4? In paragraaf 2.3 zal ik de ‘gespannen’ relatie tussen de concepten ‘civil society’ en ‘nationalisme’ bespreken. Zijn deze concepten compatibel of zijn zij elkaars tegenpolen?

(18)

2.1 De Evolutie van het Civil Society concept

De term civil society werd voor het eerst geïntroduceerd door de Griekse filosoof Aristoteles in de vierde eeuw voor Christus.43 De introductie van deze term is onlosmakelijk verbonden aan de uitvinding van de

democratie tijdens het hoogtepunt van de klassieke Griekse cultuur in de vijfde eeuw voor Christus.44 In een klimaat van aanhoudende oorlogen tussen de twee machtigste Griekse stadstaten Athene en Sparta bestudeerden filosofen tot in detail het functioneren van beide regeringsvormen. Aristoteles behoorde bij het select groepje filosofen dat pleitte voor een democratische regeringsvorm in plaats van een aristocratische regeringsvorm zoals die van Sparta.45 Het is in deze context waarin de term civil society voor het eerst geïntroduceerd werd. Societas civilis, oftewel ‘een maatschappij bestaande uit burgers’ zou volgens Aristoteles en zijn sympathisanten het best gebaat zijn bij een democratie.

Alhoewel het idee van ´burgerschap´ ten tijden van de klassieke oudheid een vrij revolutionair idee was, bevond het civil society idee zich nog in een embryonale fase. Civil society besloeg destijds nog de gehele maatschappij en was derhalve nog een vrij abstract begrip. Het afbakenen van het civil society concept kwam pas ter sprake in de periode van de Verlichting waarin West-Europese filosofen, analoog aan de Griekse filosofen uit de klassieke oudheid, wederom een ‘ideale samenleving’ trachtten te construeren in tijden van aanhoudende maatschappelijke spanningen in de zeventiende en achttiende eeuw. Het op zoek gaan naar een ´ideale samenleving´ bleek dus de leidraad te zijn van de evolutie van het civil society concept.

De eerste prille vormen van de afbakening van het civil society concept deden zich voor in het werk van de Schotse filosoof John Locke (1632-1704). Hij omschreef ´civil society´ of ´politieke society´ als een ruimte waarin de ongemakken en tekortkomingen van een ‘ at rlijke’ o a archistische

samenleving wordt gerectificeerd door de reciprociteit van regels en wetten.46 Hiermee maakte Locke een

onderscheid tussen een civil society waarin ‘de mens’ de sociale orde waarborgt middels het opstellen en naleven van de wet, en een state of nature waarin ‘de mens’ door het gebrek aan wetten en regels de sociale orde in de samenleving niet wist te handhaven. Dit idee was erg vernieuwend in een periode waarin God, en de absolute vorst in haar verlengstuk, als enige omnipotent werd gezien die de maatschappelijke orde beheerste. Locke accentueerde daarentegen juist de potentiele rol van de mens in de handhaving van de sociale orde en bood zowaar een instrument om deze orde te garanderen, namelijk

door het opstellen en naleven van de wet.

Voortbordurend op Locke´s idee dat de mens de vormgever is van de samenleving en als zodanig

43

Hall, J, A., en Trentmann F., Civil Society: A Reader in History, Theory and Global Politics. New York, NY: Palgrave Macmillan, 2005, p 11, 27.

44

Sulek, M., "Aristotle and Civil Society Theory." Indiana University Centre of Philantrophy (2008). Pagina 2-11. http://www.docstoc.com/docs/97360251/Aristotle-and-Civil-Society-Theory, geraapleegd op 13 augustus 2013. 45

Deze rivaliteit culmineerde in de vorm van de Peloponnessische oorlog (431 v.Chr – 404 v.Chr) 46

(19)

zorgt voor een discrepantie tussen de state of nature en de state of civilisation, zorgden Adam Ferguson (1723-1826) en Adam Smith (1723-1790) voor een verdere afbakening van de civil society theorie. De twee Schotse moraalfilosofen Ferguson en Smith zagen echter de innerlijke eigenschappen van de mens en haar natuurlijke affecties als voortstuwende kracht van de samenleving in plaats van de menselijke

capaciteit om wetten en regels op te stellen en te handhaven.47 De mens werd namelijk gekenmerkt door haar tegenstrijdige egoïstische en altruïstische eigenschappen. Ferguson stelde dat de altruïstische, oftewel de ‘sociale’ eigenschappen van de mens naar boven komen zodra de mens deel uitmaakt van een

civilisatie, terwijl haar egoïstische eigenschappen dan juist op de achtergrond raken. Door de interactie

van de mens middels haar ´sociale´ eigenschappen, ontstaan er vanzelf ethische normen en waarden binnen een samenleving. Deze ongeschreven morele regels die ontstaan zijn door menselijke interactie fungeren vervolgens als maatschappelijke ordebewaker.48

In Adam Smith´s The theory of moral sentiments (1759), zijn het niet de menselijke deugden maar juist de menselijke ondeugden, oftewel de menselijke egoïstische eigenschappen die de sociale activiteiten van de mens stimuleren waarop de samenleving functioneert. Alhoewel de mens allereerst haar eigen belang nastreeft is dit streven wel afhankelijk van derden. Het behartigen van persoonlijke verlangens zoals waardering, appreciatie, sympathie, erkenning en respect is onmogelijk zonder sociale interactie. Volgens Adam Smith bevordert het menselijk egoïstische verlangen niet alleen een participatie in het sociale domein, maar ook een deelname in het economisch domein. ‘Als iederee zij eige bela g

nastreeft, als geleid door een onzichtbare hand, zullen alle inspanningen aan de gehele maatschappij ten goede kome ’, aldus Adam Smith.49

De theorieën van Ferguson en Smith gaven beiden antwoord op de morele vraagstukken die er toentertijd speelden ten gevolge van de opkomst van markteconomieën en de sociale spanningen die dit fenomeen met zich meebracht. De nieuw opkomende kapitalisten waren met hun vermogen, macht en aanzien een gedegen concurrent voor de gevestigde orde en eisten als zodanig medezeggenschap in de politiek. Maar waren de individueel kapitalistische belangen wel verenigbaar met de collectieve belangen van de maatschappij? Met andere woorden, vormden de ambities uit het privé domein geen belemmering voor het publieke domein?

De oplossing was volgens Ferguson en Smith te vinden in de zelfregulerende werking van civil society. Zij zagen civil society als een sociale ruimte binnen de samenleving waarin interactie tussen individuen plaatsvindt die daar hun persoonlijke belangen trachten te behartigen. Door deze interactie ontstaat er een samenloop van morele normen die de spanningen tussen het privé domein en het publieke domein en tussen het individu en het collectief in bedwang houden. Civil society was als het ware een

47 Chambers en Kymlicka, 2002, p 14-17. 48 Chambers en Kymlicka, 2002, p 18. 49

(20)

ethisch arena binnen de samenleving die een helend effect had op de samenleving.50 Het idee van een ´zelfregulerende´ civil society die tot stand komt door de spontane en morele interactie van de mens, werd resoluut afgewezen door David Hume (1711-1776) en Immanuel Kant (1724-1804). In A treatise of

human nature (1738) betoogt David Hume dat het functioneren van civil society niet wordt bepaald door

‘het morele goed’ dat men zou produceren door hun interactie, maar afhangt van de aanwezigheid van

rechtvaardigheid in een samenleving.51 Hume onderstreept dat de mens überhaupt niet moreel van aard is en zodoende geen rechtsvaardigheidsgevoel kent dat voortgekomen zou zijn uit sociale interacties. Volgens Hume leeft de mens de wet slechts na ter behartigen van het eigen belang. Als ook de staat zich aan haar verplichting houdt om de beloften ten aanzien van haar burgers na te komen, ontstaat er aldus Hume, rechtvaardigheid in een samenleving. Deze gerechtigheid creëert vertrouwen en zekerheid in de samenleving waardoor burgers zich gestimuleerd voelen om het privé domein tijdelijk te verlaten omwille in sociaal contact te komen met de medemens.

Hume´s zienswijze omtrent de instrumentele waarde van gerechtigheid en de faciliterende rol van de staat hierbij, vond weerklank in Kant’s Kritik der reinen vernuft (1788).52 Kant onderschreef civil society als ‘een gezamenlijk publiek arena waar debatten en kritieken worden gevoerd’.53

Dit waren volgens Kant geen ´morele debatten´, zoals Smith en Ferguson beweerden, maar ´rationele´ debatten.54 Morele debatten vonden volgens Kant uitsluitend in het privé domein plaats. Zodra men zich in het publieke domein bevindt voert het uitsluitend rationele debatten. Deze visie kan niet los worden gezien van de historische context. Geheel in de traditie van de Verlichtingsfilosofen van zijn generatie - denk aan Jean Jacques Rousseau (1712-1778) en Montesquieu (1689-1755) - werd de ambivalente relatie tussen de staat en het volk voor het eerst sterk bekritiseerd. Omdat deze kritieken zich ook mochten richten op de staat, aldus Kant, kon de staat per definitie geen onderdeel zijn van dit publieke arena.55 Wel diende de staat deze kritieken mogelijk te maken door het garanderen van rechtvaardigheid. Zodoende zag ook Kant het garanderen en verbeteren van het rechtssysteem van een staat als middel om sociale participatie in de samenleving te stimuleren.56 Kortom, in tegenstelling tot de visie van Ferguson en Smith, beschouwde Hume en Kant civil society als een van boven gestuurd fenomeen.

Friedrich Hegel (1770-1831) en Alexis de Tocqueville (1805-1859) behoorden tot een nieuwe generatie filosofen die het civil society concept verder vorm hebben geven. Hegel zorgde voor een nieuwe dimensie in het civil society debat door te specificeren wat zich precies afspeelde binnen het publieke

50 Ibidem. 51 Ibidem, p 21. 52

Zie moderne uitwerking: Kant, I., Kritik Der Reinen Vernunft. Frankfurt A. M.: Suhrkamp, 2009. 53

Ibidem, p 29. 54

Volgens Kant komt het moraal niet voort uit de ‘passie’ van de mens, maar uit het ‘logisch redeneren’ van de mens. Zodra deze ontrafelde menselijke moraliteiten opgenomen worden in de wet ontstaat er een societas civilis dat zich onderscheidt van de state

of nature, oftewel een anarchistische staat. Kant, 2009, p 33.

55 Ibidem. 56

(21)

arena dat tot dan toe nog een vrij abstract concept was. Hegel was het niet eens met Kant dat de debatten die binnen het publieke arena werden gevoerd geen morele debatten behelsden. Integendeel, het individu wordt volgens Hegel een publiek persoon op het moment dat hij zich aansluit bij een associatie waarin hij zowel zijn privé belangen behartigt als zijn publieke belangen. Zodoende draagt een individu de morele debatten van het privé domein over op het publieke domein.57

Door de heterogeniteit aan interesses, belangen en klassen binnen dit publieke domein, komen individuen en associaties voortdurend met elkaar in botsing. Deze conflicterende belangen binnen de maatschappij hebben zich gedurende de geschiedenis altijd plaatsgevonden en verklaarden volgens Hegel de vele revoluties in de geschiedenis. Zolang een staat deze sociale fenomenen niet weet te kanaliseren of geen ruimte biedt voor deze processen om plaats te vinden, zullen er altijd revoluties plaatsvinden, aldus Hegel.58 Anderzijds hangt de uitkomst van het debat dat zich plaatsvindt in het publieke domein af van een andere factor, namelijk, het gemeenschapsbewustzijn. Zodra de individuen en associaties die in interactie komen in het publieke domein ervan bewust zijn dat zij een ‘aparte’ positie innemen in de maatschappij, namelijk, los van de staat en los van de markt, zullen de debatten een harmonischere uitkomst genereren. Zodoende is civil society volgens Hegel ‘a realm of community existing between the

amily a d the state’, oftewel een aparte gemeenschap tussen de familie en de staat.59

In L’a cie régime et la révol tio (1853) neemt De Tocqueville het falen van de Franse Revolutie (1789) als voorbeeld om aan te tonen dat zowel het bestaan van een ‘gemeenschapsbewustzijn’ als het faciliteren van civil society door de staat, echter niet volstaat om voor stabiliteit in een maatschappij te zorgen.60 Alhoewel de Derde Stand zich in de vooravond van de Franse Revolutie voor het eerst natie-breed met elkaar identificeerde in oppositie tegen de staat, ontbrak er volgens De Tocqueville een civiele cultuur die dit bewustzijn op langere termijn in stand zou kunnen houden. In de periode van 1789 tot en met 1804 viel deze oppositie diverse keren uit elkaar door het aan de macht komen van de bourgeoisie, de radicalen, de gematigden en ten slotte Napoleon.61 Ondanks het feit dat de Verlichtingsidealen maatschappij breed waren gepenetreerd middels de sociale interactie - die plaatsvond in bijvoorbeeld koffiehuizen, bibliotheken en theaters - wist de bevolking geen raad met deze nieuw verworven macht. Dit resulteerden in het uiteenvallen van de aanvankelijke eendracht waarbij de collectieve belangen weer onderdanig werden aan de particuliere belangen.

Een civiele cultuur komt volgens De Tocqueville niet slechts tot stand door sociale interactie tussen burgers maar door de ervaring van burgers om met de nieuw verworven rechten om te gaan. Als

57 Chambers en Kymlicka, 2002, p 26. 58 Ibidem, p 27. 59 Ibidem. 60

De Tocqueville, A., en Mélonio, F., L'Ancien Régime Et La Révolution. Paris: Flammarion, 1988. Deze informatie komt voort uit Wallace, C., en Pitchler, F., “Changing Patterns of Civil Society in Europe and America 1995-2005 : Is Eastern Europe Different?” East European Politics and Societies, (2012) : p 1-36.

61

(22)

een student van de Amerikaanse samenleving was hij een pionier met zijn visie op de instrumentele waarde van civil society en het waarborgen van de duurzamheid daarvan. De Tocqueville veronderstelde dat het functioneren van een samenleving, van een democratische samenleving in het bijzonder, afhankelijk is van de aanwezigheid van een civil society. Het democratisch karakter van een samenleving wordt in stand gehouden zodra burgers actief en assertief gebruik maken van hun burgerrechten. Zo wordt de politieke cultuur van de democratie in stand gehouden, aldus De Tocqueville.62

Terwijl Hegel het civil society concept verder afbakende door civil society te zien als een gesepareerde ruimte tussen de staat en het individu belichaamd door een ´bewust´ gemeenschapsleven, vulde De Tocqueville het civil society concept verder aan door het nut van civil society voor een samenleving te benadrukken, namelijk, haar positief effect op de democratie. Wel moet het historisch perspectief in acht worden genomen waarin deze inzichten zich hebben ontwikkeld. Terwijl de Verlichtingsfilosofen het civil society concept als een ideaal zagen dat nog niet volledig tot uiting was gekomen, hadden Hegel en De Tocqueville het voordeel om de Franse Revolutie - waarin deze abstracte ideeën voor het eerst geconcretiseerd werden - als studieobject te kunnen nemen in hun theoretisering van

civil society.63

Tegenwoordig beslaat de conceptualisering van civil society door Hegel en De Tocqueville de hoofdstroming van civil society, ook wel het klassieke model genoemd. Ondanks dit feit heeft hun werk niet alle onenigheden omtrent dit concept weten te voorkomen. Is civil society nu een van onder of van boven gestuurd fenomeen? In hoeverre is de markt en de staat onderdeel van civil society? Vertegenwoordigt civil society alleen collectieve belangen of ook particuliere belangen?64 Mocht er een eenduidig antwoord te geven zijn op deze kwesties, dan zou dat impliceren dat civil society een universeel concept is, oftewel een concept dat niet context gebonden is. In deze paragraaf is deze kwestie nog niet aan de orde gekomen daar civil society meer als ideaal is beschreven in plaats van het bestaan ervan.

In de volgende paragraaf ga ik aan de hand van de opkomst van civil society in Oost-Europa in de jaren 1970-80 analyseren in hoeverre civil society zich alom universeel manifesteert. Of anders gezegd, in hoeverre sluit de ‘klassieke’ theorievorming van civil society aan op de manier waarop civil society zich manifesteerde in Oost-Europa in de jaren 1970-80? En hoe verhoudt deze manifestatie zich met de civil society manifestatie in het vooroorlogse Kosovo?

62

Wallace en en Pitchler, 2012, p 3-19.

63 Frank Trentmann (2005) wijst bijvoorbeeld op het feit dat de omschreven civil society idealen van het achttiende-eeuwse Europa niet overeen kwamen met de realiteit. Dissidenten werden bijvoorbeeld structureel uitgesloten van de maatschappij. In het dagelijks jargon (buiten het domein van de Verlichtingsfilosofen) betekende het begrip civil society niet meer dan ‘onderdaan zijn’ van de staat. Frappant is dat juist in de tweede helft van de negentiende eeuw wanneer minderheden steeds meer rechten kregen de term civil society uit de maatschappelijke discourse verdween. Zie: Hall en Trentmann, 2005, p 30.

64

(23)

2.2 De wedergeboorte van het Civil Society concept

Aan het begin van de jaren 1960 werd het civil society concept na een lange afwezigheid uit politieke en wetenschappelijke discoursen geherintroduceerd. In The Civic Culture (1963) schreven Gabriel Almond en Sidney Verba het penetreren van het fascisme in diverse Europese staten na de Grote Depressie (1929) toe aan het ontbreken van civil society.65 Analoog aan De Tocqueville´s theorie beargumenteerden zij dat het ontbreken van een civil society een vervreemding van een democratische politieke cultuur tot gevolg heeft, waardoor burgers langzamerhand minder kritisch worden. Juist deze mondigheid van burgers was aldus Almond en Verba onmisbaar om de macht van de nazis en de zwarthemden in te perken.

De herintroductie van het civil society concept door Almond en Verba ondervond destijds geen grootschalig wetenschappelijk en politieke weerklank. Door civil society slechts als een model te gebruiken om het falen van staten te verklaren, voegden zij in feite niets toe aan de bestaande theorievorming. Pas vanaf het einde van de jaren 1970 stond het civil society concept plots in het middelpunt van de wetenschappelijke wereld. De sociale bewegingen en dissidentenbewegingen van Oost-Europese staten die gericht waren tegen de dictatoriale machtsgreep van de Sovjet-Unie, fungeerden als inspiratiebron. De inzichten die in dit kader tot stand kwamen gaven wel een nieuwe dimensie aan het civil society debat. Anderzijds had deze wedergeboorte van het civil society debat en de nieuwe inzichten die uit dit debat voortkwamen grote invloed op de inhoud van het internationale beleid dat in de jaren 1990 van start ging. De renaissance van het civil society debat is het onderwerp van deze sectie.

De terugkeer van het civil society debat werd in gang gebracht door het fiasco en de desillusie van de Praagse Lente (1968). Met het afzetten van Antonín Novotný (1904-1975), de rechterhand van Sovjetleider Brezjnev (1906-1982), sloeg Tsjechoslowakije een nieuwe koers in na een twintig jaar lange onderdrukking door de Sovjet-Unie.66 De nieuwe progressieve regering met Alexander Dubček (1921-1992) als leider streefde naar een ´socialisme met een menselijk gezicht´. Volgens het Actieprogram dat op 10 april 1968 bekend werd gemaakt, zou dit menselijk gezicht zich uiten in: verregaande democratisering, politiek pluralisme, het gelijkstellen van politieke partijen en het bevorderen van burgerinitiatieven.67 Om deze doeleinden te bereiken schafte Dubček direct de censuur af. Dit maakte open kritiek op de politiek mogelijk, Westerse mediaberichten konden ontvangen worden en burgerinitiatieven werden bevorderd. Door het bevorderen van burgerinitiatieven zou ook de macht van politieke partijen worden gereduceerd.68 De maatschappelijke repercussies die uit deze politieke hervormingen voortkwamen waren immens. Arbeiders en studenten kwamen middels demonstraties op

65

Almond, G.A., Verba, S., The Civic Culture: Political Attitudes and Democracy in Five Nations. Princeton, NJ: Princeton UP, 1963.

66

Tsjechoslowakije werd in 1948 een communistische staat. Zie: Crampton, R.J Eastern Europe in the Twentieth Century.

London: Routledge, 1994, p 326.

67

Ibidem, p, 328.

68

(24)

voor hun rechten.

Daarnaast schreven intellectuelen manifesten die gericht waren op zowel de conservatieve communisten in Tsjechoslowakije zelf als op haar verlengstuk, namelijk, de Sovjetheerschappij. Dva

tisice slov, ‘het Manifest van 2000 woorden’, was een van deze manifesten en werd gezien als het

hoogtepunt van de Praagse Lente.69 De Kremlin was ontsteld over deze anti-Sovjet en anticommunistische houding van de Tsjecho-Slowaken. Alhoewel Dubček en zijn regering bekrachtigden dat zij het communisme slechts wilde hervormen in plaats van verwerpen, besloot Brezjnev uit vrees op een domino-effect een einde te maken aan de Praagse Lente. Op 20 Augustus viel het Sovjetleger bijgestaan door het leger van enkele andere Warschaupactstaten Tsjechoslowakije binnen en installeerden opnieuw een Sovjet-gezinde regering met Gustáv Husák (1913-1991) als nieuwe communistische leider.70

Het besef dat het onmogelijk bleek te zijn voor Tsjechoslowakije om hervormingen van bovenaf, vanuit de politiek, door te voeren, heeft ertoe geleid dat diverse Oostbloklanden inclusief Tsjechoslowakije hervormingen voortaan van onder, buiten de politiek, trachtten door te voeren. Een voorbeeld hiervan is de Tsjecho-Slowaakse beweging Charta ’77 die zich onafhankelijk van de staat inzette voor de promotie van mensenrechten.71 Onder leiding van de toneelschrijver en activist Vaclav Havel () poogde deze beweging om tot een constructief dialoog met de overheid te komen omwille maatschappelijke problemen aan de orde te stellen. Alhoewel deze organisatie te weinig draagvlak had om voor de beoogde maatschappelijke hervormingen te zorgen, stond deze organisatie wel representatief voor de nieuwe manier van ‘politiek’ voeren in de Oostbloklanden. Door het falen van de communistische staat om maatschappelijke problemen aan de kaak te stellen werd dit vacuüm nu opgevuld door vrijwillige

associaties die deze problemen ten eerste identificeerden en vervolgens terugkoppelden aan de staat.72

Het door Havel later opgerichte Oča ské fórum, oftewel, het Burgerforum, had wel genoeg draagvlak om uiteindelijk voor maatschappelijke hervormingen te zorgen. Het Burgerforum groeide uit tot een overkoepelende organisatie bestaande uit studentenverenigingen, arbeidersverenigingen, kerken en dissidenten die allen pleitten voor democratische hervormingen. In 1989 resulteerden deze sociale bewegingen in het omverwerpen van het communistische regiem.73 Deze nieuwe manier van politiek voeren ‘buiten het domein van de politiek’ bleef niet beperkt tot Tsjechoslowakije. Ook de Poolse arbeidersvereniging olidar oś , oftewel, Solidariteit was in staat om het communistisch regiem tot een dialoog te dwingen en uiteindelijk het communistische regiem omver te gooien.

Net als het Burgerforum groeide Solidariteit uit tot een breed gedragen overkoepelende organisatie die in verzet trad tegen de Sovjetheerschappij. Onder leiding van Lech Wałęsa sloten zowel

69 Crampton, 1994, p 334. 70 Ibidem, p, 336. 71 Ibidem, p, 347-348. 72

Zbigniew, R., The Reemergence of Civil Society in Eastern Europe and the Soviet Union, Boulder: Westview, 1991, p 16. 73

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

which can be performed by accredited agencies under the CA include: drafting of the report on the suitability to adopt of the prospective adopters (art 15 of the Convention and s

Op de laatste partijraad is (mede) gebleken dat grote steden ondanks hun omvang lang niet altijd hun eigen organisatie onder controle hebben.. En zoals iedereen weet die hd

beleidsdoelstellingen van de VN op zich niet direct relevant omdat alle taken met betrekking tot de rechtsstaat na de onafhankelijkheid zijn overgenomen door EULEX Kosovo, maar

The present study focuses firstly on examining the five different styles for conflict management (integrating, obliging, dominating, avoiding and compromising) and, secondly

There are crucial intervening variables that determine the outcome and the e ffective implementation of EU foreign policy instruments used in a specific country or region, such as

• Fiscal data: Kosovo has allocated roughly EUR 570 million for economic recovery efforts in 2020, and an additional EUR 200 million in support to the private sector was

A foreign business organization is not required by the law to register in the Registry if its business activity is exclusively limited to exporting to Kosovo of products or

The ISIM/AKMI workshops on Family Law now constitute a forum of scholars from various disciplines together with practition- ers, all of whom are involved in the latest de- velopments