• No results found

Economische kroniek

In document Onze Eeuw. Jaargang 12 · dbnl (pagina 119-136)

(Bindendverklaring van collectieve contracten.)

De ‘Vereeniging van Voorzitters en Secretarissen van Kamers van Arbeid in

Nederland’ heeft in December 1906 eene commissie benoemd om een rapport uit te brengen omtrent de wijzigingen, welke zij in de wet op de Kamers van Arbeid wenschelijk oordeelde en om deze wijzigingen in een wetsontwerp te belichamen. Het verslag dezer commissie is in November '11 verschenen. Over den inhoud daarvan en de strekking der voorstellen heb ik reeds elders gelegenheid gehad mijn oordeel in het algemeen uit te spreken1)

, maar ik heb daarbij opzettelijk één belangrijk punt uit dit verslag ter zijde gesteld, omdat dit punt niet in eenig rechtstreeksch verband staat tot het vraagstuk van de reorganisatie der Kamers van Arbeid en ik de aandacht mijner lezers tot dat vraagstuk wilde bepalen. Doch dat eene, gewichtige punt moge dan thans hier in oogenschouw worden genomen; het betreft de mogelijkheid dat van overheidswege voor heel een vak verbindend wordt verklaard eene collectieve arbeidsregeling, die door een zekere meerderheid der vakgenooten (zoo werkgevers als arbeiders) is afgesloten.

Wat leidde de Commissie er toe, deze aangelegenheid in haar verslag ter sprake te brengen? Zij verklaarde uitdrukkelijk dat zij niet de tusschenkomst eener Kamer v.A. bij elk belangengeschil verplicht wilde gesteld zien en dat zij ook aan de uitspraken der Kamers geen bindende kracht wou zien toegekend. Geen verplichte arbitrage dus. Maar toch - zoo vervolgde zij - meenen wij dat de Staat niet genoeg ten aanzien van belangengeschillen tusschen werkgevers en arbeiders heeft gedaan, indien hij lichamen instelt, die desverlangd een bemiddelingspoging beproeven. Er dienen ook maatregelen genomen te worden om te zorgen, dat slechts in het uiterste geval geschillen uitbreken.

1) Tijdschrift der Maatschappij van Nijverheid, December 1911.

In zekeren zin - aldus erkende de commissie - treden wij hiermee buiten ons onderwerp, maar wij achten het toch gewenscht in enkele stellingen aan te geven hoe wij ons voorstellen dat van Staatswege bevorderd kan worden dat de strijd der belangen zoo min mogelijk tot scherpe conflicten aanleiding geve. ‘Het krachtigst middel ter voorkoming van belangengeschillen hebben partijen zelf in haar hand: het is de vaststelling van arbeidsregelingen door vreedzame onderhandelingen tusschen de bij den arbeid betrokken partijen, het is het sluiten van zoogenaamde collectieve arbeidsovereenkomsten. Dat deze contracten van overheidswege moeten worden bevorderd, is een thans algemeen erkend feit. Dit nu kan in de eerste plaats geschieden door een behoorlijke privaatrechtelijke regeling van deze overeenkomsten, welke thans nog ontbreekt, opdat de partijen hunne uit de overeenkomst

voortvloeiende rechten zooveel mogelijk zien gewaarborgd.... De Commissie is echter van oordeel, dat de wetgever niet bij eene civielrechtelijke regeling dient halt te maken. Wanneer de overgroote meerderheid der beoefenaars van een vak (b.v. ¾ der werkgevers en ¾ der werklieden) door een collectieve overeenkomst gebonden zijn, moet in het belang van de organisatie en de rust in het bedrijf het mogelijk zijn, dat door de overheid de inhoud van een zoodanig contract tot algemeene

bedrijfsregeling wordt verklaard, die ook de niet-tot-het-contract-toegetredenen bindt.’

Ziedaar verklaard waarom de Commissie meende dit onderwerp in haar verslag te moeten aanroeren; er was daartoe ook nog deze - door de Commissie niet genoemde - louter formeele grond: dat - gelijk blijken zal - de Kamers van Arbeid in de voorgestelde regeling van deze materie een zekere rol spelen. De Commissie n.l. heeft het niet gelaten bij het uitspreken van de boven weergegeven gedachte, doch heeft haar denkbeeld nader gemotiveerd en uitgewerkt in eene bijlage (met

toelichting), waarin de ‘hoofdpunten van eene wettelijke regeling’ op dit stuk zijn aangeduid.

Dit feit: dat de Commissie - hoewel erkennende door de ontwikkeling van dit punt buiten de orde te zijn - niet slechts bedoeld denkbeeld in 't voorbijgaan opperde, doch het noodig vond in groote lijnen een wettelijke regeling daarvoor te ontwerpen en dus een h.i. practische uitwerking van het beginsel aan de hand te doen; - dit feit toont wel stellig aan, hoe groote waarde de Commissie zelve aan dit punt hechtte en hoezeer hare leden bereid zullen zijn voor de verwezenlijking van deze denkbeelden te ijveren.

Die denkbeelden zijn in hoofdzaak niet nieuw; reeds vroeger is door anderen aangedrongen op verbindend verklaring door de overheid van collectieve contracten; men herinnere zich b.v. slechts wat daarover door Mr. Merkelbach in zijn academisch proefschrift is geschreven. Doch het is een stap vooruit voor denkbeelden als deze, wanneer een commissie als die, welker werk voor ons ligt en die niet geroepen was nu juist dit punt te bespreken, daaraan zooveel aandacht wijdt en een proeve van regeling aan de hand doet1)

. Daarom dan ook is het wel de moeite waard, na te gaan waarop die denkbeelden neerkomen, hoe men zich de ontworpen regeling heeft gedacht en welke bedenkingen tegen zoodanige voorstellen zijn aan te voeren. De regeling der zaak is vrij eenvoudig. Bij Koninklijk Besluit kan worden bepaald dat de inhoud van een rechtsgeldige C(ollectieve) A(rbeidsovereenkomst) bindend zal zijn voor alle patroons en alle werklieden, die op het gebied waarvoor de C.A. van kracht is, werkzaam zijn in het vak, waarvoor zij is gesloten. Zulk een K.B. wordt slechts genomen op verzoek van een der door de C.A. gebonden werkgevers- of werkliedenvereenigingen; heeft geen werkgevers-vereeniging daaraan deel, dan kan het verzoek uitgaan van tenminste 1/10 der door de C.A. gebonden patroons, die tenminste 1/10 der werklieden in het vak in dienst hebben. Het verzoek moet uiterlijk 15 maanden vóór afloop der C.A. tot de Kroon worden gericht. De Minister van Landbouw, H. en N. vraagt dan aan den betreffenden Arbeidsraad2)

of de betreffende Arbeidsraden hem het advies van een ‘Vakraad’ te doen toekomen. Het bestuur van den Arbeidsraad onderzoekt of inderdaad ten minste ¾ der patroons en der werklieden binnen

1) De Commissie bestond uit de Heeren: Mr. H.L. Drucker (voorzitter), Mr. Ph. Falkenburg,

W. Havers, J.H. van Heek, D. de Klerk, Jhr. Mr. O.F.A.M. van Nispen tot Sevenaer, H. Polak (tusschentijds afgetreden en niet vervangen), J.H. Schaper, Jos. de Sterke, A.S. Talma (afgetreden en vervangen door Ds. J.C. Sikkel), J. van Waardhuizen, Mr. Dr. J.H. van Zanten en Mr. E.M. Meijers (tevens als secretaris). - De Heer van Heek verklaarde in eene nota met deze denkbeelden niet te kunnen medegaan.

2) De Commissie stelt voor dat alle binnen een zeker gebied zich bevindende Kamers v. Arbeid

te zamen één Arbeidsraad vormen, welks voorzitter wordt benoemd door de Kamer, welks secretaris wordt bezoldigd. De leden-patroons en leden-werklieden der Kamers van Arbeid binnen zeker ressort zijn tevens leden-patroons en leden-werklieden van den Arbeidsraad voor dat gebied.

de werkings-sfeer der C.A. in het betreffende vak werkzaam zijn en of zij op de patroons- (of werklieden-)kiezerslijst voorkomen; is aan dezen formeelen eisch niet voldaan, dan wordt het verzoek afgewezen. Is daaraan wel voldaan, dan wordt door de betrokken Kamer v.A. een vakraad samengesteld: 2 leden-patroons en 2

leden-werklieden uit de Kamer v.A., liefst werkzaam in het betreffende vak, met 2 patroons en 2 werklieden, resp. aangewezen door de partijen van de C.A. in gemeenschappelijk overleg; als voorzitter: de voorzitter van den Arbeidsraad. De Vakraad roept bij openbare kennisgeving de belanghehbenden op, hun bezwaren tegen het bindend verklaren der C.A. kenbaar te maken: de Vakraad kan bij de partijen van de C.A. beproeven haar bepalingen gewijzigd te krijgen; hij kan ook een stemming over de bindendverklaring der C.A. uitschrijven. Verklaren zich bij die stemming meer dan ¼ der kiezers-patroons of meer dan ¼ der kiezers-werklieden in het vak tegen de bindendverklaring, dan wordt het verzoek afgewezen. Acht de Vakraad geen reden tot een stemming aanwezig of geeft deze een voor bindendverklaring gunstige uitkomst, dan zendt de Vakraad zijn gemotiveerd oordeel (met meededeeling van ingebrachte bezwaren, aangebrachte wijzigingen in de C.A. enz.) via het bestuur van den Arbeidsraad aan den Minister. Een Koninklijk Besluit, waarbij een verzoek wordt afgewezen, bevat de gronden daarvoor. Een K.B., waarbij wordt bepaald, dat de inhoud der C.A. ten opzichte van de in die overeenkomst geregelde onderwerpen geldt als regeling der arbeidsvoorwaarden, bepaalt tevens, voor welk gebied en gedurende welken tijd zij van kracht is. Elk beding tusschen een werkgever en een arbeider, strijdig met de in een K.B. (tot bindendverklaring) opgenomen

arbeidsvoorwaarden, is ongeldig.

Men ziet: de regeling is inderdaad vrij eenvoudig. Toch - voordat wij over het beginsel zelf komen te spreken - een enkel woord over de uitwerking. Het is duidelijk dat het zwaartepunt der beslissing ligt bij den Vakraad. Wel wordt - natuurlijk! - niet gezegd dat bij K.B. de bindendverklaring der C.A. zal worden uitgesproken, indien de Vakraad daartoe adviseert; wel blijft dus formeel de Kroon of de Minister vrij een C.A. niet bindend te verklaren ook al heeft de Vakraad zich daarvoor

uitgesproken; maar, wanneer eenmaal het wettelijk instituut bestaat, dan zal de Minister - behoudens zeer buitengewone omstandigheden - terecht afgaan op het hem door het bevoegd college verstrekt advies en dit volgen. Het zwaartepunt ligt dus bij den Vakraad. Hoe is

deze samengesteld? In dezen Raad hebben zitting: 2 patroons en 2 werklieden, aangewezen door de partijen van de C.A.; zeer juist zegt van hen de Toelichting tot de Hoofdpunten: ‘zij zijn uit den aard der zaak voorstanders van de bindendverklaring en moeten dus niet de meerderheid vormen’. Naast hen nemen dan zitting: 2 leden-patroons en 2 leden-werklieden der Kamer v.A., door haar aan te wijzen en ‘zooveel mogelijk in het betreffende vak werkzaam.’ De voorzitter van den

Arbeidsraad presideert dit college. - De mogelijkheid blijft dus open dat naast de 4 verklaarde voorstanders tot een beslissing over de zaak worden geroepen 4 mannen, die niet in het betreffende vak werkzaam zijn [indien n.l. dit vak niet in de Kamer v.A. door beoefenaars vertegenwoordigd is], die dus geen bijzondere bevoegdheid tot oordeelen en geen rechtstreeksch belang bij de zaak zullen hebben. - De mogelijkheid blijft ook open dat de Kamer v.A. - wanneer er in haar midden geen aangewezen vakgenooten zijn - de 2 het meest voor bindendverklaring gevoelende van haar leden-patroons en 2 gelijkgezinde ledenwerklieden in den vakraad afvaardigt. Maar stel dat tegenover de 4 verklaarde voorstanders 4 even sterk verklaarde tegenstanders in den Vakraad zitting nemen, wat dan? Alsdan geeft de voorzitter den doorslag. Deze voorzitter is de door de Kroon benoemde voorzitter van den

Arbeidsraad. Welken waarborg biedt hij dat hij, de weegschaal houdend bij de beslissing in zoo gewichtige aangelegenheden, dat doen zal met de vereischte onbevangenheid en de noodige kunde? Want het zijn belangrijke beslissingen, welke de Vakraad nemen zal en zijn bevoegdheid is zeer uitgebreid. De Vakraad is verplicht kennis te nemen van mondeling of schriftelijk ingebrachte bezwaren tegen de voorgenomen bindendverklaring. Maar hij is bevoegd de verzoekers over de ingebrachte bezwaren te hooren, zonder verplicht te zijn die bestrijding van bedenkingen door voorstanders der bindendverklaring te doen geschieden in contradictoir debat met hen, die de bedenkingen opperden. De Vakraad is bevoegd te beproeven of er wijzigingen in de C.A. kunnen worden aangebracht, maar hij kan ook, trots de aangevoerde bezwaren, die poging nalaten, indien hij oordeelt dat de C.A. ten volle en ongewijzigd bindend moet worden verklaard. De Vakraad is bevoegd een stemming uit te schrijven, maar kan dat ook nalaten, wanneer hij meent dat de uitslag niet met zijn eigen wenschen omtrent de bindendverklaring zou

overeenstemmen. - Dit alles kan de Vakraad doen en laten. De Vakraad, dat heet: de 4 verklaarde voorstanders, die ex officio daarin zitting nemen, met den voorzitter de

meerderheid vormend reeds indien de 4 anderen (vakgenooten of ook geen

vakgenooten) allen tegen bindendverklaring zijn. Kunnen de 4 ex-officio-voorstanders onder de 2 door de Kamer v.A. aangewezen werklieden-leden er desnoods slechts 1 vinden, die aan hun zijde staat, dan reeds beschikken zij zonder den voorzitter over de meerderheid, kunnen zij uitmaken dat er geen termen zijn om wijzigingen in de C.A. voor te stellen, geen termen voor een stemming, kunnen zij volgens den kortst mogelijken weg het gunstig advies uitbrengen, waarvan de Minister wel zelden of nooit zal afwijken.

Misschien zal men de opmerking maken dat de zaak hier wordt voorgesteld als moest er noodwendig strijd worden gevoerd, als gold het 't doorzetten van den eigen zin, als ware alle toegankelijkheid voor afwijkende meeningen, alle uitzicht op overreding en zakelijk overleg uitgesloten, als betrof het de krachtmeting van partijen. - Ons antwoord is dat in de praktijk inderdaad de beslissing omtrent de

bindendverklaring veelal, misschien meestal, een zaak van partij-strijd, van

partijen-strijd zijn zal. Men denke zich toch eens den toestand in, gelijk die zich naar alle waarschijnlijkheid bij de toepassing van het door de Commissie ontworpen statuut zou voordoen. Nemen wij eens aan dat ten minste ¾ der werkgevers en ten minste ¾ der werklieden in eenigen bedrijfstak zich onderling hebben verstaan nopens een collectieve regeling van loonen en andere arbeidsvoorwaarden. Er zal dan ongetwijfeld bij deze werkgevers en deze werklieden zich een krachtig streven openbaren in de richting eener bindendverklaring van de vastgestelde bepalingen over heel de lijn van het bedrijf, want beider partijen belang drijft ze daartoe samen: zoowel de verbonden werkgevers als de gecoaliseerde werknemers achten zich benadeeld door het ‘onder de markt’ werken zoo van patroons als van arbeiders. Men ziet dan ook b.v. in Duitschland de ‘tariftreue’ bedrijfshoofden hand in hand met de in hun dienst zijnde werkers alle middelen beproeven om de buitenstaanden in het vak tot toetreding tot de C.A. te bewegen, moet het zijn te dwingen. Men ziet daar de in een C.A. verbonden werkgevers en arbeiders gezamenlijk ageeren tegen de ‘tarifuntreue’ werkgevers en gezamenlijk tegen de ‘tarifuntreue’ arbeiders. Nu zal in Nederland de wet de mogelijkheid tot ‘dwingen om in te gaan’ scheppen, mits slechts een Vakraad daartoe adviseert. Zullen dan de verbondenen niet al het mogelijke doen om te bewerken dat het advies van den Vakraad in hunnen geest uitvalle? Van 4 der 9 plaatsen in den Vakraad

zijn zij reeds zeker; de 5dewordt bezet door den voorzitter van den Arbeidsraad; No. 6-9 zullen worden aangewezen door het bestuur der Kamer v.A. in het betrokken bedrijf. Nu, dan komt het er op aan, te zorgen dat dit bestuur bestaat uit mannen, die gunstig over de C.A. denken. Maar dit bestuur wordt immers door de vakgenooten (patroons en arbeiders) aangewezen. En daar ¾ dier vakgenooten aan weerszijden tot de C.A. toegetreden zijn, ligt het slechts aan hen, indien zij, die de gegadigden voor de 4 open plaatsen aan te wijzen hebben, niet behooren tot de vrienden der bindendverklaring. Ten slotte komt dit alles slechts neer op wat verkiezingswerk, op wat propaganda en agitatie, op intimidatie als het zijn moet... Of meent ge bijgeval dat, wanneer ¾ der vakgenooten de bindendverklaring beslist verlangen, zij er in berusten zullen dat ¼ - de ‘onderkruipers’, de ‘loonbedervers’, die onder den marktprijs werken - hun de wet zullen stellen en de bindendverklaring zullen tegenhouden? Daar zal men wel raad op weten! Wanneer de Vakraad niet wil meewerken, zal men de Kamer van A. ‘omzetten’, zoodat een volgende, door haar benoemde vakraad gewilliger is.

Of meent men dat alweder de kleuren van dit beeld te schril zijn? De Commissie zegt in den aanhef van haar toelichting tot de ‘Hoofdpunten’ het volgende ter algemeene aanbeveling van haar stelsel: ‘Indien in een vak een collectieve arbeidsovereenkomst is tot stand gekomen en de niet door deze overeenkomst gebondenen een kleine minderheid in het vak vormen, is het voor de partijen der C.A. een bijzonder onaangename toestand, dat deze minderheid, door van die voorwaarden af te wijken, voordeelen kan behalen of zelfs voor een deel de werking der C.A. kan te niet doen. De gevolgen hiervan zijn o.a. ten duidelijkste uitgekomen in de diamantindustrie te Amsterdam, waar de C.A. inderdaad bijna het geheele vak omvat en waar door de werkliedenvereeniging ten einde zich te verdedigen tegen nadeelen, voor haar voortvloeiende uit nieterkenning der C.A. door de niet-aangesloten minderheid, de zoo scherp werkende middelen van boycott en posten werden toegepast. Zoo verschaffen de vereenigingen zichzelf recht, waar de Staat geen voldoende regeling heeft getroffen. Het komt der Commissie echter voor, dat het op den weg van den Staat ligt, door een behoorlijke regeling van dit onderwerp aan een dusdanige eigenrichting een einde te maken’.

De door de Commissie opgewekte herinnering aan de ‘krachtmiddelen’, welke de A.N.D.B. in het werk heeft gesteld om

willigen voor zijn C.A. te... winnen, - die herinnering komt uitnemend te stade, waar men zich de vraag voorlegt: welke in de praktijk de werking van het statuut der Commissie zijn zou. Stel: deze ‘hoofdpunten’ zijn wet geworden en ¾ zoo der werkgevers in de diamant-nijverheid (A.J.V.) als der werknemers (A.N.D.B.) zijn in een C.A. verbonden. Dat zij bindendverklaring voor heel het bedrijf wenschen, is buiten kijf. Twee werkgevers uit de A.J.V. en twee werknemers uit den A.N.D.B. bezetten 4 van de 9 plaatsen in den Vakraad; bij hen voegt zich de heer X. als voorzitter van den Arbeidsraad. De Kamer van A. voor de brilliantnijverheid zal nu voor de 4 overige plaatsen 2 werkgevers en 2 arbeiders uit het bedrijf aanwijzen. Maar de bestuurders dezer Kamer van A. worden gekozen door de patroons en de arbeiders, van wie reeds ¾ zich voor de C.A. hebben verklaard. Dus...? Dus laat licht zich raden van wat kleur dit bestuur en de door dit bestuur aangewezen 4 mannen zijn zullen. En nu gaat deze Vakraad aan het werk. Hij moet bezwaren aanhooren van tegenstanders, kan over die bezwaren de voorstanders van bindendverklaring hooren, kan een stemming uitschrijven, doch kan dit ook nalaten en zendt ten slotte zijn ‘gemotiveerd oordeel’ aan den Minister. Och kom, wie twijfelt er een oogenblik aan of de heeren, die voorheen tegen ‘de zoo scherp werkende middelen van boycott en posten’ niet opzagen, zullen alsdan zelfs zonder zulke middelen dadelijk gewonnen spel hebben!

Intusschen raakt al het bovenstaande slechts de uitvoering der regeling, niet haar beginsel. Indien - zoo kan men ons tegemoet voeren - gij meent dat het recht der minderheid niet verzekerd is door de voorgestelde bepalingen, dan valt over verscherping van die bepalingen nog wel te praten. - Zeker, dit is zoo, m a a r - en hier komt men tot het beginsel der zaak - ook bij de best denkbare verzekering van het recht der minderheid is het eind van het lied toch dat die minderheid zich voor de meerderheid zal moeten bukken. Zij er een vakraad of welk ander college ook, hetwelk het voor en tegen der bindendverklaring als op een goudschaaltje weegt; zij er een geheel vrije, zuivere, door niets beïnvloede stemming; dan zullen er toch altijd gevallen zijn, waarin werkgevers en arbeiders, tegen hun zin en tegen hun inzicht omtrent hetgeen voor hen het beste zijn zou, gedwongen worden zich onder het juk der bindendverklaarde C.A. te voegen. Wanneer slechts de Vakraad (laat ons nu aannemen: in volkomen onbevangenheid oordeelend) uitmaakt dat ook de onwilligen moeten worden

gedwon-gen en wanneer slechts bij stemming (wij nemen aan: een stemming zoo rein van alle bijmengselen als slechts denkbaar is) minder dan ¼ der patroons of minder dan ¼ der arbeiders afkeerig blijkt, dan worden deze minderheden er toe genoopt - door den wetgever - te doen werken en te werken onder arbeidsvoorwaarden, die zij voor

In document Onze Eeuw. Jaargang 12 · dbnl (pagina 119-136)