• No results found

Economische analyse

In document De Wet op de Dividendbelasting 1965 (pagina 45-51)

Hoofdstuk 6 Huidige status van de Nederlandse dividendbelasting

6.5 Economische analyse

Voormalig Staatssecretaris van Financiën Joop Wijn heeft eind 2005 al eens aangegeven dat de Wet op de Dividendbelasting op lange termijn afgeschaft zou moeten worden.60 Een totale afschaffing van de Nederlandse dividendbelasting was op korte termijn volgens de

Staatssecretaris echter niet haalbaar, vanwege het grote budgettaire belang. De heffing van dividendbelasting leverde de staatskas in 2007 ca. een miljard euro op. Omdat dit bedrag gecompenseerd zal moeten worden, was voor de Staatssecretaris afschaffing op dat moment nog „een brug te ver‟. De wijzigingen in de dividendbelasting sorteerden in 2007 in een inkomstenderving van € 25 miljoen. De wijzigingen in 2008 kosten € 5 miljoen aan dividendbelastingopbrengsten.61

Volgens het Belastingplan 2008 levert de dividendbelasting komend jaar ongeveer € 3 miljard op. Dat is in verhouding tot de totale belastingopbrengsten (circa € 130 miljard) niet veel.62

De dividendbelasting wordt nationaal binnen het Nederlandse systeem verrekend met de inkomstenbelasting en levert feitelijk niets op. De dividendbelasting op dividenden die worden uitgekeerd aan beleggers die in het buitenland wonen leiden wel tot een

daadwerkelijke opbrengst. Het Nederlandse systeem komt er dus in feite op neer dat de dividendbelasting geheel wordt betaald door buitenlanders. Dit brengt de conclusie met zich mee dat de effectieve opbrengst van de dividendbelasting veel lager is dan € 3 miljard. Door de binnenlandse verrekening van dividendbelasting met de inkomstenbelasting is de

effectieve opbrengst in 2008 naar schatting € 800 miljoen. Deze opbrengst weegt mijns inziens niet meer op tegen de voordelen die kunnen worden behaald met de administratieve lastenverlichting en de verbetering van het vestigingsklimaat, die kan worden gerealiseerd door de afschaffing van de dividendbelasting.

In dit economische licht bezien is het niet meer de vraag of de dividendbelasting verdwijnt,

60 www.minfin.nl, WT05-11-16

61

bron: www.minfin.nl

maar vooral wanneer dat het geval zal zijn. Bezien vanuit een optimaal vrij verkeer van kapitaal is dat ook een goede ontwikkeling.

Een belangrijk aspect dat niet uit het oog mag worden verloren, is het feit dat de dividendbelasting, bij de onderhandeling van belastingverdragen, wordt gebruikt als

onderhandelingsinstrument. Door het afschaffen van de dividendbelasting, verliest Nederland aldus een belangrijk onderhandelingsinstrument. Dit betekent dat Nederland ook minder snel kan eisen dat de verdragspartner haar bronheffing vermindert of achterwege laat, daar

Nederland over onvoldoende „wisselgeld‟ beschikt.

Voorts zijn er nog efficiencyredenen aan te voeren voor de heffing van dividendbelasting. Het is eenvoudiger om een inhoudingsplichtige vennootschap aan te wijzen en te controleren dan alle individuele aandeelhouders te achterhalen, te controleren en te belasten in het kader van de heffing van een inkomstenbelasting. Door de heffing van dividendbelasting via de

vennootschap krijgt de fiscus (een deel van) de belasting eerder en met minder

debiteurenrisico dan wanneer gewacht moet worden op de veel latere aanslagoplegging in de eindheffing te laste van individuele aandeelhouders.

Wanneer we deze aspect laten meewegen, is het wellicht verstandiger totale afschaffing van dividendbelasting achterwege te laten. Eerst zal de totale budgettaire schade in kaart moeten zijn gebracht, hetgeen niet eenvoudig is en dus meer bedraagt dan de algemeen aangenomen € 800 miljoen. Daarna kan een beslissing genomen worden om de dividendbelasting al dan niet af te schaffen.

Hoofdstuk 7 Conclusie

Ik zal deze scriptie besluiten met het geven van een antwoord op de vragen uit de inleiding, welke aanleiding zijn geweest deze scriptie te schrijven. Deze vragen luidden:

1 Valt een lijn te ontdekken in de recente uitspraken van het Europese Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap ten aanzien van de belasting op dividenden?

2 Bevat de huidige Nederlandse Wet op de Dividendbelasting nog strijdigheid met het Gemeenschapsrecht?

3 Heeft de Nederlandse heffing van dividendbelasting in haar huidige vorm nog bestaansrecht?

Ad 1

Het antwoord op deze vraag moet bevestigend luiden. De belangrijkste conclusie is allereerst dat de bronstaat zorgt dient te dragen dat een eventuele belemmering wordt opgeheven (Denkavit). Zie hierbij ook mijn verklaring voor een andersluidend oordeel in de zaak Test Claimants in Class IV of the ACT Group Litigation in paragraaf 1 van hoofdstuk 6. Een belemmering kan aan de orde zijn indien sprake is van een bronheffing waarbij voor binnenlandse aandeelhouders in tegenstelling tot buitenlandse aandeelhouders, een voorziening is getroffen ter voorkoming van dubbele heffing (Denkavit). Bij dergelijke belemmeringen kunnen een evenwichtige verdeling van heffingsbevoegdheid en samenhang van het belastingstelsel nooit een rechtvaardigingsgrond vormen (zie Amurta en Denkavit). Ongunstige fiscale behandeling kan in algemene zin niet worden gecompenseerd door andere fiscale voordelen (Verkooijen). Wel dient rekening te worden gehouden met voordelen die een buitenlandse aandeelhouder aan een belastingverdrag kan ontlenen (Bouanich). Dit geldt zowel voor voordelen die worden verleend door het bronland (Bouanich) als voordelen die worden verleend door het woonland (Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation). Dit laatste in tegenstelling tot hetgeen bepaald is in het Fokus-bank-arrest. De nuancering die hierbij moet worden gemaakt is dat geen acht dient te worden geslagen op unilaterale voordelen (Amurta). Alleen met voordelen, die worden verleend door de bronstaat zelf of door de woonstaat op basis van een bilateraal belastingverdrag, dient rekening te worden gehouden. Dit laatste aspect rijmt niet met hetgeen is bepaald in de zaak De Groot (zie hoofdstuk 6, §3). Voorts lijkt het erop, gezien het recente OESF-arrest alsmede de zaak Kerckhaert Morres, dat het HvJ EG onderscheid maakt tussen juridisch dubbele belasting (dividendbelasting en inkomstenbelasting), waarbij voorheffing en eindheffing met elkaar worden vereenzelvigd, en economische dubbele belasting (vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting) waarbij geen vereenzelviging plaatsvindt.

De belangrijkste conclusie is echter dat het HvJ EG in algemene zin een meer economische blik hanteert, door te kijken naar de werkelijke hoeveelheid belasting die moet worden betaald. De strikt juridische blik van het EVA-hof (Fokus bank) lijkt niet meer relevant. Zoals

aangegeven kan ik mij zeer wel vinden in deze zienswijze. Voorts moet worden gesteld dat, bezien vanuit de rechtspraak van het Europese Hof, het erop lijkt dat de dividendbelasting nog bestaansrecht heeft. Uit de arresten kan niet worden afgeleid dat een algeheel heffingsverbod geldt (bijvoorbeeld voor wat betreft de inhouding op dividenden die worden betaald aan inwoners van andere lidstaten). Hieraan doet het verschillende karakter van de heffing in

binnenlandse (voorheffingskarakter) en buitenlandse verhoudingen (eindheffing) niet af. Het voorgaande geldt uiteraard met de kanttekening dat vrijstellingen in de dividendbelasting voor alleen nationale situaties strijd kunnen opleveren met het recht van vrije vestiging.

Ad 2

Met de wijzigingen in de Nederlandse Wet op de Dividendbelasting 1965 is een groot deel van de strijdigheid met het Gemeenschapsrecht weggenomen. Toch moet geconcludeerd worden dat niet in alle gevallen de strijdigheid is opgeheven. Vooral de behandeling ten aanzien van EVA/EER-landen met betrekking tot de inhoudingsvrijstelling is een doorn in het oog. Ook ten aanzien van derde landen is nog sprake van strijdigheid (zie hoofdstuk 6 §4). Ten aanzien van het terugclaimen van dividendbelasting door niet aan een

vennootschapsbelasting onderworpen lichaam (pensioenfondsen) geldt dezelfde kritiek ten aanzien van EVA/EER-landen. Ook de rechtsvormeis alsmede de vestigingseis kan de toets der kritiek ren aanzien van EVA/EER-landen niet doorstaan. De onderworpenheideis kan overigens naar mijn mening beter worden afgeschaft.

Tenslotte zou nog strijdigheid kunnen ontstaan ten aanzien van bronheffing op dividenden aan derde landen. Ik doel hier met name op een deelnemerschapslening in een Nederlandse

vennootschap, indien de lening kwalificeert als een lening in de zin van artikel 10, eerste lid, onderdeel d van de Wet 1969. Voor Nederlandse aandeelhouders geldt een

inhoudingsvrijstelling voor de dividendbelasting. Voor aandeelhouders in derde landen niet. Dit lijkt mij strijdig met het vrije verkeer van kapitaal.

Concluderend kan gesteld worden dat Nederland naar mijn mening zijn regelgeving dient uit te breiden voor EVA/EER-landen. Voorts dient zij het af te zien van heffing van

dividendbelasting op rente betaald aan buitenlandse aandeelhouders ingeval van een hybride lening, en deze aandeelhouder per saldo hierdoor een zwaardere belastingdruk ervaart dan een Nederlandse aandeelhouder in zijn situatie. Met deze aanpassingen zou de huidige

Nederlandse dividendbelasting mijns inziens voldoen aan de voorwaarden van het Gemeenschapsrecht.

Ad 3

Hoewel niet uitvoerig aan de orde gekomen, is mijn conclusie dat afschaffing van de dividendbelasting thans niet verantwoord is. Bezien vanuit het oogpunt van de vrijheid van kapitaalverkeer, alsmede het verbeteren van het vestigingsklimaat zou dit echter een goede ontwikkeling zijn.

Wanneer al sprake zou zijn van afschaffing, dienen allereerst de budgettaire gevolgen scherp in beeld te worden gebracht. Hierbij moet rekening worden gehouden met het feit dat bij de onderhandeling van belastingverdragen de bronheffing op uitgaande dividenden een

belangrijk onderhandelingsinstrument is. De budgettaire schade is derhalve groter dan nu algemeen wordt aangenomen, mede vanwege efficiencyaspecten en een hoger

debiteurenrisico. Deze schade zal moeten worden gecompenseerd. Afschaffen lijkt mij in dit kader nog te vroeg. Ik sluit echter niet uit dat dit in de toekomst gaat gebeuren.

Met bovenstaande beargumentering meen ik goed antwoord te hebben gegeven op de vragen die centraal staan in deze scriptie. De dividendbelasting blijft echter in ontwikkeling, zowel door uitspraken van het HvJ EG als door aanpassingen van de Nederlandse wetgeving.

weg te nemen. Mijn verwachting is dat in de toekomst nog wel de nodige problemen zullen volgen. Een vervolg op deze scriptie is derhalve niet uit te sluiten.

Bibliografie

Literatuur

Albert P.H.G., Fiscale wegwijzer, gids voor de belastingstudie, Elsevier, Den Haag 1999. Bouwman, J.N. & M.G. de Jong, wegwijs in de vennootschapsbelasting, achtste druk,

Koninklijke Vermande, Den Haag, 2003.

Burgers, I.J.J., R. Betten, H.M.M. Bierlaagh & A. Pleijsier, wegwijs in het internationaal

belastingrecht, tweede druk, Koninklijke Vermande, Den Haag 2003.

Geld, van der, J.A.G., Hoofdzaken vennootschapsbelasting, tweede druk, FED, Deventer 2002.

Juch, D. & W.C.M. Martens, de deelnemingsvrijstelling in de wet op de

vennootschapsbelasting 1969, zevende druk FED, Deventer, 2002.

Kiekebeld, B.J., Nederlands belastingrecht in Europees perspectief, Kluwer, Deventer, 2004.

Lauwaars, R.H. & C.W.A. Timmermans, Timmermans, Europees recht in kort bestek, zesde druk, Kluwer, Deventer, 2003.

Lugt, F.H. & L.W. Sillevis, cursus belastingrecht, Inkomstenbelasting, Kluwer, Deventer, 2004.

Marres, O.C.R., & P.J. Wattel, Dividendbelasting, derde druk, Kluwer, Deventer , 2006. Mens, van, K.L.H., A.F.M.Q. Beukers-van Dooren & S. Feenstra, Belastingen in

Europees perspectief, tweede geheel herziene druk, Kluwer , Deventer, 1999.

Terra, B.J.M. & P.J. Wattel, European Tax Law, Third edition, FED, Deventer 2001. Vetter, J.J. & P.J. Wattel, Hoofdzaken invordering, vijfde druk, FED, Deventer, 2000. Vermeend, W.A., H.A. Koggels & H. Mees, Europees belastingrecht, derde druk, Kluwer,

Deventer, 2002.

Vermeend, W.A. & H.A. Kogels, Europees belastingrecht, tweede druk, Kluwer, Deventer, 1999.

Artikelen

Bellingwout, J.W., & H.M.N. Schonis, Dividendbelasting: Tijd voor bezinning, Weekblad Fiscaal Recht 6513, 23 januari 2003.

Bouw, D.J.C.H., & J.A.de Rooij, De dividendbelasting in 2007, Weekblad Fiscaal Recht 6707, 1 maart 2007.

Bouw, D.J.C.H., & J.A.de Rooij, De dividendbelasting in beweging: Een overzicht van de

belangrijkste ontwikkelingen, Weekblad Fiscaal Recht 6682, 24 augustus 2006.

Brandsma, R.P.C.W.M., Recente en aankomende wetswijzigingen in de Wet op de

Dividendbelasting 1965, Weekblad Fiscaal Recht 6513, 23 januari 2003.

Heithuis, E.J.W., Het huidige bereik van de dividendbelasting en voorstellen tot wijziging, Weekblad Fiscaal Recht 6513, 23 januari 2003.

Pancham, S.R., & R.P.C.W.M. Brandsma, Fokus op de bronstaatheffing over dividenden

in de Europese Unie, Weekblad Fiscaal Recht 6624, 19 mei 2005.

Weber, D.M., Dividendbelasting en het Gemeenschapsrecht, Weekblad Fiscaal Recht 6513, 23 januari 2003.

Overige bronnen

Verslag EFS –Seminar van 31 mei 2005, Dividenduitkeringen in Europa; Wat doet

Nederland, Weekblad Fiscaal Recht 6633, 4 augustus 2005.

Verslag van het vierde ACIL Seminar on International and European Taxation van 6 juni 2006, EG-recht versus dividendbelasting over inbound and outbound dividend, Weekblad Fiscaal Recht 6682, 24 augustus 2006.

Nederlands Tijdschrift Fiscaal Recht (diverse opinies, samenvattingen en commentaren). Vakstudienieuws (diverse commentaren).

Fiscaal up to date (diverse commentaren.

Websites

www.belastingdienst.nl www.minfin.nl

In document De Wet op de Dividendbelasting 1965 (pagina 45-51)