• No results found

Eén belastinggebied 1 Eén belastinggebied

5. Alternatieve bestrijdingsvormen 1 Inleiding

5.2 Eén belastinggebied 1 Eén belastinggebied

De Europese Commissie heeft lange tijd geprobeerd om de fiscale binnengrenzen van de EU af te schaffen. Daarbij zou de Gemeenschap als één belastinggebied moeten worden gezien. Verschillen tussen lokale en intracommunautaire transacties bestaan dan niet meer. Lidstaten doen afstand van hun eigen schatkist en belastingdienst. In ruil daarvoor is er één gemeenschappelijke belastingdienst. Er moet daarbij volledige

harmonisatie van tarieven, vrijstellingen en andere bepalingen plaatsvinden

(Commissie, 1985, p. 49). Voor ondernemers die in Europa opereren is dit fiscaal het ideale scenario. Zij hebben niet meer te maken met verschillende regelgeving en hebben nog maar met één gemeenschappelijke Belastingdienst te maken, stelt Wolf (2010, p. 171). Ook is het wellicht een manier om carrouselfraude te bestrijden, wanneer er geen intracommunautaire leveringen meer plaatsvinden. De opties die de Commissie al eens heeft aangedragen, worden hieronder besproken.

In 1985, bij het eerste voorstel van de Europese Commissie om één

belastinggebied te implementeren hoorde een omzetbelastingsysteem van verrekening tussen lidstaten (Commissie, 1985, p. 48). De belasting komt in dit systeem toe aan het land waar het eindverbruik plaatsvindt. In een later plan werd voorgesteld door de Commissie om de inkomsten te verdelen op basis van handelsstatistieken (Wolf, 2010, p. 172). Deze plannen waren echter niet gericht op het bestrijden

carrouselfraude, simpelweg omdat het probleem toen nog niet bestond.

In 1996 presenteert de Commissie nogmaals een definitief gezamenlijk belastingstelsel. De kern van dit stelsel is dat de heffing plaatsvindt in één land, het heffingsland (Commissie, 1996, p. 16). Daarbij worden de opbrengsten verdeeld op basis van statistische verbruikscijfers. Lidstaten krijgen het eindverbruik in hun land daadwerkelijk toebedeeld. Tarieven moeten ook in dit plan geharmoniseerd worden, om concurrentieverstoringen te voorkomen. De Commissie (1996, p. 14) stelt dat door het afschaffen van de vrijstelling in het intracommunautair handelsverkeer de btw-fraude zal verdwijnen.

5.2.2 Beoordeling

Het gemeenschappelijke btw-stelsel is nooit ingevoerd, omdat lidstaten er weinig in zagen. Vooral omdat zij geen afstand willen doen van hun eigen schatkist en

belastingdienst. Zou het met de carrouselfraude slim zijn van de EC om een nieuwe poging te doen dit te implementeren? Bestrijdt het carrouselfraude? Uit een document van de Commissie (1996, p. 14) blijkt dat door het afschaffen van de vrijstelling in het intracommunautair handelsverkeer, de btw-fraude zal verdwijnen. Ook al bedoelt de Commissie hier niet carrouselfraude, omdat het probleem toen nog niet was

vastgesteld, is het inderdaad zo dat het probleem van carrouselfraude bij de vrijstelling zit.

Wolf (2010, p. 172) stelt daarentegen dat deze oplossing helemaal niet geschikt is om carrouselfraude te bestrijden. Het wordt volgens hem juist moeilijker om de koppeling tussen het recht op aftrek en de betaling van de btw te controleren, aangezien zij zich in een verschillende lidstaat bevinden.

Naar mijn mening heeft Wolf hier gelijk. Zolang de koppeling tussen het recht op aftrek en de betaling van de btw bestaat, kunnen carrouselfraudeurs aan het werk blijven gaan. Maar wanneer de vrijstelling voor intracommunautaire leveringen verdwijnt, denk ik, dat het al een dempende werking heeft op carrouselfraude. Onder andere het nultarief, of vrijstelling, is voor fraudeurs een aanleiding om met zulke leveringen te frauderen. Al blijft frauderen wel mogelijk. Of de oplossing effectief is, ligt aan de precieze plannen van de EC. Maar omdat die inmiddels van tafel zijn en niet haalbaar lijken, is het van belang om de andere mogelijkheden te bespreken.

5.3 Verleggingsregeling

5.3.1 Verzoek verruiming verleggingsregeling

Zoals benoemd in paragraaf 4.3, is in zowel de Btw-richtlijn als in de Wet OB 1968 in een aantal gevallen de verleggingsregeling aanbevolen dan wel verplicht. Bij deze regeling wordt de verschuldigdheid van btw bij een intracommunautaire levering overgedragen van de leverancier naar de afnemer. In de strijd tegen carrouselfraude deden Oostenrijk en Duitsland het verzoek aan de Commissie om de

verleggingsregeling te verruimen. Zoals eerder aangegeven is carrouselfraude dan niet mogelijk, omdat betaling en aftrek van de btw bij dezelfde persoon liggen.

Zo stelt Oostenrijk een verlegging voor op alle prestaties tussen

belastingplichtigen (B2B) met een factuurwaarden van meer dan 10.000 euro of als de boekwaarde van de afgenomen goederen of diensten meer dan 40.000 euro gedraagt (Commissie, 2006b, p. 2). Dit heeft in dat land al goede resultaten in de bouw opgeleverd. Naast het feit dat deze regeling carrouselfraude voorkomt, zou ook de werkdruk van de fiscus verminderd worden, omdat de groep van niet-betalende belastingplichtigen kleiner wordt en er minder verzoeken om teruggave zullen zijn. Daarnaast stelt Oostenrijk dat deze maatregel geen onevenredige belasting voor het bedrijfsleven betekent. Belastingplichtigen hoeven nu niet meer btw ‘voor te

financieren’, maar er dient wel een maandelijkse opgave van de verlegde verkopen te worden gedaan (Commissie, 2006b, p.3).

De verleggingsregeling die Duitsland door wil voeren, geldt voor alle transacties tussen ondernemers die een factuurwaarde van meer dan 5.000 euro kennen

(Commissie, 2006b, p. 3). Hierbij stelt Duitsland dat de leverancier voorafgaand aan de transactie, het btw-identificatienummer van de afnemer online moet controleren. Zo wordt de Belastingdienst ingelicht bij elke verlegde verkoop. De afnemer moet daarentegen een aparte aangifte maken voor de verlegde ontvangen btw-prestaties. De Belastingdienst kan op deze manier alles aangiftes vergelijken met de opgegeven informatie van de leveranciers. Nieuwe vormen van fraude bij deze regeling worden volgens Duitsland op deze manier geminimaliseerd.

Uit het Commissiedocument (2006b, p. 7) blijkt dat de Commissie beide verzoeken heeft afgewezen. Zij stelt dat de situatie alleen maar gecompliceerder zou worden en dat er juist meer belastingfraude zal ontstaan. De ondergrens die

Oostenrijk en Duitsland stellen, is volgens de Commissie juist de verkeerde aanpak, omdat kleine bedrijven die kort bestaan fraudegevoeliger zijn dan grote gemakkelijke te controleren ondernemingen. De toets van art. 27 van de toen geldende Zesde Richtlijn wordt volgens de Commissie niet doorstaan. Bovendien verschuift het risico van de Belastingdienst naar de ondernemers. Dit is in strijd met de Lissabon-

doelstellingen. Ook stelt de Commissie dat een algemene verleggingsregeling in individuele lidstaten bijzondere maatregelen vraagt, wat kan zorgen voor het

uiteenvallen van de interne markt op btw-gebied. Een algemene verleggingsregeling voor individuele lidstaten wordt door de Commissie dus niet geaccepteerd. Of een algemene verleggingsregeling voor alle lidstaten wel voldoet aan de eisen van de EC en een effectief alternatief kan zijn, wordt in de volgende paragraaf besproken. 5.3.2 Reverse-charge-modell

Al in 1994 kwam Ammann (1994, p. 109), eveneens uit Duitsland, met het idee voor algemene heffing onder de naam Reverse-charge-modell mit Vorsteuersverreechnung. Het idee bij dit stelsel is om hetzelfde heffingsmechanisme dat voor

intracommunautaire transacties geldt, ook toe te passen op leveringen binnen dezelfde lidstaat. Een algemene verleggingsregeling tussen ondernemers dus. Daarbij worden leverancier en afnemer verplicht om elke transactie te melden aan de fiscus, zodat er gecontroleerd kan worden of de verkopen en inkopen matchen.

Een variant van dit idee is het Reverse-charge-modell mit

hoofdelijke aansprakelijkheid voor de leverende ondernemer in het geval de afnemer de verschuldigde btw niet betaalt. Niet elke transactie hoeft gemeld te worden, maar ondernemers zijn wel verplicht om verkopen en inkopen bij te houden en te

verwerken in hun aangiften. 5.3.3 Beoordeling

5.3.3.1 Algemene verleggingsregeling

Kogels adviseert invoering van een algemene verleggingsregeling bij leveringen tussen ondernemers, stelt Blokland (2010, p. 1).Met het invoeren van een verlegging komen de verplichting om btw te betalen en het recht om deze btw al dan niet in aftrek te nemen in 1 hand. Het is niet langer mogelijk om een aftrek van niet betaalde btw te verkrijgen. Carrouselfraude is dan uitgesloten.

Er is echter bij verlegging ook geen gefractioneerde betaling meer, zoals in het huidige stelsel wel het geval is (Wolf, 2010, p. 181). Hiermee wordt bedoeld dat iedere ondernemer alleen belasting betaalt over de waarde die hij heeft toegevoegd aan het product. Dit geeft een fraudedempende werking, waardoor het plegen van fraude minder aantrekkelijk wordt. Bij verlegging zal de btw in een keer betaald worden door de partij die levert aan de eindverbruiker. Dit concludeert ook de Commissie (2006b, p. 7).Volgens haar is de effectiviteit van een verleggingsregeling daarom kwestieus. Verlegging zou namelijk nieuwe fraude kunnen veroorzaken in het eindverbruik. Naar mijn mening wordt bedoeld dat zwart verkopen in de eindschakel aantrekkelijker wordt, omdat daar het hele btw-bedrag in één keer wordt geheven. Net als bij carrouselfraude zorgt fraude in de eindschakel voor oneerlijke

concurrentieverhoudingen. Van der Paardt stelt ook dat een algemene

verleggingsregeling juist meer schade kan aanrichten, dan het huidige systeem doet. Volgens hem worden creatieve burgers gestimuleerd om een btw-nummer van een ondernemer te gebruiken bij grote aankopen (Blokland, 2010, p. 2). Er zal dus ook meer gecontroleerd moeten worden, wat zorgt voor meer administratieve lasten en hogere kosten. Verzoeken van Oostenrijk en Duitsland zijn volgens de EC dan ook niet voor niets afgewezen. Kogels beweert daarentegen dat er tegenwoordig

voldoende controlemogelijkheden zijn tegen fraude in de eindschakel, omdat alle ondernemers geregistreerd staan (Blokland, 2010, p. 1). Gezien de fraude die nu al op de loer ligt in de eindschakel, ben ik van mening dat een algemene

5.3.3.2 Reverse-charge-model

Ook bij het Reverse-charge-model wordt carrouselfraude voorkomen, maar biedt het mogelijkheden voor fraudeurs in de eindschakel. Wolf (2010, p. 175) stelt dat deze regeling niet zal worden doorgevoerd. De maatregel is een fundamentele verandering binnen het btw-stelsel en is daarnaast politiek waarschijnlijk niet haalbaar. Bovendien denk ik, dat het geen effectief alternatief is. De onzekere uitkomst van dit stelsel, is in strijd met het criterium doeltreffendheid.

Bij het model van Pahne ligt de aansprakelijkheid bij de leverancier. Dat is nooit de bedoeling van EC geweest. Het risico van de bonafide ondernemer moet gedekt worden, blijkt uit de arresten die in hoofdstuk 4 zijn genoemd. Daarnaast is dit stelsel ook geen effectief alternatief, gezien de onzekere uitkomst.

5.4 Kleinhandelsbelasting