• No results found

Carrouselfraude : een zoektocht naar een effectievere bestrijding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Carrouselfraude : een zoektocht naar een effectievere bestrijding"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Carrouselfraude

Een zoektocht naar een

effectievere bestrijding

Naam: Marloes van Strien Studentnummer: 10010467 Studiejaar: 2014/2015 Masterscriptie Fiscale Economie Universiteit van Amsterdam Begeleider: dhr. mr. drs. M.J. Ziepzeerder

(2)

Inhoudsopgave

Lijst met gebruikte afkortingen 5

1. Inleiding 6

1.1 Aanleiding onderzoek 6

1.2 Centrale vraag en deelvragen 7

1.3 Onderzoeksopzet 7

2. De omzetbelasting, van vroeger tot nu 8

2.1 Inleiding 8

2.2 De geschiedenis van de Nederlandse omzetbelasting 8

2.2.1 Inleiding 8

2.2.2 Tiende penning van Alva 8

2.2.3 Omzetbelasting 1933 9

2.2.4 Het Besluit op de omzetbelasting 1940 9

2.2.5 Wet op de Omzetbelasting 1954 10

2.3 De Wet op de Omzetbelasting 1968 10

2.3.1 Inleiding 10

2.3.2 Overzicht Nederlandse omzetbelasting 11 2.3.2.1 Heffing over de toegevoegde waarde 11 2.3.2.2 Belastingplichtige en belastbaar feit 11

2.3.2.3 Plaats van prestatie 12

2.3.2.4 Tarief en maatstaf heffing 12

2.3.2.5 Vrijstellingen 13

2.3.2.6 Aftrek van voorbelasting 13

2.3.2.7 Verschuldigdheid 13

2.3.3 Belangrijke elementen m.b.t. carrouselfraude 14

2.3.3.1 Inleiding 14

2.3.3.2 Samenhang tussen aftrek en betaling 14

2.3.3.3 Factuur 15 2.3.3.4 Overgangsstelsel 16 2.3.3.5 Verleggingsregeling 17 2.4 Conclusie 18 3. Wat is carrouselfraude? 21 3.1 Inleiding 21

3.2 Het begrip carrouselfraude 21

3.2.1 Inleiding 21

3.2.2 Definitie 21

3.2.3 Werking 23

3.2.4 Essentiële onderdelen 23

3.3 Verschillende vormen carrouselfraude 24

3.3.1 Inleiding 24

3.3.2 Eenvoudige vorm 24

3.3.3 Tussenschakelen onbekende derde 24

3.3.4 Fictieve handelsstroom 25

3.3.5 Crossed invoicer 25

3.3.6 Via derde land 26

3.3.7 Emissierechten 26

3.3.8 Nieuwe varianten 26

3.4 Gevolgen van carrouselfraude 27

(3)

3.4.2 Negatieve belastinginkomsten 27 3.4.3 Verstoring concurrentieverhoudingen 27

3.4.4 Juridische onzekerheid 27

3.4.5 Onbetrouwbare statistieken 28

3.4.6 Verstoring Eigenmiddelenstelsel 28

3.5 Omvang van carrouselfraude 28

3.5.1 Inleiding 28

3.5.2 Schattingen EU 29

3.5.3 Onderzoek in andere lidstaten 29

3.5.4 Schade in Nederland 29

3.6 Conclusie 30

4. Huidige maatregelen tegen carrouselfraude 32

4.1 Inleiding 32 4.2 Art. 42c Invorderingswet 1990 32 4.3 Verlegging 33 4.4 Snelle-reactiemechanisme 34 4.5 Jurisprudentie 35 4.6 Conclusie 38 5. Alternatieve bestrijdingsvormen 41 5.1 Inleiding 41 5.2 Eén belastinggebied 41 5.2.1 Eén belastinggebied 41 5.2.2 Beoordeling 42 5.3 Verleggingsregeling 43

5.3.1 Verzoek verruiming verleggingsregeling 43

5.3.2 Revers-charge-modell 44 5.3.3 Beoordeling 45 5.3.3.1 Algemene verleggingsregeling 45 5.3.3.2 Reverse-charge-model 46 5.4 Kleinhandelsbelasting 46 5.4.1 Voorstel van de EC 46 5.4.2 Mittler-model 46 5.4.3 Vivat 46 5.4.4 Beoordeling 47 5.4.4.1 Kleinhandelsbelasting 47 5.4.4.2 Mittler-model 47 5.4.4.3 Vivat 48 5.5 Kasstelsel 48

5.5.1 Kasstelsel met kruiscontrole 48

5.5.2 IFO 49

5.5.3 RTVat 49

5.5.4 Beoordeling 49

5.5.4.1 Kasstelsel met kruiscontrole 49

5.5.4.2 IFO 50 5.5.4.3 RTVat 50 5.6 Conclusie 51 6. Conclusie 54 6.1 Inleiding 54 6.2 Deelvragen 54 6.2.1 Wat is carrouselfraude? 54

(4)

6.2.2 Hoe wordt carrouselfraude op dit moment bestreden? 55 6.2.3 Welke effectievere alternatieve bestrijdingsvormen tegen

carrouselfraude zijn er? 56

6.3 Conclusie en aanbeveling 58

(5)

Lijst met gebruikte afkortingen

A-G Advocaat-generaal

B2B Business to business

BNB Beslissingen in belastingzaken, Nederlandse Belastingrechtspraak

BNI Bruto nationaal inkomen

Btw Belasting op de toegevoegde waarde

Btw-richtlijn Richtlijn betreffende belasting over de toegevoegde waarde, Richtlijn van de Raad van 28 november 2006, PbEU 347 Commissie Europese Commissie

EC Europese Commissie

EEG Europese Economische Gemeenschap

EU Europese Unie

EUA European Union Allowances

FEE Fédération des Experts Comptables Européens HvJ Hof van Justitie van de Europese Unie

IW 1990 Invorderingswet 1990 SRM Snelle-reactiemechanisme

Uitv.Besl. OB 1968 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968

VWEU Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie Wet OB 1968 Wet op de Omzetbelasting 1968

(6)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding onderzoek

Staatssecretaris Wiebes onthulde in het begin van 2014 dat er voor 250 miljoen euro extra aan belastingfraude was opgespoord in het jaar ervoor (NOS Radio 1 Journaal, 2014). Er was in het jaar 2013 een grotere pakkans dan voorheen doordat er 1200 werknemers aan de afdeling Toezicht van de Belastingdienst zijn toegevoegd. Daar was ook een investering van 160 miljoen euro voor nodig.

Toch lijkt deze opbrengst slechts een topje van de ijsberg. Naar verwachting van vakbond Abvakabo FNV (Blaas, 2014) loopt de overheid ieder jaar miljarden euro’s mis, vanwege fraude met betrekking tot belastingen. Dit blijkt ook uit een onderzoek dat de Europese Commissie van het Europees parlement heeft laten doen naar btw-fraude (Kamerstukken, 2008/2009, p. 15).

In 2003 werd de btw-fraude alleen al geschat op €100 miljard per jaar in Europa. Intracommunautaire btw-fraude, ook wel carrouselfraude genoemd, heeft hier een groot aandeel in en blijkt al vele jaren moeilijk te bestrijden (Kamerstukken, 2008/2009, p. 15). Bij deze vorm van fraude draagt een ondernemer geen btw af, terwijl hij die wel in rekening brengt. Daarbij bevindt hij zich in een vicieuze cirkel die door verschillende landen gaat en kent hij minimaal drie betrokkenen. De Belastingdienst en de goedwillende ondernemer worden misleid (Belastingdienst, 2015). Goederen die gebruikt worden bij carrouselfraude zijn vaak klein en makkelijk te verhandelen en hebben bovendien een hoge waarde. Voorbeelden van deze

producten die de Belastingdienst (2015) noemt, zijn laptops, mobiele telefoons, tablets, computerchips, (edel)metalen en auto’s. Daarnaast wordt gewaarschuwd voor de inventiviteit van de fraudeurs. Er wordt vaak gewisseld van goederen. Inmiddels zijn er ook fraudezaken bekend gemaakt waar gebruik werd gemaakt van

emissierechten.

Nog steeds is er geen weerbaar systeem tegen carrouselfraude gevonden. Wel is de verleggingsregeling in werking getreden en geldt er een strengere

aansprakelijkheid voor ondernemers die handelen in carrouselfraudegevoelige producten. Het doel van deze scriptie is om de huidige bestrijdingsmaatregelen te analyseren en alternatieven te zoeken. Effectiviteit speelt bij deze zoektocht een prominente rol. Dit betekent dat de kosten en inspanningen bijdragen aan de realisatie van het streefdoel.

(7)

1.2 Centrale vraag en deelvragen

In deze scriptie zal worden onderzocht hoe intracommunautaire btw-fraude te bestrijden is. Er zal opzoek worden gegaan naar de meeste effectieve manier om carrouselfraude tegen te gaan. De hoofdvraag die in deze scriptie centraal staat, luidt dan ook als volgt:

Hoe kan carrouselfraude in de btw zo effectief mogelijk worden bestreden?

Met behulp van de volgende drie deelvragen kan een antwoord op de centrale vraag worden gevormd.

- Wat is carrouselfraude?

- Hoe wordt carrouselfraude op dit moment bestreden?

- Welke effectievere alternatieve bestrijdingsvormen tegen carrouselfraude zijn er?

1.3 Onderzoeksopzet

De centrale vraag wordt beantwoord met behulp van een literatuuronderzoek. Een antwoord op de deelvragen wordt gevormd aan de hand van parlementaire stukken, artikelen uit de vakliteratuur en overige relevante literatuur. Deze vragen worden elk uitgewerkt in een apart hoofdstuk.

Voordat de deelvragen aan bod komen, zal eerst in hoofdstuk 2 aandacht worden besteed aan het btw-systeem in het algemeen, inclusief een paragraaf geschiedenis. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 uitgewerkt wat intracommunautaire btw-fraude inhoudt. Daarna wordt uiteengezet welke maatregelen er op dit moment tegen bestaan (hoofdstuk 4). Tot slot wordt er in hoofdstuk 5 gezocht naar

effectievere alternatieve bestrijdingsvormen.

Vandaaruit kan de conclusie worden getrokken en dus een antwoord op de centrale vraag worden gevormd. Hoofdstuk 6 wordt hieraan gewijd. Ook

(8)

2. De omzetbelasting, van vroeger tot nu 2.1 Inleiding

De omzetbelasting die in Nederland van toepassing is, is gebaseerd op de Btw-richtlijn (2006/112/EG). Deze Btw-richtlijn is uitgewerkt in de Wet op de omzetbelasting 1968. De wet moet worden geacht qua resultaat overeen te stemmen met hetgeen in de richtlijn is bepaald (art. 288 VWEU). Dit houdt in dat bij de interpretatie van wettelijke bepalingen eerst moet worden gekeken naar de richtlijnbepaling en de uitleg van het HvJ (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 51).

De omzetbelasting is ingevoerd in tijden van crisis en zou tijdelijk zijn. Maar de wet is nooit meer verdwenen. Dit komt enerzijds in de hoge opbrengst van de belasting. Anderzijds is de reden daarvan te vinden in het Europese karakter dat de belasting tegenwoordig heeft (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 29).

In dit hoofdstuk worden de kernstukken van de omzetbelasting besproken. Allereerst wordt het ontstaan en de geschiedenis van de omzetbelasting benoemd. Daarna wordt kort uitgelegd hoe het huidige stelsel in elkaar zit. Ten slotte wordt er ingegaan op de knelpunten in het btw-stelsel m.b.t. carrouselfraude.

2.2 De geschiedenis van de Nederlandse omzetbelasting 2.2.1 Inleiding

De eerste vorm van omzetbelasting is terug te vinden in de klassieke oudheid. De Romeinen kenden al een belasting op de goederenhandel over veilingen (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 4). In Nederland is de omzetbelasting geïntroduceerd door Alva, de wet is bekend als de Tiende penning van Alva (Dirksen, 1983, p. 1). Deze vorm van omzetbelasting is nooit echt van de grond gekomen. Veel later werd de omzetbelasting alsnog ingevoerd, in 1934. Dit systeem werd aangepast door de Duitse heersers tijdens de Tweede Wereldoorlog. Nog steeds zijn Duitse invloeden te zien in de huidige wet. In 1968 werd de omzetbelasting geïntroduceerd die we nu nog steeds toepassen (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 5).

2.2.2 Tiende penning van Alva

Fernando Álvarez de Toledo y Pimentel, beter bekend als Alva, heeft als eerste geprobeerd om een bepaalde vorm van omzetbelasting te heffen in Nederland. In 1569 wilde hij 10% belasting heffen op de verkoopopbrengsten van roerende goederen (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 4). Deze belastingmaatregel staat

(9)

bekend als de tiende penning van Alva. De tiende penning in combinatie met de beeldenstorm en een inval van de toepen van Willem van Oranje, blijkt achteraf het begin van de 80-jarige oorlog te zijn (Dirksen, 1983, p. 1).

Er was geen draagvlak voor de belasting en uiteindelijk werd deze voor 2 jaar afgekocht, beschrijft Dirksen (1983, p. 1). Het is niet bekend of de belasting ooit geheven is. De Watergeuzen veroverden namelijk op 1 april 1572 Den Briel. Alva besloot daarna de tiende penning voorwaardelijk af te schaffen, vanwege de vele weerstand van de bevolking (Dirksen, 1983, p. 3).

2.2.3 Omzetbelasting 1933

In Nederland is de omzetbelasting uiteindelijk pas veel later ingevoerd. Dit gebeurde net als in veel andere Europese landen, in tijden van crisis. In de periode tussen de eerste en tweede wereldoorlog moest aandacht worden besteed aan het welzijn van de burgers, daardoor groeiden de staatsuitgaven (Braun, 2012, p. 1). De omzetbelasting werd gezien als tijdelijk hulpmiddel om de crisis te kunnen bestrijden en de hoge uitgaven te compenseren. Sinds deze invoering in 1934 is Nederland echter nooit meer zonder omzetbelasting geweest. Deze belasting heeft juist alleen maar een belangrijkere positie ingenomen (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 5).

De belasting werd als volgt gebruikt. Elke levering van roerende goederen in Nederland door een fabrikant werd belast tegen een tarief van 4%. Bijzondere goederen zoals sieraden kenden een tarief van 10%. Grond- en hulpstoffen waren vrijgesteld en eerste levensbehoeften vielen buiten de heffing. Ondernemers kochten belastingzegels en plakten die op de facturen om zo de belasting te betalen (Braun, 2012, p. 1).

2.2.4 Het Besluit op de omzetbelasting 1940

De bezetting van de Duitsers heeft ook invloed gehad op de omzetbelasting. Zij hebben een cumulatief cascadestelsel ingevoerd, door Het Besluit op de

Omzetbelasting 1940 te introduceren. Bij dit systeem worden alle onderdelen van de bedrijfskolom belast. Alleen de levering van grondstoffen bleef vrijgesteld. De groothandelaar betaalde 0,5% van de omzet, overige belastingplichtigen 2,5%. De belastingzegels voldeden niet meer, ondernemers moesten voortaan hun belasting betalen op aangifte. Er was geen mogelijkheid tot aftrek of teruggaaf. Op de

(10)

eindproducten die werden geleverd aan consumenten, drukte het totaal van de cumulatief geheven belasting (Braun, 2012, p. 3).

2.2.5 Wet op de Omzetbelasting 1954

Op 1 januari 1955 werd het Besluit vervangen door de Wet op de Omzetbelasting 1954. Het cumulatieve cascadestelsel bleef intact. Een verandering is dat voor de detailhandel een uitzondering werd gemaakt. Deze bleef buiten de heffing. Een ander verschil met het Besluit is dat ondernemers de belasting moesten afdragen op basis van het factuurstelsel. Die gebeurde tweemaandelijks met behulp van aangifte. Het tarief was in eerste instantie 5%, voor leveringen door de groothandel gold een tarief van 0,75%. Ook bestonden er tarieven van 10% en 15% voor luxe goederen. Deze belasting is in totaal wel twintig keer gewijzigd. Tarieven werden verhoogd of verlaagd, termijnen wijzigden en vrijstellingen vervielen (Braun, 2012, p. 3).

De omzetbelasting is een van de eerste belastingen die in Europa werd geharmoniseerd. Frankrijk, Italië, Duitsland, België, Luxemburg en Nederland verbonden zich in 1967 aan een geharmoniseerde heffingsgrondslag (Van Hilten & Van Kesteren (2012, p. 3). In Nederland resulteerde dit in de Wet op de

Omzetbelasting 1968, die nog steeds van toepassing is. 2.3 De Wet op de Omzetbelasting 1968

2.3.1 Inleiding

De omzetbelasting die wij nu kennen in Nederland, is ingevoerd op 1 januari 1969 in het kader van de harmonisatie binnen de EEG (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 3). Hoewel er inmiddels heel wat aangepast en gewijzigd is, vormt deze wet nog steeds de basis voor de heffing van omzetbelasting.

Het voordeel van deze belasting is dat het een van de belangrijkste

inkomstenbronnen van de overheid is. De omzetbelasting heeft een opbrengst van zo’n 40 miljard euro per jaar, volgens Van Hilten en Van Kesteren (2012, p. 3). Nadelen liggen in het feit dat het een directe belasting betreft. Er kan geen rekening worden gehouden met persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige. Daarnaast is de belastingwet niet toegerust om de digitalisering met betrekking tot handhaving. Ook de bestrijding tegen fraude is een lastige zaak in de btw.

De factuur, samenhang tussen aftrek en betaling en het overgangsstelsel zijn elementen van de omzetbelasting die een rol spelen bij carrouselfraude volgens Wolf

(11)

(2010, p. 30). Ook de verleggingsregeling en het recht op aftrek van voorbelasting op zichzelf hebben invloed op de ontwikkeling van carrouselfraude. In deze paragraaf worden de benoemde elementen besproken, maar eerst wordt een overzicht gegeven van het huidige btw-systeem.

2.3.2 Overzicht Nederlandse omzetbelasting 2.3.2.1 Heffing over de toegevoegde waarde

Nederland kent een algemene indirecte verbruiksbelasting. Van Hilten en Van Kesteren (2012, p. 17) leggen uit dat dit een belasting is die beoogt over al het consumptieve verbruik te heffen, maar waarbij de heffing niet bij de consument zelf plaatsvindt. De heffing is namelijk neergelegd bij de leverancier, dus bij de

ondernemer. Er wordt gebruik gemaakt van een niet-cumulatief cascadestelsel, dit wordt ook wel belasting over toegevoegde waarde genoemd (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 19). De belasting stapelt zich niet op bij elk van de heffingspunten. Dit wordt, volgens Van Hilten en Van Kesteren (2012, p. 23), bereikt door gebruik te maken van het recht op aftrek van voorbelasting.

Bij deze methode wordt het geldende tarief toegepast op de belaste verkopen van de ondernemer. Hierop wordt de voorbelasting afgetrokken. Dit is het totaal van de omzetbelasting dat op de inkopen van de ondernemer drukt. Het saldo wordt afgedragen aan de fiscus. Alle lidstaten van de Europese Unie passen deze methode toe, die in het Engels ook wel de invoice method wordt genoemd (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 23).

2.3.2.2 Belastingplichtige en belastbaar feit

Op grond van artikel 7 lid 1Wet OB 1968 is een ondernemer in de omzetbelasting ‘een ieder die een bedrijf of beroep zelfstandig uitoefent’. Dit is tevens de

belastingplichtige. Hij is verplicht om omzetbelasting af te dragen over de door hem uitgevoerde leveringen van goederen en over door hem verleende diensten voor zover deze zich in Nederland hebben voorgedaan (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 53). In de wet (art. 3 Wet OB 1968) staat een limitatieve opsomming van de prestaties die als leveringen moeten worden aangemerkt. Diensten worden omschreven als ‘alle prestaties, niet zijnde leveringen’ (art. 4 Wet OB 1968).

Naast leveringen en diensten bestaan nog twee belastbare feiten in de omzetbelasting die alleen in het internationale goederenverkeer aan bod komen,

(12)

melden Van Hilten en Van Kesteren (2012, p. 53). Ten eerste worden goederen die van buiten de EU in Nederland worden ingevoerd gezien als belastbaar feit. Ten tweede worden intracommunautaire verwervingen onderworpen aan

omzetbelastingheffing. Dit kan worden gezien als invoer vanuit een andere lidstaat binnen de EU. In paragraaf 2.3.3.4 wordt nog uitgebreid over intracommunautaire verwerving gesproken. Voor invoer en intracommunautaire verwerving geldt dat dit alleen goederen kunnen betreffen.

2.3.2.3 Plaats van prestatie

In beginsel worden uitsluitend de prestaties die in Nederland plaatsvinden in de heffing van de Nederlandse omzetbelasting betrokken (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 53). Bij internationale transacties geldt dat de levering geacht wordt, plaats te vinden in het land waar de goederen zich bevinden in gevallen waarin de goederen niet worden vervoerd. Als de goederen in verband met de levering wel worden vervoerd, dan is het land van vertrek van de goederen de plek waar omzetbelasting wordt geheven. Dit staat geregeld in artikel 5 Wet OB 1968.

Veel goederen die Nederland verlaten zijn overigens onderworpen aan het nultarief. In dat geval is het land van aankomst gerechtigd om omzetbelasting te heffen over de intracommunautaire verwerving. Dit geldt alleen voor transacties binnen de Europese Unie. In paragraaf 2.3.3.4 wordt dat verder toegelicht. 2.3.2.4 Tarief en maatstaf heffing

De Wet OB 1968 kent drie tarieven (art. 9). Een algemeen tarief van 21%. Een verlaagd tarief van 6%, deze is van toepassing op leveringen en diensten die zijn opgenomen in de bij de wet behorende Tabel 1. Hierin staan voornamelijk voedings- en geneesmiddelen. Ten slotte is er ook een 0% tarief. Dit tarief geldt vooral voor exportleveringen en leveringen naar een andere EU-lidstaat (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 54).

De maatstaf die van belang is in de omzetbelasting is de vergoeding, blijkt uit artikel 8 Wet OB 1968. Dit is het totale bedrag dat ter zake van de levering of dienst ontvangen wordt, exclusief de omzetbelasting zelf.

(13)

2.3.2.5 Vrijstellingen

Bij een vrijstelling is geen belasting verschuldigd. Er kan daarbij ook geen

voorbelasting in aftrek worden gebracht. Vrijstellingen zijn limitatief opgesomd in art. 11 van de Wet OB 1968. Voorbeelden zijn prestaties met een medisch of sociaal karakter, voor culturele prestaties, voor onderwijs en voor kansspelen. Voor financiële prestaties geldt soms ook een vrijstelling.

Vrijstellingen kunnen een verstorend effect hebben, omdat er dan ook geen recht van aftrek van voorbelasting bestaat. Hierdoor moeten de vrijstellingen die in de tabel te vinden zijn, beperkt worden geïnterpreteerd (HvJ, 15 juni 1989, nr. 348/87).

Het is van belang een vrijstelling anders te zien dan een nultarief. Bij de toepassing van een nultarief is ook geen belasting verschuldigd, maar bestaat wel het recht op aftrek of teruggaaf van omzetbelasting (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 54).

2.3.2.6 Aftrek van voorbelasting

Sinds de Wet OB 1968 van toepassing is, mag de ondernemer de voorbelasting van de verschuldigde belasting aftrekken (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 54).

Voorbelasting is de belasting die op een factuur door de leverancier in rekening is gebracht of op een andere manier verschuldigd is geworden, bijvoorbeeld door verlegging of door invoer. Van Hilten en Van Kesteren (2012, p. 55) stellen dat de aanspraak op aftrek ontstaat op het moment waarop de belasting verschuldigd raakt. Daarbij is het van belang dat de afnemer ook ondernemer is en belaste prestaties verricht. Ook belasting op invoer en verwerving van goederen kan in aftrek worden bracht. Wanneer de voorbelasting meer is dan de verschuldigde belasting, wordt het verschil terugbetaald aan de ondernemer.

In sommige gevallen is aftrek van voorbelasting niet toegestaan. Het belangrijkste voorbeeld is de belasting op goederen en diensten die voor een vrijgestelde prestatie worden geleverd (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 55) 2.3.2.7 Verschuldigdheid

De verschuldigdheid van de omzetbelasting is tweeledig (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 55). Ten eerste is het de vraag wie de belasting voldoet aan de

Belastingdienst. Daarnaast is het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt van belang (art. 13 Wet OB 1968). Als uitgangspunt wordt degene die de prestatie levert,

(14)

gezien als degene die de taak heeft om de belasting af te dragen. Dat is anders bij de verleggingsregeling, dan wordt de afnemer aangewezen als degene die de

belastingbetaling moet voldoen. Dit komt later nog aan bod.

Voor het tijdstip van de verschuldigdheid volgt de wet het factuurstelsel. Het tijdstip waarop de factuur wordt uitgereikt, of had moeten worden uitgereikt, is bepalend. De verschuldigde belasting moet door de ondernemer op aangifte worden voldaan in het juiste belastingtijdvak (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p.55). Hierop zijn enkele uitzonderingen denkbaar. Winkeliers en andere

kleinhandelsbedrijven mogen het kasstelsel volgen (art. 26 Wet OB 1968). Daarbij wordt de belasting verschuldigd op het tijdstip waarop de vergoeding is ontvangen. Daarnaast zijn er ook situaties waarin de belasting verschuldigd wordt op het tijdstip van presteren.

2.3.3 Belangrijke elementen m.b.t. carrouselfraude 2.3.3.1 Inleiding

In deze paragraaf worden elementen uit de omzetbelasting uitgelicht die volgens Wolf (2010, p. 30) een rol spelen bij carrouselfraude. Het gaat hierbij om het recht op aftrek en de samenhang met de betaling, de factuur en het overgangsstelsel. Ook wordt de verleggingsregel uitgelegd in deze paragraaf.

2.3.3.2 Samenhang tussen aftrek en betaling

In het btw-stelsel is geen verband te vinden tussen het recht op aftrek van voorbelasting voor de afnemer en de betaling van de betreffende btw door de

leverancier. Hierdoor kan het niet voldoen van btw door de leverancier, niet leiden tot het vervallen van het recht op aftrek. Vreemd genoeg is het ontbreken van deze samenhang niet veel terug te vinden in de vakliteratuur, stelt ook Wolf (2010, p. 23).

Zoals in paragraaf 2.3.2.6 al kort is genoemd, hebben ondernemers sinds de invoering van het huidige btw-stelsel recht op aftrek van voorbelasting.

Carrouselfraudeurs gebruiken dit om hun winst te optimaliseren. Uit de Btw-richtlijn (artt. 167, 168 en 178) kan worden geconcludeerd dat voorbelasting mag worden afgetrokken als de ondernemer de belasting verschuldigd wordt, beschikt over een factuur die aan de eisen voldoet of de goederen en diensten waarop btw in rekening is gebracht, gebruikt ten behoeve van belaste prestaties.

(15)

Voor de invoering van het huidige btw-stelsel werd naar alle voor- en nadelen met betrekking tot recht op aftrek van voorbelasting gekeken op verzoek van de Europese Commissie. Wolf (2010, p. 23) legt uit dat daar werd beoordeeld dat ter vermijding van frauduleuze transacties, de aftrek afhankelijk zou moeten zijn van de

daadwerkelijke betaling van de belasting door de verkoper aan de fiscus. Omdat zo’n regeling in de praktijk lastig te realiseren zou zijn, is gekozen voor een andere aanpak. Het recht op aftrek van voorbelasting is gekoppeld aan de factuur. Meer informatie over de factuur volgt hieronder.

2.3.3.3 Factuur

Zoals uit paragraaf 2.3.2.7 al blijkt, is de factuur van grote betekenis voor de heffing van omzetbelasting. Slechts de belasting die op een factuur wordt vermeld, is

aftrekbaar. Dit omschrijft ook Jacobs A-G in zijn conclusie in de zaak Bockemühl (HvJ 1 april 2004, nr. C-90/02). Hij beschouwt de factuur als de sleutel die toegang biedt tot het recht op aftrek. Wolf (2010, p. 24) stelt daarbij dat de eis van betaling niet wordt gesteld in de Btw-richtlijn, maar dat het recht op aftrek kan ontstaan voor btw die ‘verschuldigd is of voldaan’. Ook Van Hilten en Van Kesteren (2012, p. 55) leggen uit dat er zonder (correcte) factuur geen belasting in aftrek kan worden gebracht. Slechts in een beperkt aantal gevallen kan er een uitzondering gemaakt worden. De wet bevat dan ook nauwkeurige voorschriften over de inhoud van de factuur.

Hof Amsterdam doet in 1978 de volgende uitspraak (BNB 1979/269): “De strenge wettelijke eisen voor de inhoud van een factuur vinden hun grond in het systeem van de huidige omzetbelasting, waarbij immers de keten van op elkaar aansluitende facturen, door middel waarvan de belasting enerzijds in rekening wordt gebracht en anderzijds wordt afgetrokken, een van de belangrijkste instrumenten van de Belastingdienst zijn om toezicht uit te oefenen of de voldoening en de aftrek van de belasting.” Wolf (2010, p. 25) concludeert hieruit dat de factuur niet alleen een bewijsmiddel voor het recht op aftrek is, maar ook een belangrijk controlemiddel voor de fiscus. Het is verplicht voor de belastingplichtige om de facturen te bewaren. Het stelt de fiscus in staat om een aantal controles uit te voeren. De fiscus gaat na of het in de aangiften opgevoerde recht op aftrek klopt met de aanwezige inkoopfacturen. Er kan worden getoetst of het juiste btw-regime en het juiste tarief is toegepast. Ook blijkt of een vrijstelling juist is gebruikt. Daarnaast kan, aan de hand van het op de

(16)

factuur vermelde btw-identificatienummer van de afnemer, de toepassing van het nultarief worden gecontroleerd (Wolf, 2010, p. 25).

Met de uitgegeven factuur doet de leverancier feitelijk de belofte om de btw op aangifte te voldoen. In het geval van carrouselfraude reikt een ploffer, de

frauduleuze leverancier, facturen uit, terwijl hij weet dat hij de btw niet aan de fiscus zal betalen. De inhoud van de factuur stemt niet overeen met de werkelijkheid. Toch geven ze recht op aftrek. In bepaalde fraudesituaties kan de fiscus het recht op aftrek pareren (Wolf, 2010, p. 25). Hier wordt later in deze scriptie nog dieper op ingegaan. 2.3.3.4 Overgangsstelsel

Het zogenoemde overgangsstelsel, geregeld in art. 402 van de Btw-richtlijn, is ontstaan in 1993. Het stelsel werd ingevoerd om de vervallen douanecontrole aan de binnengrenzen van de Europese Unie op te vangen (Wolf, 2010, p. 26). Het belastbare feit ‘invoer’ binnen de EU is destijds vervangen door het belastbare feit

‘intracommunautaire verwerving’ (Van Hilten en Van Kesteren, 2012, p. 417). Bij dit systeem is bij transacties tussen belastingplichtigen van de ene lidstaat naar het grondgebied van een andere lidstaat sprake van een intracommunautaire levering in de lidstaat van vertrek, dat is belast tegen het nultarief. In de lidstaat van aankomst doet de transactie zich voor als belaste intracommunautaire verwerving, zo is de uitleg van Wolf (2010, p. 26).

Voor een intracommunautaire levering geldt hetzelfde wetsartikel (enkele uitzonderingen daargelaten) als voor een gewone levering, namelijk art. 3 Wet OB 1968. Daarnaast is er een uitbreiding aangebracht in art. 3a van die wet. Hierin is bepaald dat de overbrenging van een goed door een ondernemer naar een andere lidstaat, wordt gelijkgesteld met een levering onder bezwarende titel. Van Hilten en Van Kesteren (2012, p. 419) leggen het begrip overbrenging uit als het door of voor rekening van de ondernemer voor bedrijfsdoeleinden vervoeren van een eigen goed naar een andere lidstaat. Dit artikel is gebaseerd op art. 17 lid 1 van de Btw-richtlijn en heeft tot doel om de heffing plaats te laten vinden in het bestemmingsland, ook als het vervoer van het goed niet op de levering is gebaseerd (Van Hilten en Van

Kesteren, 2012, p. 419).

Het tarief op een intracommunautaire levering is nul procent. Er is geen omzetbelasting verschuldigd, terwijl de leverancier wel recht houdt op aftrek van voorbelasting. Er gelden twee cumulatieve voorwaarden voor de toepassing van het

(17)

nultarief (Van Hilten en Van Kesteren, 2012, p. 422). Ten eerste moeten de goederen aantoonbaar naar een andere lidstaat worden vervoerd. Daarnaast geldt voor de toepasbaarheid van het nultarief dat de goederen in de lidstaat van aankomst zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen (post a.6, Tabel II, Wet OB 1968). Van Hilten en Van Kesteren (2012, p. 422) vullen aan dat om te bewijzen dat een ondernemer een

intracommunautair verwerver is, zij een btw-identificatienummer hebben. Verwerving is het verkrijgen van de macht om als eigenaar over een lichamelijke zaak te schikken (Van Hilten en Van Kesteren, 2012, p. 425). In tegenstelling tot invoer, is een intracommunautaire verwerving een afhankelijke prestatie. Dat blijkt uit art. 17a Wet OB 1968; van een belastbare verwerving is alleen sprake indien de verworven goederen (in een andere lidstaat) geleverd worden. De levering en de verwerving worden geacht op hetzelfde tijdstip plaats te vinden (art. 17g Wet OB 1968). Nog van belang is wie er belast kunnen verwerven. Alleen als de afnemer in een van de volgende categorieën behoort, kan er worden geleverd tegen het nultarief. Verwervers zijn: ondernemers die belaste prestaties verrichten, landbouwers in de zin van de landbouwregeling (o.g.v. art. 27 Wet OB 1968), ondernemers die uitsluitend prestaties verrichten waarvoor zij geen recht op aftrek hebben en rechtspersonen die geen ondernemer in de zin van de omzetbelasting zijn en het drempelbedrag van €10.000 hebben overschreden (Van Hilten en Van

Kesteren, 2012, p. 428).

Bij bijna alle vormen van carrouselfraude wordt gebruik gemaakt van

intracommunautaire transacties. Het grote voordeel voor de ploffer is dat hij goederen kan inkopen zonder btw te betalen. Voor de invoer van het overgangsstelsel werd al gewaarschuwd dat het fraudegevoelig zou zijn ( Wolf, 2010, p. 27). Desondanks ziet de Europese Commissie pas in het jaar 2000 in dat dit stelsel carrouselfraude opwekt. In haar rapport Strategie ter verbetering van de werking van het btw-stelsel in het kader van de interne markt wordt onderkend dat carrouselfraude steeds

zorgwekkender vormen aanneemt (Wolf, 2010, p. 28). Dit overgangsstelsel is echter nog steeds van kracht. De gevolgen worden in hoofdstuk 3 besproken.

2.3.3.5 Verleggingsregeling

De invoer van de verleggingsregeling bleek een uiterst succesvol instrument tegen de koppelbazenfraude, een andere vorm van btw-fraude die hier niet verder wordt

(18)

besproken (Wolf, 2010, p. 49). Deze regeling heeft er voor gezorgd dat de fraudeurs overstapten naar een andere vorm van btw-fraude, namelijk carrouselfraude

(Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, 1985).

De verleggingsregeling is te vinden in artikel 12 lid 2 t/m 5 Wet OB 1968. Bij deze regeling wordt de heffing verlegd van de leverancier naar de afnemer. Van Hilten en Van Kesteren (2012, p. 187) stellen dat het hier niet alleen om B2B-prestaties gaat, maar ook om andere gevallen waarbij een prestatie verricht wordt buiten Nederland en de afnemer een ondernemer is, die in Nederland is gevestigd. Het gaat bijvoorbeeld om prestaties door buitenlandse ondernemers.

De verleggingsregeling vindt zijn toepassing ook bij invoer van goederen van buiten de EU. Dat is bepaalt in art. 23 Wet OB 1968. Dit artikel bepaalt dat er btw wordt geheven bij degene voor wie de goederen bestemd zijn. De regeling is

vergelijkbaar met een intracommunautaire verwerving. De heffing en de aftrek vinden namelijk plaats bij dezelfde ondernemer, de afnemer (Van Hilten & Van Kesteren, 2012, p. 470).

2.4 Conclusie

In dit hoofdstuk is allereerst het ontstaan en de geschiedenis van de omzetbelasting genoemd. In Nederland was Alva de eerste die probeerde om een bepaalde vorm van omzetbelasting te heffen. In 1569 wilde hij 10% belasting heffen op de

verkoopopbrengsten van roerende zaken. Deze tiende penning van Alva is

waarschijnlijk nooit geheven, maar afgekocht. Uiteindelijk werd de omzetbelasting veel later pas ingevoerd. In 1934 werd de belasting ingevoerd als tijdelijk hulpmiddel om de crisis te bestrijden en de hoge uitgaven van de overheid te compenseren. Elke levering van roerende goederen door een fabrikant werd belast tegen 4%. Bijzondere goederen kenden een tarief van 10%, terwijl grond- en hulpstoffen waren vrijgesteld. Eerste levensbehoeften vielen buiten de heffing.

Tijdens de bezetting van de Duitsers is Het Besluit op de Omzetbelasting 1940 geïntroduceerd. Hierbij werd een cumulatief cascadestelsel ingevoerd. Dit houdt in dat alle onderdelen van de bedrijfskolom belast worden. De levering van grondstoffen bleef vrijgesteld. In 1955 werd het Besluit vervangen door de Wet op de

Omzetbelasting 1954. Het cumulatieve cascadestelsel bleef intact. Ondernemers moesten nu de belasting afdragen op basis van het factuurstelsel en de detailhandel bleef buiten de heffing.

(19)

Daarnaast is uitgelegd hoe het huidige stelsel in elkaar zit. Dit is bekend als de Wet op de Omzetbelasting 1968. Deze is ingevoerd in het kader van de harmonisatie binnen de EEG. De Nederlandse omzetbelasting is een algemene indirecte

verbruiktsbelasting. Er wordt gebruik gemaakt van een niet-cumulatief cascadestelsel, een belasting over toegevoegde waarde. De ondernemer is in dit stelsel de

belastingplichtige. De belastbare feiten zijn de levering en de dienst, maar ook de invoering van goederen en de intracommunautaire verwerving worden hieronder gerekend. In beginsel worden uitsluitend de prestaties die in Nederland plaatsvinden in de Nederlandse heffing betrokken. Bij internationale transacties geldt dat de levering geacht wordt, plaats te vinden in het land waar de goederen zich bevinden in gevallen waarin de goederen niet worden vervoerd. Als ze wel worden vervoerd, is het land van vertrek van belang. De Wet OB 1968 kent een algemeen tarief van 21%, een verlaagd tarief van 6% en een nultarief. Daarnaast kent de wet een aantal

vrijstellingen die staan genoemd in artikel 11 Wet OB 1968. Een ondernemer mag voorbelasting van de verschuldigde belasting aftrekken. Dit is de belasting die op een factuur door de leverancier in rekening is gebracht of op een andere manier

verschuldigd is geworden. Dit is echter niet toegestaan voor de belasting op een vrijgestelde prestatie. Voor het tijdstip van de verschuldigdheid volgt de wet het factuurstelsel. Wanneer de factuur uitgereikt had moeten worden, is bepalend.

Tot slot is er ingegaan op de knelpunten in het btw-stelsel m.b.t.

carrouselfraude. Wolf noemt als eerste het feit dat er geen verband te vinden is tussen betaling van de btw door de leverancier en het recht op aftrek van voorbelasting voor de afnemer. Hierdoor kan het niet voldoen van btw door de leverancier, niet leiden tot het vervallen van het recht op aftrek. Het recht op aftrek van voorbelasting is

gekoppeld aan de factuur. Dit is volgens Wolf tevens het tweede knelpunt. De factuur wordt gezien als de sleutel die toegang biedt tot het recht op aftrek. Daarnaast is de factuur ook een belangrijk controlemiddel voor de fiscus. In het geval van

carrouselfraude reikt de frauduleuze leverancier facturen uit, terwijl hij weet dat hij de btw niet aan de fiscus zal betalen.

Daarnaast is er nog het zogenaamde overgangsstelsel. Dit stelsel werd ingevoerd om de vervallen douanecontrole aan de binnengrenzen van de EU op te vangen en zou tijdelijk zijn. Inmiddels bestaat het nog steeds. In dit systeem is bij transacties tussen belastingplichtigen van de ene lidstaat naar het grondgebied van een andere lidstaat sprake van een intracommunautaire levering in de lidstaat van vertrek,

(20)

dat is belast tegen het nultarief. In de lidstaat van aankomst doet de transactie zich voor als belaste intracommunautaire verwerving. Alle vormen van carrouselfraude maken gebruik van intracommunautaire transacties. Het voordeel voor de fraudeur is dat hij goederen kan inkopen zonder btw te betalen.

Ten slotte heeft de invoer van de verleggingsregeling ervoor gezorgd dat de fraudeurs overstapten naar de vorm van btw-fraude dit in deze scriptie centraal staat, carrouselfraude. Bij deze regeling wordt de heffing verlegd van de leverancier naar de afnemer.

(21)

3. Wat is carrouselfraude? 3.1 Inleiding

Belastingfraude, ook wel belastingontduiking, is het bewust verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens of het onthouden van gegevens aan de fiscus, welke nodig zijn voor de vaststelling van de belastingschuld. Zo omschreef minister Van

Bijsterveld (1980) het begrip belastingfraude. Ontduiking gaat een stap verder dan belastingontwijking, waarbij de belastingplichtige binnen de grenzen van de wet blijft.

Eerder is in deze scriptie al kort benoemd wat carrouselfraude is. Bij deze vorm van fraude draagt een ondernemer geen btw af, terwijl hij die wel in rekening brengt. Daarbij bevindt hij zich in een vicieuze cirkel die door verschillende landen gaat, en kent hij minimaal drie betrokkenen. Carrouselfraude is een vorm van belastingontduiking binnen de btw. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet wat carrouselfraude precies inhoudt. Er wordt een definitie gegeven en de kenmerken worden besproken in paragraaf 3.2. Daarnaast worden, in paragraaf 3.3, de verschillende vormen van carrouselfraude genoemd. Ook de gevolgen van

carrouselfraude komen aanbod. Dat gebeurt in paragraaf 3.4. Verder wordt er een schatting gemaakt van de totale omvang van carrouselfraude in paragraaf 3.5. In paragraaf 3.6 zal een conclusie gevormd worden. Hierin wordt antwoord gegeven op de deelvraag die dit hoofdstuk centraal staat: Wat is carrouselfraude?

3.2 Het begrip carrouselfraude 3.2.1 Inleiding

Allereerst wordt in deze paragraaf het begrip carrouselfraude besproken. Er zal een definitie gegeven worden van de term carrouselfraude. Daarna wordt uiteengezet hoe fraudeurs te werk gaan bij deze vorm van belastingontduiking. Ook worden essentiële onderdelen genoemd, die carrouselfraude mogelijk maken. Er moet daarbij worden gedacht aan de wetgeving, maar ook welke goederen worden gebruikt.

3.2.2 Definitie

In BNB 1968/244 werd de term carrouselfraude voor het eerst gebruikt. De Tariefscommissie bepaalde in dit arrest dat de inspecteur terecht de teruggave bij uitvoer weigerde. Er was sprake van Nederlandse ondernemer die bij leveringen aan

(22)

Nederlandse afnemers een Belgische vennootschap tussenschakelde. De goederen verlieten Nederland, wat leidde tot een teruggaaf bij uitvoer van 9%. Ze werden vervolgens direct weer ingevoerd tegen een lager invoertarief van 5%. Het recht op teruggaaf werd hier geweigerd omdat de uitvoering van de transactie in strijd met doel en strekking van de wet stond. Toch stelt Wolf (2010, p. 33) dat er hier geen sprake was van fraude. De handelstransacties mochten dan gekunsteld zijn, de partijen proberen dit wel binnen de grenzen van de wet te doen. Er was dus feitelijk sprake van belastingontwijking.

Ontdekking van de eerste internationale btw-fraudes vond plaats in de jaren tachtig van de vorige eeuw. In die tijd was voor invoer van België naar Nederland een verplichte verlegging van invoer-btw van kracht (Wolf, 2010, p. 33). Er ontstond een vorm van fraude waarbij dezelfde goederen steeds tussen drie ondernemers werden verhandeld. De btw die de ondernemer in Nederland in rekening bracht bij de andere ondernemer, werd niet afgedragen aan de fiscus. Zo ontstond er een flinke

belastingschuld. Dit werd niet afbetaald, maar het geld werd weggesluisd en de onderneming werd opgeheven. Deze vorm van fraude werd bekend als

carrouselfraude omdat de goederen tussen dezelfde handelspartners rondgingen, steeds in dezelfde cirkel. Ook de term Antwerpen-fraude werd gebruikt, vanwege de gebruikte route.

Europese instellingen geven, in de loop der jaren, verscheidene definities van carrouselfraude. De Nederlandse staatssecretaris van Financiën noemde in 2009 carrouselfraude het grootste gedeelte van de intracommunautaire btw-fraude. Hierbij wordt volgens hem grensoverschrijdend samengewerkt om een grote btw-teruggave te incasseren, terwijl de samenhangende afdracht niet plaatsvindt (Brief maatregelen intracommunautaire fraude, 2009, p. 1).Wolf (2010, p. 38) heeft uit alle definities het verbindende element gevonden. Hij benoemt de factuurstroom, die wel of niet

feitelijk overeenkomt met de transacties, waarbij tenminste één van de betrokken partijen btw in rekening brengt die hij niet op aangifte voldoet. De btw wordt overigens door zijn afnemer wel in aftrek genomen. Tegenwoordig is het niet meer van belang dat de goederen steeds bij dezelfde partij terechtkomen (Wolf , 2010, p. 38). Het is voor de fraudeurs juist de taak om ervoor te zorgen dat er geen herkenbaar patroon ontstaat.

(23)

3.2.3 Werking

De eenvoudigste vorm van carrouselfraude werkt als volgt. De carrousel bestaat uit drie partijen: een leverancier in lidstaat 1, een ploffer en een afnemer in lidstaat 2. De leverancier levert de goederen intracommunautair, dus met een nultarief, aan de ploffer, die de goederen levert met lokale btw aan de afnemer. Vervolgens levert de afnemer de goederen intracommunautair aan de leverancier. Een nieuwe ronde kan beginnen als de leverancier weer aan de ploffer doorverkoopt. De afnemer in dit verhaal koopt in met btw en verkoopt door met een nultarief. Dit leidt tot een negatieve btw-aangifte (Wolf, 2010, p. 39). De ploffer ontvangt de btw van de afnemer en draagt deze niet af, maar beschouwt dit als winst en na buit te hebben gemaakt, wordt de vennootschap opgeheven. Door de negatieve aangifte, was de ploffer vrij makkelijk op te sporen. De fraudeurs hebben inmiddels andere manieren gevonden om dit tegen te gaan. In de volgende paragraaf worden deze andere vormen van carrouselfraude genoemd.

3.2.4 Essentiële onderdelen

Bij de invoering van het Overgangsstelsel, besproken in paragraaf 2.3.3.4,ontstonden meer vormen van carrouselfraude. Vanaf dat moment kon de ploffer namelijk de goederen belastingvrij vanuit alle lidstaten van de EU kopen (Wolf, 2010, p. 39).

Daarnaast kan deze manier van frauderen gepleegd worden, vanwege het feit dat de samenhang tussen de betaling en recht op aftrek van belasting ontbreekt. Hierdoor kan het niet voldoen van btw door de leverancier, niet leiden tot het vervallen van het recht op aftrek. Fraudeurs kunnen zo eerst hun onterechte recht op aftrek aanvragen, zonder dat de btw wordt betaald. Ook dit is terug te lezen in het vorige hoofdstuk, paragraaf 2.3.3.2 om precies te zijn.

Verder wordt bij carrouselfraude altijd gebruik gemaakt van kostbare goederen, die makkelijk vervoerbaar en verhandelbaar zijn (Wolf, 2010, p. 41). Uit jurisprudentie blijkt dat er een voorkeur te bestaat voor goederen met een korte economische levensduur. Wolf stelt dat de oorzaak hiervan ligt in het feit dat er een levendige handel is, wanneer er bijvoorbeeld vaak nieuwe modellen op de markt worden gebracht. Ondernemers zijn hierdoor genoodzaakt om grote orders tegelijk op de markt te dumpen. Voorbeelden van deze producten zijn elektronica, mobiele telefoons, auto’s en onderdelen hiervan. Ook cosmetica wordt soms gebruikt.

(24)

het de nieuwste trend om te frauderen in de markt van emissierechten. De

Belastingdienst waarschuwt daarnaast dat fraudeurs vaak wisselen van goederen en diensten.

Carrouselfraude kan bovendien plaatsvinden doordat overheden onderling niet goed samenwerken. Het duurt vaak lang voordat fraude wordt achterhaald. Als dat gebeurt zijn de vennootschappen vaak al leeggehaald en opgeheven.

3.3 Verschillende vormen carrouselfraude 3.3.1 Inleiding

Uit de literatuur blijkt dat er verschillende vormen van carrouselfraude te

onderscheiden zijn. Deze paragraaf wordt gebruikt om de verschijningsvormen in kaart te brengen. De meeste eenvoudige vorm, het tussenschakelen van een

onbekende derde, de fictieve handelsstroom, de crossed invoicer, de carrousel via een derde land, fraude met emissierechten en eventuele nieuwe varianties worden

besproken.

3.3.2 Eenvoudige vorm

Bij de eerst ontdekte vormen van carrouselfraude, in de jaren tachtig, werd gehandeld tussen ondernemingen van de fraudeur zelf. Blommers (1994, p. 1) onderscheidt drie vormen. Ten eerste bestaat er een carrousel met reële goederen. Daarbij kwamen de uitgereikte facturen volledig overeen met de goederen. Ook is een carrousel mogelijk met nepgoederen. Bij deze vorm melden de facturen bijvoorbeeld kostbare

computergeheugens, terwijl de doos die verhandeld wordt in werkelijkheid waardeloze voorwerpen bevat. Ten derde noemt Blommers de factuurcarrousel. Hierbij is geen sprake van een handelstransactie, maar worden de facturen uitgereikt alsof handelstransacties plaatsvinden.

3.3.3 Tussenschakelen onbekende derde

Wolf (2010, p. 34) legt uit dat er tegenwoordig meestal wordt gekozen voor het tussenschakelen van een andere partij. De zogenoemde tussenhandelaar. Hierdoor ontstaat de negatieve aangifte ergens anders in de carrousel en wordt de fraude minder snel ontdekt (Wolf, 2010, p. 39). Deze tussenschakel wordt niet op de hoogte gebracht van de ware aard van de transactie. Dit zorgt ervoor dat de fraude minder snel wordt opgespoord. Volgens Wolf (2010, p. 38) is dit mogelijk omdat dozen met opschriften

(25)

als ‘electronic equipment, do not open’ niet geopend worden. De zogenaamde

kostbare computergeheugens moeten namelijk stofvrij verpakt blijven, bij het openen van de dozen zouden de goederen hun waarde verliezen.

3.3.4 Fictieve handelsstroom

Soms worden er voor carrouselfraude fictieve handelsstromen gecreëerd. Daarbij horen ook fictieve facturen en transportdocumenten. Pas als de fiscus de administratie van de afnemer van de ploffer onderzoekt, zal de carrouselfraude ontdekt kunnen worden (Wolf, 2010, p. 39). Er vindt geen hechte samenwerking plaats tussen de belastingdiensten binnen de EU, waardoor het mogelijk is om de fictieve

intracommunautaire goederenstromen lang verborgen te houden. Bij deze vorm van fraude zitten de afnemer en leverancier ook in het complot. Bij meer geavanceerde vormen van fraude is ook de levering van de afnemer een intracommunautaire transactie naar een andere lidstaat, waarbij vervolgens ook gefraudeerd kan worden (Wolf, 2010, p. 39).

Een voorbeeld van deze vorm van carrouselfraude is te vinden in het arrest Teleos (HvJ 27 september 2007, nr. C-409/04). In deze zaak heeft de ploffer de leveranciers overtuigd dat er sprake is van intracommunautaire transacties, door valse transsportdocumenten te laten zien. In werkelijkheid waren de goederen lokaal

ingekocht. Hierdoor brachten de leveranciers geen btw in rekening, omdat op een intracommunautaire transactie het nultarief van toepassing is. Toen de Engelse Belastingdienst erachter kwam dat de documenten vals waren, werd de vrijstelling alsnog geweigerd en werd er een naheffingsaanslag opgelegd.

3.3.5 Crossed invoicer

Bij de methode van de crossed invoicer, koopt een ploffer goederen in van

leveranciers in andere lidstaten en verkoopt deze met btw door aan afnemers in de eigen lidstaat. Hij vermeldt deze transacties wel in zijn btw-aangiften, zodat er een te betalen btw-bedrag ontstaat (Wolf, 2010, p. 40). Het frauderen gebeurt met het inbrengen van een tweede, fictieve, handelsstroom op de aangifte. Daarin wordt opgenomen dat de ploffer goederen koopt van een lokale leverancier. Dit is vaak een niet-bestaande partij of een identiteit van een handelaar die zomaar wordt gebruikt. Vervolgens verkoopt hij de goederen aan afnemers in andere lidstaten, eveneens

(26)

fictief. Door deze denkbeeldige stroom ontstaat er een recht op teruggaaf van belasting, die helemaal nooit is afgedragen (Driesen & Hulot, 2015).

3.3.6 Via derde land

Sommige fraudeurs kiezen voor een carrousel via derde landen. Dit zijn landen die geen lid zijn van de EU. Dit gebeurde ook in de (inmiddels opgerolde) Dubai-route (Brief gecoördineerde aanpak, 2009, p. 2). Bij deze fraudevorm werden telefoons vanuit Dubai afgeleverd in Nederland. De Nederlandse handelaren leverden de

telefoons fictief aan afnemers in België, terwijl in werkelijkheid de telefoons geleverd werden aan ploffers in het Verenigd Koninkrijk. De ploffers leverden aan

binnenlandse afnemers. Via tussenschakels kwamen de telefoons uiteindelijk weer in Dubai terecht. En begon de carrousel met een nieuwe ronde. De fraude werd ontdekt door douanestempels op de dozen met telefoons. De douane zag de dozen meerdere keren ingevoerd worden. Door elke carrouselronde een nieuwe verpakking te gebruiken, kan de route intact gehouden worden (Wolf, 2010, p. 40-41). 3.3.7 Emissierechten

Uit paragraaf 2.3.3.4 kan worden opgemaakt dat vooral leveringen gebruikt worden voor carrouselfraude. De meeste diensten zijn namelijk niet makkelijk verhandelbaar, er bestaat geen markt waarop zij worden verkocht. In de praktijk is tot nu toe één uitzondering gevonden. De markt voor emissierechten blijkt namelijk te zijn getroffen door carrouselfraude (Wolf, 2010, p. 41).

In de EU worden emissierechten uitgegeven in de vorm van European Union Allowances. Een EUA geeft het recht om 1 ton CO2 uit te stoten. Deze

emissierechten zijn verhandelbaar. Inmiddels heeft de markt voor emissierechten een enorme omvang gekregen. In 2014 zijn er in Nederland 22 miljoen emissierechten geveild, voor een bedrag van 131 miljoen euro (Jaarrapport veilingen emissierechten, 2015, p. 6). Voor welk bedrag wordt gefraudeerd is niet bekend, maar zou zomaar een flinke omvang kunnen betreffen. Dit geeft tevens aanleiding om te realiseren dat carrouselfraude met diensten wel degelijk mogelijk is.

3.3.8 Nieuwe varianten

Fraudeurs verzinnen steeds weer nieuwe manieren om regels te ontlopen, blijkt ook uit de laatste ontwikkelingen rond emissierechten. Het blijft daarom oppassen voor

(27)

nieuwe varianten van carrouselfraude in de toekomst. Er zullen nieuwe partijen of omwegen bedacht worden om te vermijden dat de fraude wordt ontdekt. Ook nieuwe goederen zullen gebruikt worden. Misschien zelfs diensten, want zoals al blijkt uit de fraude met emissierechten, is dat ook mogelijk indien er een markt voor bestaat. 3.4 Gevolgen van carrouselfraude

3.4.1 Inleiding

Het mag duidelijk zijn dat de gevolgen van carrouselfraude louter negatief zijn. In deze paragraaf wordt de maatschappelijke schade genoemd die carrouselfraude veroorzaakt. Naast het mislopen van belastinginkomsten en het investeren van gelden om fraude te bestrijden, zijn ook oneerlijke concurrentiestrijd, onbetrouwbare cijfers van het marktmechanisme en verstoring van de werking van het Eigenmiddelenstelsel ongewenste gevolgen.

3.4.2 Negatieve belastinginkomsten

Bij de gevolgen van carrouselfraude wordt als eerste bedacht aan het mislopen van belastinginkomsten. Daarnaast gaan er ook kosten gemoeid met het voorkomen en bestrijden van fraude. Dit geldt voor de overheid maar ook voor ondernemers. Uit het rapport van de Algemene Rekenkamer blijkt de schade voor Nederland minimaal 131 miljoen euro per jaar te zijn in de periode van 2003 tot 2007 (Kamerstukken,

2008/2009, p. 26). In de volgende paragraaf wordt de omvang van carrouselfraude verder uitgewerkt.

3.4.3 Verstoring concurrentieverhoudingen

Uit de Mededeling van de Europese Commissie (2006a, p. 2) blijkt dat

carrouselfraude ook de concurrentieverhoudingen verstoort. Wolf (2010, p. 45) legt uit dat door geen btw te betalen, fraudeurs over een ruimere winstmarge beschikken dan normale ondernemers. De frauderende ondernemers bieden een lagere prijs bij verkoop ten opzichte van hun concurrenten. Met de extra winstmarge die zij behalen door het plegen van fraude, kunnen ze in een korte tijd een hoge omzet genereren. 3.4.4 Juridische onzekerheid

Wanneer carrouselfraude plaatsvindt in een bepaalde markt, raken andere

(28)

HvJ van 6 juli 2006 met zaaknummer C439/04 is namelijk besloten dat recht op aftrek geweigerd kan worden als een ondernemer op de hoogte is of had moeten zijn van de fraude in zijn keten. De onwetende ondernemer loopt zo het risico om aansprakelijk gesteld te worden voor de niet-betaalde btw van een fraudeur, stelt Lambregts (2013, p. 3). Het HvJ (Kittel, 6 juli 2006, nr. C439/04) heeft bepaald dat de ondernemer die alles heeft gedaan wat onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze van hem verwacht mag worden, deze risico’s niet loopt. Toch blijft de onzekerheid bestaan, omdat het onmogelijk is om vooraf aan te geven of aan de zorgplicht is voldaan (Wolf, 2010, p. 46). Belastingdiensten weigeren duidelijke richtlijnen op te stellen. Dit heeft een negatief effect voor de markt.

3.4.5 Onbetrouwbare statistieken

Carrouselfraude zorgt er ook voor dat statistieken over nationale productie, handel tussen lidstaten en internationale handel onbetrouwbaar zijn (Ruffles, Tily & Caplan, 2003, p. 1). Dit komt, volgens Wolf (2010, p. 46), met name door het ontbreken van de gegevens over de werkelijke omvang van fraude.

3.4.6 Verstoring Eigenmiddelenstelsel

Ten slotteverstoort carrouselfraude de werking van het Eigenmiddelenstelsel

waarmee de EU wordt gefinancierd. Een bepaald percentage van de btw-opbrengsten van elke lidstaat wordt afgedragen aan de EU, dat wordt aangevuld met een

percentage van het BNI.Carrouselfraude vermindert de btw-opbrengsten, wat inhoudt dat de lidstaat die de dupe van carrouselfraude wordt, verhoudingsgewijs minder btw-middelen aan Brussel betaalt (Wolf, 2010, p. 46).

3.5 Omvang van carrouselfraude 3.5.1 Inleiding

In de vorige paragraaf is aangegeven wat de negatieve gevolgen van carrouselfraude zijn. Het grootste negatieve gevolg is het mislopen van belastinginkomsten en de onterechte terugbetaling van voorbelasting die daarmee gepaard gaat. Het Europees Parlement stelt dat fraude uit de aard der dingen een discreet verschijnsel is

(Vervaele, 1987, p. 206). De omvang kan moeilijk worden berekend, omdat een aantal gevallen van fraude verscholen zal blijven. Toch hebben verschillende

(29)

instanties onderzoek gedaan naar de mogelijke omvang. De resultaten daarvan worden in deze paragraaf besproken.

3.5.2 Schattingen EU

De Commissie van de Europese Gemeenschappen (2000a, p. 6) schatte de totale omvang van btw-fraude op 8 miljard euro per jaar. Terwijl het Economisch en Sociaal Comité kwam tot een totaal schadebedrag van meer dan 35 miljard euro per jaar (Commissie, 2000b, p. 11) Ook Eurocommissaris Kovàcs heeft in 2007 onderzoek naar fraude laten doen. De totale schade door fiscale fraude komt volgens die

schattingen neer op 200 tot 250 miljard euro per jaar (Kovàcs, 2007, p. 1). Een groot gedeelte zou betrekking hebben op de btw, en dus ook op carrouselfraude. Exacte getallen zijn echter niet bekend.

3.5.3 Onderzoek in andere lidstaten

Ook zijn er in sommige lidstaten onderzoeken gedaan naar de omvang van

carrouselfraude. Sommige onderzoeken bevatten nauwkeurigere cijfers dan andere. Het Verenigd Koninkrijk kende naar schatting een btw-verlies van 18,2 miljard euro over het fiscale jaar 2005/2006 (HM Revenu & Customs, 2006). Daarvan zou 3 miljard verband houden met carrouselfraude. In België zou de schade door

carrouselfraude in 2001 1,1 miljard euro bedragen. Door aanpak zou het bedrag zijn teruggelopen tot 150 miljoen euro in 2003 en 26 miljoen in 2006. Vanaf 2007 volgde toch weer een toename van de schade, die werd geschat op 44 miljoen euro

(Kamervragen Belgisch Parlement, 2008). Denemarken had in de periode tussen 1994 en 2006 een verlies van 140 miljoen als gevolg van ontdekte carrouselfraude (Report to the Public Accounts Committee, 2006, p. 6). De totale schade was zeer

waarschijnlijk vele malen groter. Oostenrijk schatte in 2006 dat door btw-fraude 4,4% van de btw-inkomsten was misgelopen (Commissie, 2006b, p. 4). Duitsland zou ongeveer 17 miljard aan btw-inkomsten misgelopen zijn in 2005 vanwege btw-fraude (Monatsbericht, 2006, p. 45). Niet bekend is het percentage dat betrekking had op carrouselfraude.

3.5.4 Schade in Nederland

Uit het meeste recente onderzoek van de Algemene Rekenkamer blijkt dat Nederland in de periode tussen 2003 en 2007 minimaal 654 miljoen euro schade heeft geleden

(30)

door carrouselfraude (Kamerstukken, 2008/2009, p. 26). Dit is gemiddeld 131 miljoen euro per jaar. Een persbericht van dezelfde instantie in 2012 stelt dat deze schade is gedaald tot ongeveer 39 miljoen euro per jaar in de periode van 2008 tot 2011 (Persbericht, 2012). Deze daling is het gevolg van extra maatregelen die de

Belastingdienst in die tijd heeft genomen. Er worden sinds 2009 meer medewerkers ingezet om intracommunautaire btw-fraude tegen te gaan (Kamerstukken, 2012/2013, p. 19). Welke maatregelen er nog meer gebruikt worden om carrouselfraude tegen te gaan, wordt besproken in het volgende hoofdstuk.

3.6 Conclusie

In dit hoofdstuk is de vraag beantwoord wat carrouselfraude is. Om tot een antwoord te komen, is eerst een definitie van het begrip gegeven. De term carrouselfraude is voor het eerste gebruikt in BNB 1968/244, al was daar eigenlijk geen sprake van fraude maar van belastingontwijking. In de jaren tachtig van de twintigste eeuw vond de eerste echte vorm van carrouselfraude plaats. Bij deze vorm van internationale fraude werd gebruik gemaakt van de verleggingsregeling voor invoer van België naar Nederland. De term carrouselfraude werd gebruikt omdat de goederen steeds in dezelfde cirkel tussen dezelfde handelspartners rondgingen. In de loop der jaren zijn er door Europese instellingen verschillende definities van carrouselfraude gegeven. Het verbindende element dat Wolf daaruit haalt, is de factuurstroom.

Er is een aantal onderdelen zeer belangrijk voor het ontstaan van

carrouselfraude. Zo zijn bij de invoering van het Overgangsstelsel meer vormen van carrouselfraude ontstaan, omdat vanaf dat moment de ploffer goederen belastingvrij vanuit alle lidstaten van de EU kon kopen. Ook het feit dat de samenhang tussen de betaling en recht op aftrek van voorbelasting ontbreekt, is een belangrijke bron voor fraudeurs. Bij carrouselfraude wordt verder altijd gebruik gemaakt van kostbare goederen, die makkelijk vervoerbaar en verhandelbaar zijn. Ook speelt het mee dat overheden onderling niet goed samenwerken in de strijd tegen fraude.

Naast de meest eenvoudige vorm van carrouselfraude, die ontdekt werd in de jaren tachtig, zijn er ook nog andere vormen te onderscheiden. Tegenwoordig wordt er vaak gekozen om een andere partij, de onwetende tussenhandelaar, tussen te schakelen. Hierdoor ontstaat de negatieve aangifte ergens anders in de schakel en wordt de fraude minder snel ontdekt. Soms wordt er een fictieve handelsstroom gecreëerd. Ook fictieve facturen en transportdocumenten horen daarbij. Bij deze vorm

(31)

van carrouselfraude zitten ook de afnemer en de leverancier in het complot. Een voorbeeld is te vinden in arrest Teleos. Bij de crossed invoicer vorm, koopt een ploffer goederen in van leveranciers in andere lidstaten en verkoopt deze met btw door aan afnemers in eigen lidstaat. Door een tweede fictieve handelsstroom te creëren, ontstaat er een recht op teruggaaf van belasting, die nooit is afgedragen. Andere fraudeurs kiezen voor een carrousel via derde landen, zoals de Dubai-route. Ten slotte blijkt er ook carrouselfraude mogelijk met diensten, mits zij verhandelbaar zijn op een markt. In de praktijk is één voorbeeld gevonden, namelijk de markt voor emissierechten. Daarnaast zullen er waarschijnlijk nieuwe varianten van

carrouselfraude zich voordoen in de toekomst.

Er ontstaan vooral negatieve gevolgen door carrouselfraude. Zo worden concurrentieverhoudingen op de markt waar de fraudeurs actief zijn, verstoort. Daarnaast kennen de ondernemers in die markt soms juridische onzekerheid. Ook zorgt carrouselfraude voor onbetrouwbare statistieken, omdat de werkelijke omvang van fraude onbekend is. Verder verstoort carrouselfraude de werking van het

Eigenmiddelenstelsel waarmee de EU zichzelf financiert. Maar het grootste nadelige gevolg van carrouselfraude is het mislopen van belastinginkomsten.

Uit de vele onderzoeken en verschillende uitkomsten blijkt dat de omvang van carrouselfraude niet exact berekend kan worden. Zoals eerder genoemd, blijft een gedeelte van fraude altijd onontdekt. Toch kan er geconcludeerd worden dat Nederland minimaal 131 miljoen euro per jaar schade heeft geleden door

carrouselfraude tussen 2003 en 2007. Later is dit bedrag gedaald tot 39 miljoen per jaar. De fraude met emissierechten heeft er waarschijnlijk voor gezorgd dat de schade weer is gestegen. Dit is, vanzelfsprekend, moeilijk te onderzoeken. De verrichte onderzoeken zijn schattingen en dus slechts een benadering van de totale omvang. Maar van belang is dat het om flinke bedragen gaat.

Natuurlijk is het de intentie van de overheid en de EU om deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk te bestrijden. In het volgende hoofdstuk wordt besproken hoe deze instanties dit aanpakken.

(32)

4. Huidige maatregelen tegen carrouselfraude 4.1 Inleiding

De Europese Commissie (2015, p. 3) betoogt dat corruptie en fraude ernstige schade veroorzaken aan de economie en de samenleving. Het belemmert economische ontwikkeling, ondermijnt democratie en tast sociale rechtvaardigheid aan. Zoals beschreven in paragraaf 3.4 van deze scriptie, neemt ook carrouselfraude enkel negatieve gevolgen met zich mee. Zo worden belastinginkomsten misgelopen, concurrentieverhoudingen verstoord, bestaat er juridische onzekerheid voor ondernemers, etc. Fraude treft iedere lidstaat van de EU. Omdat zij 80% van de middelen van de EU beheren, zijn deze landen verantwoordelijk voor het onderzoek naar fraude en het vervolgen van fraudeurs (Commissie, 2015, p. 3).

Uit een aantal van die onderzoeken blijkt de grote omvang van

carrouselfraude. Het Overgangsstelsel maakt dit, onder andere, mogelijk. Ondanks de kritiek die het stelsel heeft gekregen, dat eigenlijk tijdelijk was bedoeld, is er geen zicht op een nieuw stelsel. In dit hoofdstuk wordt besproken wat de EU, maar ook Nederland op zichzelf, doet om carrouselfraude te bestrijden dan wel te voorkomen. De deelvraag die beantwoordt wordt in dit hoofdstuk is: Hoe wordt carrouselfraude

op dit moment bestreden?

Deze vraag wordt beantwoord in de volgende paragrafen. Zo komt artikel 42c Invorderingswet 1990 aan bod in paragraaf 4.2. In paragraaf 4.3 wordt de

verleggingsregeling uitgelegd. Vervolgens wordt het snelle-reactiemechanisme besproken in 4.4. Paragraaf 4.5 omvat alle belangrijke arresten die verduidelijking brengen aan de regelgeving t.a.v. carrouselfraude.

4.2 Art. 42c Invorderingswet 1990

Om carrouselfraude enigszins te bestrijden is in 2002 art. 42c IW 1990 ingevoerd. Lid 1, eerste volzin bepaalt dat de ondernemer aan wie de levering is verricht en die wist of behoorde te weten dat de ter zake van die levering verschuldigde omzetbelasting niet of niet volledig is of zal worden voldaan, hoofdelijk aansprakelijk is voor de verschuldigde omzetbelasting. Kop (2015, p. 1) maakt uit de parlementaire geschiedenis op dat de wetgever tot doel heeft gehad om zoveel mogelijk

(33)

preventieve werking in gang te zetten. De verantwoordelijkheid zorgt ervoor dat ondernemers geen transacties aangaan met frauderende handelaren.

Samengevat, schept art. 42c IW 1990 voor de overheid een mogelijkheid om aanspraak te maken op onbetaalde omzetbelasting. Verplicht is wel, dat het moet gaan om btw die verschuldigd is geworden ter zake van levering van goederen die bij ministeriële regeling zijn aangewezen. Dit zijn alle leveringen die staan omschreven in art. 3 Wet OB 1968. Daarnaast bepaalt artikel 40a van de Uitvoeringsregeling IW 1990 dat alleen de volgende goederen aangewezen worden als goederen die in art. 42c zijn genoemd: telecommunicatie- en computerapparatuur, foto-, film-, video- en geluidsapparatuur en landvoertuigen met een bepaalde cilinderinhoud of vermogen. Het gaat om categorieën waar in het verleden veel carrouselfraude-zaken aan het licht zijn gekomen.

Gezien de omvang van carrouselfraude na invoering van deze regeling, 131 miljoen verlies per jaar (Kamerstukken, 2008/2009, p. 26), kan worden gesteld dat het niet het beoogde effect heeft opgeleverd.

4.3 Verlegging

De meest in het oog springende bestrijdingsmaatregel tegen carrouselfraude is de verleggingsregeling. Bij verlegging wordt niet verlangd van de leverancier om btw te berekenen, maar wordt de verschuldigdheid overgedragen, dus verlegd, naar de afnemer (Toet, 2012, p. 2).Sinds 2006 wordt in een aantal karakteristieke situaties een verlegging voorgeschreven in de Btw-richtlijn (artt. 195-199 Btw-richtlijn). Het betreft voornamelijk transacties die vanwege de aard of structuur van de bedrijfstak moeilijk te controleren zijn. Het gaat bijvoorbeeld om leveringen van onroerend goed en bouwwerkzaamheden.Maar ook de levering van oude materialen en afval, of als een verkoper levert in financieel moeilijke omstandigheden kan de

verleggingsregeling gelden (art. 199 Btw-richtlijn).In deze sectoren zijn in het verleden veel inkomsten verloren gegaan. De lidstaten hebben door de artikelen in de Btw-richtlijn de mogelijkheid om een verlegging in te voeren voor deze leveringen.

In de Wet OB 1968 werd na 2006 de regeling opgenomen voor de levering van schroot, afvalstoffen en halffabricaten (art. 12 lid 5 Wet OB 1968 jo. art. 24bb lid 1 Uitv.Besl. OB 1968). Nederland heeft de verleggingsregeling in 2009 voor

emissierechten ingevoerd in artikel 24ba Uitv.Besl. OB 1968. Later, in 2013, is daar de verplichte verlegging voor leveringen van computerchips, mobiele telefoons, etc.,

(34)

indien de factuur meer dan 10.000 euro bedraagt, bijgekomen in art. 24ba lid 1

onderdeel g Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968,  om carrouselfraude in gevoelige sectoren te verminderen (Kamerstukken, 2013, p. 4).  

Wolf (2010, p. 181)stelt dat bij een verleggingsregeling de verplichting om btw te betalen en het recht om btw in aftrek te nemen bij één onderneming komen te liggen. Het is in deze situatie niet mogelijk om recht op aftrek te krijgen, als er geen belasting is betaald. Dit heeft als voordeel dat carrouselfraude niet meer mogelijk is. Een nadeel is echter dat er geen gefractioneerde betaling meer plaatsvindt. De belasting wordt niet meer betaald over de waarde die hij heeft toegevoegd. De btw wordt betaald door de partij die levert aan de eindverbruiker. Zo verdwijnt als het ware het huidige btw-stelsel. Als gevolg hiervan wordt het aantrekkelijker om zwart te verkopen.

Daarnaast denk ik dat wanneer verlegging slechts gedeeltelijk wordt

ingevoerd, fraudeurs zich verplaatsen naar een andere sector waar de verlegging (nog) niet is ingevoerd. Ondanks dat carrouselfraude wel wordt bestreden, wat zeer positief is, bewegen fraudeurs zich langs de wet heen. Daarom is het wellicht verstandiger om de verlegging uit te breiden. Deze mogelijkheid wordt in het volgende hoofdstuk uitvoerig besproken.

4.4 Snelle-reactiemechanisme

Op 15 augustus 2013 is het snelle-reactiemechanisme toegevoegd aan de Btw-richtlijn (Commissie, 2012, p. 2). Dit is een procedure die ervoor zorgt dat lidstaten in

specifieke omstandigheden meteen maatregelen kunnen nemen tegen fraude. SRM is destijds ingevoerd als art. 395 bis en ter van de Btw-richtlijn, maar is inmiddels te vinden in art. 199 ter Btw-richtlijn. Het artikel is bedoeld als aanvulling op de reeds bestaande maatregelen (Commissie, 2012, p. 3). Onder SRM mag de lidstaat een verleggingsregeling invoeren die niet is opgenomen in de Btw-richtlijn, maar alleen als er sprake is van dwingende urgentie om plotse en grootschalige btw-fraude te bestrijden die tot aanzienlijke en onherstelbare financiële verliezen zou kunnen leiden (art. 199 ter, lid 1 Btw-richtlijn). De regeling stelt lidstaten de kans om een genomen maatregel voor opduikende fraude te laten gelden voor 9 maanden. Normaal geldt zo’n maatregel zes maanden op grond van art. 395 Btw-richtlijn. Een lidstaat die een bijzondere SRM-maatregel wil toepassen, dient dat aan te vragen bij de EC. De aanvraag bevat onder andere in welke sector de fraude zich bevindt, een beschrijving

(35)

van de fraude, de dwingende redenen van urgentie en wat de financiële verliezen zijn (art. 199 ter, lid 2 jo. art. 395 lid 2 en 3 Btw-richtlijn). Lid 3 van het artikel bepaalt vervolgens dat de Commissie binnen een maand een oordeel moet vellen en de maatregel zal accepteren of weigeren.

Voormalig Staatssecretaris van Financiën Weekers liet weten content te zijn over de invoering van SRM (Brief Europese aanpak van belastingfraude, 2013, p. 2). Het is inderdaad positief dat lidstaten zelf kunnen reageren op opkomende fraude, die zonder deze maatregel minder snel aangepakt kan worden. Toch vraag ik me af wat de Richtlijn bedoelt met plotselinge en enorme fraude en onoverkomelijk financiële verliezen. Hoe sterk moeten de argumenten van een land zijn om de Europese Commissie te overtuigen? Dat zal pas bekend worden wanneer er aanvragen worden gedaan door de lidstaten.

Een ander nadeel vind ik dat deze regeling een hulpmiddel is, het artikel staat niet op zichzelf. Daarnaast stellen ook Lejeune, de Maeijer en Vermeire (2013, p. 97) dat het een negatief effect op de markt kan hebben. De verleggingsregeling wordt tijdelijk ingevoerd voor een bepaalde sector, maar fraude zal zich verplaatsen. Naar een andere sector of naar een andere lidstaat. Wanneer we echter naar de huidige situatie kijken, is SRM wel een toevoeging. Het is een tijdelijke oplossing, tot 31 december 2018, terwijl er gezocht wordt naar een lange-termijnoplossing

(Commissie, 2012, p. 2). 4.5 Jurisprudentie

Het Europese Hof van Justitie heeft in de loop der jaren de Btw-richtlijn uitgelegd en verfijnd door middel van arresten, en hier en daar zelfs aangevuld, stelt Wolf (2014, p. 1). Zo ook ten aanzien van carrouselfraude. Deze arresten dragen dus bij aan de bestrijding van carrouselfraude, door wetgeving aan te vullen en uit te leggen. In deze paragraaf zullen de belangrijkste arresten kort worden besproken in chronologische volgorde. Wat vooral van belang is, zijn de conclusies die eruit volgen. Daarom zullen van de casus zelf slechts de benodigde gegevens worden besproken die nodig zijn om de conclusies te begrijpen.

Optigen

In het arrest Optigen (HvJ 12 januari 2006, nr. C-354/03) werd voor het eerst beoordeeld of het recht op aftrek van voorbelasting kon worden behouden in een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit jaar zijn er op de locatie van WUR Glastuinbouw in Bleiswijk in een kasproef een aantal gewasbeschermingsmiddelen en een plantversterker die als meststof wordt gebruikt

De convocatie voor deze dag wordt meegestuurd met het volgende nummer van Afzettingen. 23 september 2006

Specifically, the study explored factors contributing to incest, how incidences of incest become known, different ways that incest can affect the offender, the

Researcher: Ok, if I can summarise what she actually says is that – the children, they need lots of love, and lots of attention and feel that they are loved, and that – they

Obesity-induced metabolic abnormalities have been associated with increased oxidative stress which may play an important role in the increased susceptibility to myocardial

Uit eerdere inventarisaties/enquêtes Meerburg et al., 2008 is gebleken dat in de Hoeksche Waard de aandacht bij het waterschap Hollandse Delta voor ecologisch beheer van dijken

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

Uit de overwegingen in het farmacotherapeutisch rapport komt naar voren dat bij patiënten behandeld met sterk en matig emetogene chemotherapie de gunstige en ongunstige effecten