• No results found

Welzijnswerk is een dienstverlenende sector waarbinnen

verschillende interacties van toepassing zijn: tussen professional en burger, tussen professional en instelling en tussen instelling en overheid. Deze verschillende partijen opereren in eenzelfde publieke ruimte en zijn in die zin grotendeels op elkaar aangewezen. Deze gemeenschappelijkheid is - vooral tussen beleid en uitvoering - de afgelopen decennia miskend. Men heeft voortdurend geprobeerd om uitvoering en beleid uit elkaar te trekken, waardoor verantwoording een doel op zich werd en vernieuwing buiten beeld bleef. Binnen de Nederlandse overheid heerst dus een grote tegenstrijdigheid wat betreft de verbete-ring van de maatschappelijke dienstverlening. Enerzijds wil de overheid de professie versterken, anderzijds beperkt de overheid de vrije ruimte van de professional door toenemende contractualisering, best practices en het afleggen van verant-woording.

In de literatuur wordt deze problematiek aangeduid met de term boedelscheiding (WRR, 2004). Het is de typering voor een bestuurlijk model waarin sprake is van sturing van maatschap-pelijke dienstverlening. Deze scheiding zou leiden tot sturings-problemen, coördinatiesturings-problemen, toezicht- en verantwoorde-lijkheidsproblemen, veranderdrift, incidentenpolitiek en vertrouwensproblemen. Een opsplitsing tussen beleid en uitvoering betekent dat inhoudelijke kennis verloren gaat en er een gebrek is aan innovatie. Tegenstrijdig hieraan is dat de overheid aangeeft behoefte te hebben aan informatie over de uitvoering. Door gefocust te zijn op het meten van resultaten, toezicht en controle is er slechts eenzijdige aandacht voor het beheren en beheersen van de dienstverlening. De normatieve en ideologische aspecten van de dienstverlening worden uit het oog verloren, waardoor de discussie over maatschappelijke

opbrengsten achterwege blijft (Van Vliet & Boonstra, 2005).

Het WRR-rapport geeft weer dat er dus gezocht moet worden naar een nieuwe balans tussen controleren en leren. In dat evenwicht is de controle minder gebonden aan abstracte indicatoren, sterker georganiseerd vanuit de dagelijkse praktijk en stimulerend voor het probleemoplossend vermogen van de professional. Er is veel kennis en kwaliteit bij de dienstverle-nende sectoren zelf aanwezig. Hiervan moet, door een perspectiefwisseling, meer gebruik worden gemaakt bij het

maken van nieuwe regels en wetten. Daarin zal sprake moeten zijn van wederkerigheid tussen overheden, professionele organisaties, belangenverenigingen, professionals en burgers (WRR, 2004).

Ook Knijn (2005) vreest dat de ‘boedelscheiding’ de verbetering van de dienstverlening in de weg zal staan. Veelal is de kwaliteit van het werk de voornaamste indicator voor de kwaliteit van dienstverlening. Voorbeelden hiervan zijn visitaties, kennisalli-anties en ruimte voor experimenten en innovatie. Maar daarnaast is een voorwaarde voor een verbeterde dienstverle-ning dat de overheid de welzijnssector tenminste niet vastlegt op te nauw omschreven prestatie-indicatoren. De professionals moeten weer het initiatief nemen elkaar aan te spreken op de kwaliteit van het werk, de bejegening van burgers en de publieke taak waarvoor men verantwoordelijk is.

Van Vliet en Boonstra (2005) tonen aan hoe (lokale) overheden en welzijnsinstellingen de boedelscheiding kunnen doorbreken.

Vanuit het Verwey-Jonker Instituut hebben zij een onderzoek afgerond naar het stellen van kaders voor welzijn in de deelgemeente Delfshaven in Rotterdam. Dit onderzoek schetst dat een betere afstemming tussen beleid en uitvoering door de welzijnspartners mogelijk en in de dagelijkse praktijk ook zeer gewenst is. Daarvoor is een dialoog tussen de betrokken partijen en een goede samenwerking tussen de verschillende welzijns-partijen van cruciaal belang. Om deze dialoog te kunnen realiseren zullen de betrokken actoren informatie met elkaar moeten uitwisselen, problemen concreet moeten maken en een gezamenlijke visie moeten ontwikkelen. Dit krijg je niet voor elkaar met cijfers, maar door gezamenlijk diagnoses te maken van bijvoorbeeld stadswijken.

3.6 Conclusie

In dit hoofdstuk is na een studie over individualisering ingegaan op de veranderende visie op beleidsvoering. Tot slot volgt een beknopte conclusie over de behandelde theorieën. Door het geringe aantal onderzoeken bestaat er nog veel onduidelijkheid over het proces van individualisering. Uit de verschillende opvattingen die in dit hoofdstuk tegenover elkaar zijn gezet, kan geconcludeerd worden dat individualisering een proces is dat al eeuwen aanhoudt en zich kenmerkt door een morele

dubbelzinnigheid. Dit wil zeggen dat sociale relaties tussen mensen zowel toenemen aan sociale afstand als aan sociale nabijheid. Individualisering brengt met zich mee, dat het keuzeaanbod van mensen groter is geworden, de rol van kennis is veranderd en mensen mondiger en kritischer zijn geworden.

Deze ontwikkelingen vragen om een moderne manier van beleid maken, waarbij de verhoudingen tussen burgers, professionals en overheden veranderen. Er wordt gezocht naar een beleids-voering die aansluit bij deze veranderende burger. Een weder-kerige, vraaggerichte methode waarin de competentie van de burger het startpunt vormt voor het maken van beleid.

Door de controlecyclus van de overheid en institutionele ont-wikkelingen, sneeuwt de koppeling tussen beleid en uitvoering onder. We willen daarentegen een effectieve uitvoering van beleid, zodat de burgers kansen krijgen om competenties te ontwikkelen binnen een complexe samenleving. Onderzoeken tonen de mogelijkheden aan om de boedelscheiding tussen burger, professional en overheid te doorbreken. Door controle minder te binden aan abstracte indicatoren, maar sterker te laten organiseren door dagelijkse praktijk. Professionals kunnen meer initiatief nemen en kwaliteit van het werk bespreekbaar maken. Daarvoor is een dialoog tussen en een goede samenwer-king met betrokken partijen noodzakelijk.

Verwey-Jonker Instituut

4 Het vraaggericht werken en de