• No results found

De dochter des huizes: huwelijk en werk

‘(…)en schikte my op ’t versoek myner Ouders tot huisselyke saken’190

5.1. Het huwelijk en een eigen huishouden als ultiem levensdoel

De Hollandse huisvrouw was van een bijzondere categorie. Eenmaal gehuwd, runde zij als een bedrijfsleider haar eigen huishouden waarbij de kernwoorden bazig, ondernemend, zuinig en proper kenmerkend zijn voor de manier waarop zij dat huishouden bestierde. Daarnaast waren de vrouwen ook op de economische markt actief door bijvoorbeeld het verkopen van zelfgemaakte producten of het spinnen van garen.191 De gemiddelde leeftijd waarop vrouwen in de Republiek voor het eerst in het huwelijk traden lag rond de vijfentwintig jaar.192 Tot die tijd konden ze aan het werk, zij het in het bedrijf van de ouders, zij het in de steden waar in de achttiende eeuw volop werk te vinden was, ook voor ongehuwde vrouwen.193

In de zeventiende eeuw werd huisvrouw een soort roeping.194 Als echtgenote en moeder werd de vrouw onmisbaar in de ‘christelijke huishouding’. De vrouw had een levensbestemming, namelijk het worden van een huisvrouw met een takenpakket gericht op huiselijke activiteiten. De vrouw had dus eigen werkzaamheden, was baas in eigen huis en hoewel ze daardoor enige vrijheden genoot, betekende dit niet dat zij onafhankelijk mocht handelen. Vrouwen werden beschouwd als handelingsonbekwaam en stonden onder de voogdij van hun vader of een ander mannelijk familielid totdat ze trouwden, waarna ze onder de voogdij van hun echtgenoot stonden.195 De religieuze en politieke ontwikkelingen in de Tachtigjarige Oorlog veranderden niets aan het feit dat de vrouw ondergeschikt aan de man was en dat zij haar vader of echtgenoot in alles moest gehoorzamen.196

Voor de Nederlandse vrouw gold echter wel dat zij na de Reformatie meer

190 Boosten en Kusters, 78.

191 Kloek, 7, 37-38.

192 Ibidem, 92.

193 Van der Heijden, Van Nederveen Meerkerk en Schmidt, 45.

194 Wiesner, 28; Kloek, 78.

195 Kloek, 33, 35.

bewegingsvrijheid kreeg binnen het huwelijk. Een belangrijke verandering was de invoering van de echtscheiding. Bij overspel of verlating mocht de onschuldige partij een echtscheiding aanvragen. Dit leidde er niet meteen toe dat veel vrouwen van hun man scheidden, maar het verbeterde wel de positie van de vrouw binnen het huwelijk.197 Daarnaast groeide het besef dat de dominante positie van de man niet mocht leiden tot misbruik. Mannen die misbruik maakten van het voogdijschap over hun vrouw werden beboet of zwaarder gestraft, als de boete geen verandering in gedrag teweeg had gebracht.198

In de achttiende eeuw was de vrouw dus nog steeds ondergeschikt aan de man, hoewel ze een aantal middelen tot haar beschikking had die haar meer vrijheid konden geven. Het huishouden en het moederschap werden echter nog steeds als haar belangrijkste levensdoel gezien. De achttiende eeuw was tevens de eeuw van de rede en Verlichting, waardoor er meer nadruk kwam op opvoeding. Het ideale doel van het huwelijk was namelijk het bevorderen van het welzijn van de maatschappij door de samenleving te verrijken met welopgevoede kinderen. Het huwelijk moest een bron van vreugde zijn en juist in het gezin vond de vrouw al het geluk en emotionele vervulling waarnaar een mens op zoek kon zijn. Het nieuwe ideaal van de Hollandse vrouw was huismoeder zijn. Het huwelijk was niet alleen in het belang van de vrouw en het welzijn van de maatschappij, maar ook van de man. Als echtgenote moest de vrouw haar man thuis in liefde ontvangen om zo een liefdevolle en vreugdevolle binnenwereld te creëren in de harde buitenwereld.199

De filosofie van het geluk die centraal staat in het Verlichtingsdenken kwam in bovenstaande opvatting tot uiting.200 Voor dochters was dan ook een belangrijke taak weggelegd om uiteindelijk zelf bij te kunnen dragen aan dit denken. De vaardigheden die onmisbaar waren in de ontwikkeling van dochter naar huisvrouw, werden de dochters idealiter met de paplepel ingegoten en dus begonnen moeders al vroeg aan het veiligstellen van de toekomst van hun dochters. Van jongs af aan werden dochters bewust gemaakt van de noodzakelijke huishoudelijke vaardigheden die nodig waren om een eigen huishouden te runnen, maar ook van het belang van een eigen bruidsschat.201

Waren de ouders niet in staat een bruidsschat voor hun dochter samen te stellen, dan moest de dochter werk buitenshuis zoeken. Het was heel gebruikelijk dat dochters vanaf hun twaalfde levensjaar het ouderlijk huis verlieten om te werken om zo de basis te leggen voor

197 Van der Heijden, Van Nederveen Meerkerk en Schmidt, 34 – 35.

198 Ibidem, 35 – 36.

199 Sturkenboom, 318 – 320; Kloek, 108 - 110.

200 Sturkenboom, 320.

hun toekomst. Huishoudelijk werk was het ideale werk voor een vrouw totdat zij een man huwde.202 Het werk dat vrouwen konden of mochten doen, werd bepaald door hun leeftijd en sociale klasse, maar nog meer door individuele sociale en biologische gebeurtenissen, zoals een huwelijk of een zwangerschap. Het geslacht bepaalde welk werk wel of niet geschikt was voor een vrouw en over het algemeen gold dat vrouwen minder betaald werden dan mannen want een vrouw werd beschouwd als of binnenkort gehuwd of gehuwd. Daardoor hoefde ze in het eerste geval slechts zichzelf te onderhouden en in het tweede geval had de opbrengst van haar werk niet meer dan een ondersteunende financiële functie want ze werd geacht door haar man onderhouden te worden.203

Het leven van de vroegmoderne vrouw lijkt te zijn bepaald door het ultieme levensdoel dat zij volgens algemene opvattingen hoorde na te streven: huisvrouw en huismoeder. Dit doel kon zij bereiken door in het huwelijk te treden. Om een zo aantrekkelijk mogelijke huwelijkspartner te zijn, werd de vrouw al in haar kinderjaren onderwezen in huishoudelijke vaardigheden. Daarnaast was het van belang dat zij een bruidsschat wist samen te stellen, wat niet altijd gemakkelijk was als de (financiële) middelen van de ouders niet toereikend waren. Tot haar huwelijk stond de vrouw onder voogdij van haar vader of een ander mannelijk familielid en na haar huwelijk was de echtgenoot haar voogd. Van volledige handelingsvrijheid was geen sprake, maar na de Reformatie kon de vrouw middels haar rol als huisvrouw zich steeds meer vrijheden permitteren.

5.2. Het huwelijk en vrouwenwerk in Het wonderlyk leven en De Bredasche heldinne

Dochters werden met het beeld van het huwelijk als ultiem levensdoel opgevoed. Ook van Hendrik wordt verwacht dat zij zich wijdt aan huishoudelijke taken, maar haar ouders kunnen haar met moeite zover krijgen dat ze deze op een goede manier uitvoert:

‘myn Ouders [konden] (…) zelden zo veel te weeg brengen, dat ik my met eenig huis werk, gelyk andere dochters van myn jaren, wilde bemoejen; (…) men [kon] echter genoegsaem bespeuren, dat de dwang daer meer deels in had als de lust om een goede huishoudster te worden’204

202 Hufton, 70 – 71; Wiesner, 103.

203 Wiesner, 104 – 106; Van der Heijden, Van Nederveen Meerkerk en Schmidt, 43 – 45.

Als Hendrik aan het einde van het eerste deel van Het wonderlyk leven terugkeert naar haar ouders, verwachten deze dat zij zich nu ze weer vrouwenkleren draagt, zal wijden aan huishoudelijke taken. Bij thuiskomst blijft ze nog een aantal dagen in mannenkleren rondlopen, maar uiteindelijk legt ze al het mannelijke van zich af en kleedt ze zich ‘sodanig een wys, als myn geslagt vereyste.’205Daarna ‘hielt ik myn stil in huys, en schikte my op ’t versoek myner Ouders tot huisselyke saken’.206

Ook aan het begin van het tweede deel van Het wonderlyk leven wordt duidelijk dat huishoudelijke taken uitgevoerd worden door de vrouw en dat het sociale en maatschappelijke domein van de vrouw vooral het huis was. Na twee jaar besluit Hendrik haar ouderlijk huis weer te verlaten en deze keer belooft ze haar ouders dat ze de kost zal gaan verdienen met hetgeen zij geleerd heeft, maar ‘om myn kost met naeyen of spinnen te verdienen, daer stond my ’t hoofd gansch niet na’.207 Ze vindt het huishoudelijk werk dat vrouwen horen te doen ‘slaefachtig’208 en ze wil liever de kost verdienen met werk dat ‘door kracht van armen en handen’209 verricht moet worden. Ze houdt zich bezig met ‘steendragen’, maar zodra ze hoort dat er soldaten nodig zijn voor de zeeoorlog tegen Engeland besluit ze om aan te monsteren op een oorlogsschip.

Deze keer gaat ze het avontuur echter niet alleen aan, maar met Willempje Gerrits van Emden. Volgens de auteur van Het wonderlyk leven verdient Willempje de kost met schoonmaken en spinnen en Hendrik treft haar toekomstige bondgenoot juist op het moment dat deze aan het spinnenwiel zit.210 Terwijl Hendrik tegen Willempje zegt dat ze zich als matroos wil aanmelden voor de vloot, pakt ze een bijltje en ‘ontleede ik den huisduivel [spinnenwiel] daer sodanig mee dat hy in geen staet was om ooit weer van jemant gebruikt te konnen worden.’211 Het ultieme voorbeeld van een voorwerp dat geassocieerd kan worden met de positie en de taken van de vroegmoderne vrouw, het spinnenwiel, wordt vernietigd en nog in dezelfde alinea trekken beide vrouwen mannenkleding aan waarmee hun transformatie compleet is.

Door de lezer reeds in de inleiding van het verhaal duidelijk te maken dat Hendrik wars is van het uitvoeren van huishoudelijke taken, ontstaat er meteen een contrast tussen de vrouwelijke karaktereigenschappen die Hendrik volgens de maatschappelijke norm zou 205 Ibidem, 78. 206 Ibidem. 207 Ibidem, 81. 208 Ibidem. 209 Ibidem. 210 Ibidem, 83. 211 Ibidem.

moeten hebben en de mannelijke karaktereigenschappen die ze daadwerkelijk heeft en zich later aanleert. Drie maal in het verhaal vindt er een transformatie plaats van het vrouwelijk naar het mannelijk geslacht (en andersom). Het is steeds op deze momenten in het verhaal dat de lezer eraan herinnerd wordt dat de eigenlijke plaats van een vrouw in het huishouden is en niet in het leger of op de vloot. Door de lezer hier rond het moment van transformatie aan te herinneren, wordt het contrast tussen vrouwen en vrouwelijkheid en mannen en mannelijkheid verscherpt. Van een vrouw die een rustig leven leidt waarin ze een huishouden runt, transformeert zij naar een man die wellicht het meest mannelijke beroep van alle uitvoert, namelijk dienst doen als soldaat. De tegenstelling kan haast niet groter.

Met het sluiten van een huwelijk met Johanna, kreeg Maria van Antwerpen spreekwoordelijk goud in handen. Johanna lijkt de ideale, achttiende-eeuwse huisvrouw te zijn geweest, blijkt uit de volgende zinnen uit De Bredasche heldinne.

‘Myn Huysvrouw (want aldus moet ik haar tot nader schikking nog noemen) wist keurlyk met de naelden om te gaan, en was seer werksaam, waar door sy altoos meer te arbeyden had als sy afkon. En vermits ik my ook met groten yver in het snyders-ambagt bevleytigde, kan ik getuygen dat wy meer geld wonnen als wy verteerde, hoe wel wy daarom so goed als ordentelyke burgers leefden, en dus moest dit een bestendige styl van huyshouden

uytmaken.’212

Het echtpaar werkt hard, en dit harde werken wordt beloond want ze zijn fraai gehuisvest en krijgen twee officierskinderen in de kost. Het gaat hun zo voor de wind, dat het zelfs afgunst wekt onder de vrouwen van Maria’s medesoldaten.213

Maria van Antwerpen heeft niet zomaar besloten om in het huwelijk te treden. Nadat ze gestraft wordt omdat ze, buiten haar schuld om, de nacht buiten de stadspoorten heeft doorgebracht, laat ze voor het eerst haar gedachten over het huwelijk gaan. Ze is van mening dat het huwelijk ervoor kan zorgen dat ze niet weer zulke straffen hoeft te ondergaan en ze laat haar oog vallen op officiersdochter Johanna, want:

‘ik [heb] bevonden, dat sy inderdaat bezielt was met alle de hoedanigheeden, die men in een Deugtsaame en Eerlyke Dogter kan wenschen, [onder andere ‘dat sy sig van alle

212 Kersteman en Dekker, 69.

wereldsche vermakelykheeden en geselschappen afzonderde’] en dat sy door haar gereegeld gedrag heel verre overtrof, het geen de goede faam van haar verbreyde.’214

Johanna blijkt een keurig opgevoede dochter te zijn, die zich wars houdt van wereldse zaken. Een kuise, eerlijke dochter die er inderdaad voor zorgt dat Maria van Antwerpen in het gareel blijft:

‘ik ging weynig of selden meer in de Herberg, en als dat al geschiede was het des Sondags namiddags, wanneer ik een wandeling met myn beminde Ega had afgelegt, ick was doen een getrouwt man, soo dat het tyd wierd my tot een geschikt leeven te voegen, waar door wy ook bemint en in de gunst van alle onse Opperhoofden geraakten.’215

De eigenschappen die in de achttiende eeuw zo gewenst waren voor een jonge vrouw lijken samen te komen in Johanna. Niet alleen is ze deugdzaam, eerlijk en laat ze zich niet in met wereldse zaken, ook is ze een ijverige huisvrouw die ervoor zorgt dat haar huishouden op rolletjes loopt. Daarnaast blijkt dat als Maria van Antwerpen ontmaskerd wordt als vrouw, Johanna haar heil nooit buiten de deur heeft gezocht, om ‘huyshoudelyke verdrietigheden’216

te voorkomen. Zou Johanna in populaire literatuur afgebeeld zijn, dan is de kans groot dat men haar had herkend als een heilige maagd.

Bovenstaande scènes uit zowel Het wonderlyk leven als De Bredasche heldinne zijn enigszins tegenstrijdig want de auteurs van beide romans laten doorschemeren dat het ideale beeld van een dochter en echtgenote inhoudt dat zij zich vol enthousiasme en toewijding aan huishoudelijke taken wijdt. Met hun transformatie tot man negeren Hendrik van den Berg en Maria van Antwerpen die roeping. Toch blijkt met name in De Bredasche heldinne dat een ijverige huisvrouw zoals Johanna het ideaalbeeld is van de vroegmoderne Nederlandse vrouw. Aan de ene kant zijn de auteurs kennelijk van mening dat een vrouw zich moet wijden aan huishoudelijke taken, maar aan de andere kant lijken de auteurs het tot op zekere hoogte goed te keuren dat een vrouw haar liefde voor het vaderland toont door, zelfs gehuld in mannenkleren, in het leger te dienen. Deze twee totaal verschillende opvattingen over de taken en de rol van de vrouw worden weergegeven in de romans zonder dat zij daarbij afbreuk doen aan het belang van beide opvattingen.

214 Ibidem, 64, 65.

215 Ibidem, 69.

Conclusie

Het citaat waarmee dit onderzoek opende, toont een enorme tegenstelling tussen vrouwelijkheid en mannelijkheid. De hoofdrolspeelster van de achttiende-eeuwse roman Het

wonderlyk leven vernielt in het citaat het ultieme voorbeeld van een vrouwelijk voorwerp,

namelijk een spinnenwiel. Vervolgens trekt ze mannenkleren aan en monstert ze als man aan op de vloot van de Republiek om mee te vechten tegen de Engelsen, een mannelijker beroep dan soldaat is haast niet mogelijk. Het feit dat het ene voorbeeld beschouwd wordt als vrouwelijk en het andere als mannelijk zegt veel over de opvattingen over vrouwen en mannen. Deze opvattingen stonden centraal in dit onderzoek waarin onderzocht werd welke opvattingen er over vrouwen en vrouwelijkheid naar voren komen in achttiende-eeuwse Nederlandse romans en hoe deze opvattingen zich verhouden tot het cultuurhistorische beeld van de achttiende-eeuwse Nederlandse vrouw.

Achttiende-eeuwse opvattingen over de vrouw werden voor een groot deel bepaald door de leren van Hippocrates en Galenus, waarbij een vrouw door haar natte en koude kwaliteiten en de daar bijbehorende karaktereigenschappen ondergeschikt was aan de man, die door zijn hete en droge kwaliteiten karaktereigenschappen ontwikkelde die superieur waren aan de karaktereigenschappen van de vrouw. Vanuit deze opvatting werd de vrouw een positie in de samenleving toebedeeld. Over het algemeen werd aangenomen dat die positie een ondergeschikte positie was, die er toe leidde dat de vrouw in de vroegmoderne tijd weinig bewegingsvrijheid en zelfstandigheid had. Recent onderzoek heeft echter aangetoond dat de positie van de achttiende-eeuwse Nederlandse vrouw anders lijkt te zijn geweest. Hoewel zij in theorie ondergeschikt was aan haar vader of echtgenoot, kreeg zij na de Reformatie langzamerhand meer vrijheden, niet alleen binnen het huwelijk maar ook buiten het huwelijk. De bijzondere positie van de Nederlandse vrouw in de achttiende eeuw en opvattingen over haar rol in de samenleving zijn bij uitstek geschikt om te onderzoeken aan de hand van literaire bronnen. In de achttiende eeuw was de verbondenheid tussen de maatschappij en literatuur groot. In deze eeuw ervoer men een relatieve achteruitgang van de Republiek, nadat deze in de zeventiende eeuw grote welvaart en bloei had gekend. De oorzaak van deze achteruitgang werd gezocht in het zedelijk verval van de samenleving. Aan de hand van onder andere romans hoopten auteurs een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de moraal van de

Nederlander door de lezer morele boodschappen en waarschuwingen te geven. Hierdoor was literatuur niet alleen een weerspiegeling van bestaande opvattingen en ideeën over de samenleving, maar droeg ze tevens bij aan de vormgeving ervan. In de romans werd echter niet het werkelijke beeld van de samenleving gegeven, maar een ideaalbeeld, met als boodschap: zo hoort de Nederlandse samenleving te zijn.

Vanaf de zeventiende eeuw ontstonden nieuwe literaire genres, zoals de picareske roman en de pseudo-autobiografie. Deze genres werden vanaf de achttiende eeuw ingezet als wapen tegen het zedelijk verval. Met name vanaf deze eeuw was het waarheidsgehalte kenmerkend voor deze genres. De fantastische en ongeloofwaardige verhalen in de vroegere romans moesten plaats maken voor ‘waar gebeurde’ verhalen. De auteurs van deze romans pasten allerlei tactieken toe om de lezer ervan te overtuigen dat hun verhaal waarheidsgetrouw was. Zo werd bijvoorbeeld het woord ‘roman’ van het titelblad geweerd en werd het verhaal verteld in de ik-vorm. Daarnaast werden historische gebeurtenissen en personen in het verhaal verwerkt om de lezer ervan te overtuigen dat het betreffende verhaal een heuse geschiedenis was. Auteurs werden op deze manier beïnvloedt niet alleen door de genres die op dat moment populair waren, maar ook door de eisen van de samenleving die in moreel verval dreigde te raken. Ze lieten impliciet en expliciet het beeld zien van hoe de ideale samenleving eruit hoorde te zien.

In dit ideaalbeeld werden ook opvattingen over vrouwen en mannen kenbaar gemaakt. Welke opvattingen dat precies waren, is in dit onderzoek onderzocht aan de hand van twee achttiende-eeuwse Nederlandse romans: Het wonderlyk leven, en de dappere oorlogs-daden,

van de kloekmoedige land en zee-heldin en De Bredasche heldinne. In beide verhalen wordt

de hoofdrol gespeeld door een vrouw die na een moeilijke jeugd besluit mannenkleren aan te trekken. Deze transformatie zorgt ervoor dat de vrouwen de mogelijkheid krijgen om een rol te spelen, anders dan de rol die de samenleving van hun verwachtte. Als man gekleed hadden de vrouwen meer mogelijkheden en konden ze een avontuurlijk leven leiden dat aansloot bij hun mannelijke inborst. De transformatie zorgde er echter ook voor dat de grenzen tussen vrouwelijkheid en mannelijkheid opgezocht en doorbroken werden. Door impliciete en expliciete verwijzingen naar vrouwen en mannen en vrouwelijkheid en mannelijkheid, kon er in dit onderzoek een beeld geschetst worden van de opvattingen die men had over beide