• No results found

5.1. Bezit smartphone of tablet

Dit onderzoek toont aan dat de meeste respondenten een smartphone (94%) bezitten en 40% van de respondenten een tablet hebben. Het smartphonebezit onder bèta masterstudenten (100%) is groter dan onder alfa masterstudenten (84,4%). Het tablet bezit is groter bij de scholieren, namelijk 70% in vergelijking met 29% bij de masterstudenten. Het bezit van mobiele apparaten en het gebruik van mobiele technologie is sterk toegenomen de laatste jaren. Veel studies tonen gegevens over het bezit van mobiele apparaten en het gebruik van mobiele technologie op een bepaald moment. Omdat zowel de mobiele technologie evenals het bezit van de mobiele apparaten continu verandert is de waarde van dit soort gegevens beperkt (het is een moment opname). Het monitoren van deze gegevens door de tijd zoals dit gedaan wordt door Kennisnet Nederland, Educause Center voor toegepast onderzoek (ECAR) en Pew Research Internet Project in de VS geeft meer inzicht en kan trends aantonen (Kennisnet 2013; Chen 2013; Rainee 2013). In deze studie is daarom niet alleen gekeken naar het huidige gebruik van de toepassingen (zowel studie gerelateerd als voor vrije tijd) maar is ook het belang onderzocht dat de studenten en scholieren toekennen aan deze

toepassingen. De actuele situatie werd hierbij ondergeschikt gemaakt en er werd gemeten in hoeverre de studenten toepassingen zoals bijvoorbeeld mobiele toegang tot de bibliotheek belangrijk vinden. Zo ontstond de mogelijkheid om studenten ook als zij geen mobiel apparaat in bezit hadden toch te kunnen vragen hoe zij over toepassingen zoals toegang tot de bibliotheek via een mobiel apparaat denken en de interesse hiervoor te inventariseren.

In veel studies, zoals Paterson (2011) en Robinson (2013), komt het onderwerp kosten naar voren als barrière in het gebruik van mobiele apparaten (Robinson 2013, p.3). Dit argument wordt binnen het onderzoek voor deze scriptie slechts eenmaal gebruikt door een van de alfa

masterstudenten. Een andere barrière die naar voren komt in de literatuur is het feit dat er geen interesse is voor deze mobiele technologie (ref). De 4 alfa masterstudenten uit dit onderzoek die geen smartphone of tablet hebben geven dit als reden voor het niet in bezit hebben van een smartphone of tablet (Tabel 7). Ook de beperking van toegang tot het netwerk wordt in de literatuur genoemd als een barrière (Paterson 2011; Robinson 2013). Op dit moment speelt dit vrijwel niet meer in Nederland omdat bijna alle instellingen voor hoger onderwijs Wi-Fi faciliteiten hebben (Kennisnet 2013).

5.2. Hoe nuttig vinden de respondenten het gebruik van een tablet en een

smartphone tijdens hun studie

De smartphone heeft aangetoond nuttig te zijn voor medische studenten (Trelease 2008; Patel 2012). In een recente studie van Robinson komt naar voren dat een groot gedeelte (84%) van de medische studenten vindt dat tablets en smartphones nuttig zijn voor hun medische opleiding (Robinson 2012). Het onderzoek van deze scriptie laat zien dat zelfs 93,6% van de bèta masterstudenten het gebruik van een tablet of smartphone nuttig tot zeer nuttig vind. Ook de alfa masterstudenten (55,5%) hebben deze mening, alleen zij vinden het significant minder belangrijk. Het feit dat zowel de bèta- als de alfa masterstudenten vinden dat tablets en smartphones in het algemeen nuttig zijn voor hun studie correspondeert met het grote belang dat beide groepen hechten aan een aantal

studiegerelateerde toepassingen zoals toegang tot het web (tablet en smartphone), toegang tot praktische informatie over de studie (tablet en smartphone), het mailen van medestudenten (tablet en smartphone) en toegang tot een bibliotheekpagina voor zowel praktische informatie (alleen tablet ) als het opzoeken van literatuur (alleen tablet). De alfa masterstudenten vinden deze laatste twee toepassingen relevanter dan de bèta masterstudenten Er werden meer verschillen gevonden tussen alfa- en bèta masterstudenten. De bèta masterstudenten vinden het maken van college

aantekeningen op een tablet significant belangrijker (62%) dan de alfa masterstudenten die deze toepassing onbelangrijk vinden (45%). Ook vinden de bèta masterstudenten het lezen van

opgeslagen teksten op een smartphone belangrijk in tegenstelling tot de alfa masterstudenten die dit onbelangrijk vinden (Figuur 7).

Voordelen van mobiele apparaten die in de literatuur benadrukt worden zijn de mogelijkheid voor studenten om toegang te krijgen tot cursus materiaal en interactie met docenten en

medestudenten ongeacht waar zij zich bevinden (Gikas & Grant, 2013, p.19). Dit wordt ondersteund door Robinson et al. die in 2013 onderzochten wat medische studenten vonden van de

communicatie met de opleiding en toegang tot informatie. Hieruit kwam onder andere naar voren dat 90% van de medische studenten vindt dat met name de smartphone (zeer) bruikbaar is voor communicatie met de opleiding en dat 72% van de respondenten de smartphone (zeer) bruikbaar vindt voor toegang tot informatie (Robinson 2013 p.3).

Zoals in het onderzoek voor deze scriptie is beschreven wordt de groep masterstudenten vergeleken met de scholieren. Wat opvalt is dat de masterstudenten aan de toegang tot informatie op een tablet een significant groter belang toekennen dan de scholieren. In tabel 7 is te zien dat het hierbij gaat om meerdere vormen van informatie zoals toegang tot het web (100% versus 63%), toegang tot een bibliotheekpagina voor zowel praktische informatie (53% versus 23%) als literatuur (78% versus 35%). Ook vinden masterstudenten het lezen van opgeslagen teksten (86%), het mailen met medestudenten (77%) en college aantekeningen maken (47%) op een tablet belangrijker. Dit zijn toepassingen waarbij een groter beeldscherm meer comfort en mogelijkheden biedt. Zowel masterstudenten als scholieren vinden toegang tot praktische informatie over de studie op een smartphone belangrijk. Beide groepen vinden college aantekeningen maken en toegang tot een bibliotheekpagina voor het opzoeken van informatie op de smartphone onbelangrijk. Ze denken significant verschillend over toegang tot het web en mailen met medestudenten, masterstudenten vinden dit belangrijk en scholieren vinden dit minder belangrijk of zelfs onbelangrijk (Figuur 10).

5.3. Tijd die besteed wordt aan tablet- of smartphonegebruik

Deze studie toont dat bèta masterstudenten significant meer tijd besteden aan een tablet of smartphone voor studieactiviteiten dan alfa masterstudenten. De masterstudenten besteden significant meer tijd aan een tablet of smartphone voor studieactiviteiten dan de scholieren. Dit is te zien aan het feit dat 55,2% van de bèta masterstudenten meer dan 20 minuten per dag een tablet of een smartphone voor studieactiviteiten gebruikt tegenover 14,8% van de alfa masterstudenten en 7,7% van de scholieren. Uit de studie van Payne blijkt dat medische studenten dagelijks tussen 1-30 minuten aan app-gebruik besteden (Payne 2012, p. 9). Zoals te zien is in tabel 30 besteden alle 3 de groepen dagelijks meer tijd aan tablet en of smartphonegebruik tijdens de vrije tijd dan tijdens studieactiviteiten. (p=.000). Dit wordt geillustreerd in figuur 16, waarin te zien is dat ongeveer 50% van alle respondenten uit de drie onderzochte groepen alfa masterstudenten (46,2%), bèta

masterstudenten (52,25) en scholieren (53,6%) meer dan 1 uur per dag tijdens de vrije tijd een smartphone en of een tablet gebruiken.

Er is een discrepantie tussen hoe nuttig studenten en scholieren de apparaten vinden voor studieactiviteiten en de daadwerkelijke tijd die ze besteden aan het gebruik van deze apparaten. Er is geen significant verschil in hoe nuttig of zeer nuttig scholieren (66,6%) het gebruik van een

smartphone of tablet vinden in vergelijking met de gehele groep masterstudenten (79,9%). Opvallend is dat de masterstudenten daarentegen significant meer tijd per dag besteden aan het gebruik van een smartphone en of een tablet voor studieactiviteiten dan de scholieren (figuur 11). Van de masterstudenten besteedt namelijk 40,6% meer dan 20 minuten per dag aan het gebruik van tablets en smartphones voor de studie in vergelijking met 7,7% van de scholieren (Tabel 18 en Figuur 11).

5.4. Gebruik van apps tijdens de studie

Dit onderzoek toont aan dat het merendeel van de respondenten uit alle drie de onderzochte groepen apps gebruiken voor studiegerelateerde toepassingen. Drieënveertig van de 47 bèta masterstudenten (92%) hebben studiegerelateerde apps, dit is significant meer dan de 17 van de 18 alfa masterstudenten (61%) (Tabel 14 en 15). De bèta masterstudenten gebruiken deze apps ook significant vaker (Tabel 12). De scholieren (66,7%) hebben significant minder apps dan de gehele groep masterstudenten (82,4%) (Tabel 13). De 43 bèta studenten hebben in totaal 152 apps (Tabel 15). Dit is gemiddeld 3,5 app per student. Alle bèta masterstudenten met apps hebben meer dan 1 app die ze regelmatig gebruiken, 13 bèta masterstudenten (17 %) gebruiken regelmatig 2 apps, 7 bèta masterstudenten (14%) gebruiken regelmatig 3 apps, 10 (26%) regelmatig 4 apps en 13 bèta masterstudenten (43%) regelmatig 5 apps. Bèta masterstudenten gebruiken met name studie specifieke apps (Tabel 15). Vier apps worden meer dan 10x genoemd door de bèta masterstudenten. Dit zijn 3 studiespecifieke apps namelijk de naslagwerken het FK, de NHG standaarden en TRC pharmacology en 1 app met praktische informatie over de studie namelijk Blackboard. Het trend onderzoek mobiele technologie van Surf ondersteund deze bevindingen. Blackboard wordt hierin vermeld als de meest gedownloade app (Surf 2013).

De resultaten van deze studie met betrekking tot het bezit van een smartphone en het aantal apps bij bèta masterstudenten laten overeenkomsten zien met de resultaten van de studie van O’Reilly et al. (O’Reilly 2013). Zestig van de onderzochte 61 assistenten in opleiding tot medisch specialist waren in het bezit van een smartphone (98,4%) en 55 (92%) hiervan hadden medische apps. Van degenen die medische apps in hun bezit hadden gaven 29 (52,3%) aan hiervoor te betalen. Dit werd niet teruggevonden bij de bèta masterstudenten die zijn onderzocht voor deze scriptie. In de studie van Payne bezit de meerderheid van de onderzochte studenten en artsen 1-5 medische apps en slechts enkele bezitten meer dan 10 apps. IPhone eigenaren hadden significant meer medische apps (Payne 2012, p.9), iets wat in het onderzoek voor deze scriptie niet onderzocht is. De alfa masterstudenten uit de hier beschreven studie vinden met name apps met woordenboeken en vertaalmogelijkheden de meest nuttige apps. De scholieren daarentegen gebruiken vaker algemene apps dan studiegerelateerde apps.

5.5. Bezit versus geen bezit

Het maakt niet uit of men een tablet en of een smartphone in bezit heeft, dit zegt niets over het belang dat de respondenten toekennen aan studiegerelateerde toepassingen. Wat wel opvalt is dat studenten of scholieren zonder een tablet (65 van de 109) de toegang tot het web met behulp van een tablet significant belangrijker (p=.002**) vinden dan respondenten met een tablet (Tabel 10). Respondenten met een smartphone (102 van de 109) vinden als vrijetijdstoepassingen

communicatie (sms, WhatsApp, e-mail), gebruik als klok, wekker en stopwatch, gebruik als rekenhulp, muziek luisteren en informatie opzoeken over hobby en vrije tijd belangrijker dan respondenten zonder een smartphone (7 van de 109).

5.6. Tablet versus smartphone

De literatuur geeft aanwijzingen dat voor studiegerelateerde toepassingen met name tablets worden gebruikt. Zowel Chen als Dalhlstrom concluderen in hun studies dat met name de tablet een krachtig hulpmiddel is bij studiegelateerde activiteiten (Chen & Denoyelles 2013; Dahlstrom 2012), Met betrekking tot de studiegerelateerde toepassingen in het onderzoek voor deze scriptie is er ook een significant verschil tussen het gebruik van een tablet of een smartphone bij alle 3 de groepen in het voordeel van de tablet als het gaat om een bezoek aan een bibliotheekpagina met als doel het zoeken van literatuur of informatie. De masterstudenten hebben ook een voorkeur voor de tablet bij het lezen van opgeslagen teksten, het maken van college aantekeningen en toegang tot praktische informatie over de studie. Zowel de scholieren als de studenten hebben een voorkeur voor de

smartphone bij het gebruik van de calculator. In de vrije tijd daarentegen gaat de voorkeur van alle 3 de groepen uit naar de smartphone in plaats van de tablet bij de toepassingen communicatie (sms, WhatsApp, e-mail) en het gebruik als klok, wekker en stopwatch. De voorkeur van de scholieren gaat ook uit naar de smartphone voor de toepassing agenda, gebruik als rekenhulp en muziek luisteren. De masterstudenten hebben een voorkeur voor een tablet bij het lezen van een boek en het opzoeken van informatie over hobby en vrije tijd.

5.7. Vrijetijdstoepassingen op tablet en smartphone

In dit onderzoek is aan de masterstudenten en scholieren gevraagd wat zij relevante toepassingen vinden op hun tablet en smartphone als het gaat om gebruik tijdens vrije tijd. De resultaten hiervan staan in tabel 19-22. De 2 groepen vonden allebei surfen op het net, googelen en gebruik als

naslagwerk relevante vrijetijdsactiviteiten op een tablet en smartphone. Bellen met hun smartphone vinden ze essentieel. De masterstudenten lezen in hun vrije tijd ook het nieuws op hun tablet en of hun smartphone en communiceren via diensten zoals WhatsApp, sms en e-mail. De communicatie toepassingen sms, WhatsApp, e-mail en bellen vinden zowel de scholieren (100%) als de

masterstudenten (97%) de belangrijkste toepassingen voor de smartphone tijdens vrije tijd. De scholieren vinden de eerst genoemde toepassingen surfen, googelen en naslag ook belangrijk hoewel ze iets minder fervent dan de masterstudenten met deze toepassingen bezig zijn, echt enthousiast worden de scholieren tijdens hun “tablet- en smartphone vrije tijd” van het maken en bekijken van filmpjes en foto’s. Gamen op een tablet en of smartphone en muziek luisteren via hun smartphone zijn toepassingen die hoog scoren bij de scholieren tijdens hun “tablet- en smartphone vrije tijd”. Dit zijn toepassingen waar de masterstudenten weinig tijd aan besteden, zij lezen liever het nieuws op hun tablet in hun vrije tijd. Een boek wordt zowel door de studenten als door de

scholieren niet op een smartphone gelezen. Voor tekenen schilderen en andere creatieve uitingen worden de tablet en de smartphone niet als hulpmiddel gezien.

5.8. Vrije tekst vragen

Op de laatste vraag ‘Heb je verder nog opmerkingen over het gebruik van een smartphone of tablet?’ werd door twee vrouwelijke scholieren de vriendschap verklaard aan het apparaat: ‘Het is erg leuk en het is mijn beste vriend hij weet al mijn geheimen en hij heet [……]’ en ‘Leuk en mijn beste vriend’. Alsof het mobiele apparaat de functie van een meisjesdagboek heeft overgenomen, een thema waarover nog weinig bekend is. Verder kwamen bij deze open tekst vraag waarop 25% van de respondenten reageerden weinig bijzonderheden naar voren. Het commentaar dat werd gegeven kwam overeen met wat in de literatuur wordt beschreven. Bij de meerderheid van respondenten was er sprake van een vermeende afhankelijkheid van de smartphone maar niet of minder (scholieren) van de tablet (Tabel 31 en 32).

5.9. Mobiele toegang bibliotheek

De wens van studenten om met hun mobiele apparaat de diensten van de bibliotheek te benaderen is al geruime tijd bekend en meerdere malen geïnventariseerd (Paterson 2011, p.418; Aharony 2013). Minder is bekend over welk mobiel apparaat hier het meest geschikt voor wordt geacht. Deze studie toont aan dat zowel de alfa masterstudenten als de bèta masterstudenten toegang tot een

bibliotheekpagina voor zowel praktische informatie als het opzoeken van literatuur met een tablet belangrijk vinden. Alfa masterstudenten vinden toegang tot een bibliotheekpagina voor zowel praktische informatie (70%) als het opzoeken van literatuur (90%) met behulp van een tablet

significant belangrijker dan de bèta masterstudenten (respectievelijk 43% en 70%) deze toepassingen vinden. Het gebruik van de smartphone voor bibliotheek toepassingen laat een ander beeld zien. Toegang tot een bibliotheekpagina voor praktische informatie wordt door de alfa masterstudenten belangrijk (63%) gevonden maar door de bèta masterstudenten als niet belangrijk gezien (44,7%). Beide groepen vinden toegang tot een bibliotheekpagina voor het opzoeken van literatuur niet zo belangrijk (Tabel 8). Het feit dat de voorkeur aan een tablet wordt gegeven bij het online bezoeken van een bibliotheek heeft wellicht te maken met de schermgrootte van dit apparaat.

5.10. Beperkingen

Een van de beperkingen van deze studie is de geringe grootte van de onderzochte groepen. Een ander nadeel is de beperkte diversiteit van de respondenten. De onderzochte gymnasiumleerlingen zijn niet representatief voor alle 13-jarigen. Verder zijn een aantal recente technologische

ontwikkelingen niet meegenomen in de vragenlijst zoals de mate van relevantie voor de studenten van het on the spot contact kunnen maken met de docent en Cloud diensten. Een methodologische beperking van het onderzoek is dat er geen tijd was om een kwalitatief gedeelte in te bouwen door middel van bijvoorbeeld interviews. Het zou interessant zijn om als vervolgstap de gevonden verschillen tussen alfa en bèta masterstudenten met behulp van kwalitatief onderzoek verder uit te diepen. Een andere methodologische beperking is dat de betrouwbaarheid van de vragenlijst niet is onderzocht. De grote hoeveelheid data en de beperkte tijd waarin het onderzoek voor deze scriptie heeft plaatsgevonden werpt de vraag op of intensievere datamining meer verbanden en inzichten zou kunnen opleveren.

5.11. Conclusie en aanbeveling voor verder onderzoek

Ondanks de in de vorige paragraaf aangemerkte beperkingen heeft het onderzoek voor deze scriptie meer inzicht gegeven in het gebruik van studiegerelateerde toepassingen die masterstudenten en scholieren gebruiken op hun tablet en of smartphone. De resultaten geven een beeld van welke toepassingen ze tijdens hun studie belangrijk vinden en geven eveneens inzicht in het tablet- en smartphonegebruik tijdens hun vrije tijd. Er is een duidelijk verschil in het belang dat

masterstudenten en scholieren toekennen aan het gebruik van studiegerelateerde toepassingen op hun tablet en of smartphone. Aan het gebruik, het bezit en de soort studiegerelateerde apps is te zien dat masterstudenten deze apps meer geïntegreerd hebben in hun studieproces. De scholieren bezitten aanzienlijk minder apps dan de masterstudenten en gebruiken met name algemene apps en minder studiespecifieke apps (Tabel 14-16). Zowel alfa als bèta masterstudenten vinden dat tablets en smartphones in het algemeen nuttig zijn voor hun studie. Beide groepen masterstudenten vinden de toegang tot de bibliotheek belangrijk, de alfa masterstudenten vinden het zelfs belangrijker dan de bèta masterstudenten en beide groepen geven bij het online bezoeken van een bibliotheek de voorkeur aan een tablet.

In de literatuur zijn meerdere aanwijzingen te vinden die bevestigen dat de

zoekvaardigheden van veel van de huidige studenten, de zogenaamde google-generatie, te wensen overlaat. Er wordt door de studenten veelal geen gebruik gemaakt van bibliotheekbronnen (Bates 2013, p.172; Stone 2012). Uit het onderzoek voor deze scriptie komt naar voren dat studenten het belangrijk vinden om online informatie te zoeken en dat ze bij het zoeken naar informatie op dit moment een voorkeur hebben voor het gebruik van een tablet. Een vervolg op dit onderzoek zou kunnen liggen bij een onderzoeksvraag zoals: Hoe kan de bibliotheek bijdragen aan het verbeteren van de online zoekstrategieën van studenten op een tablet.