• No results found

Doel van dit onderzoek was validering van het instrument 'Beslissen over uithuisplaatsing'. Het huidige onderzoek is van groot belang, omdat het gaat om zeer ingrijpende beslissingen met een grote persoonlijke impact voor kinderen en ouders, maar ook maatschappelijke impact. De kwaliteit van besluitvorming in jeugdhulp en jeugdbescherming staat onder druk (zie Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen, 2018; Bartelink, 2018). Dit onderzoek is ook van belang omdat er voor zover bekend nauwelijks onderzoek naar

hulpmiddelen voor plaatsingsbeslissingen gedaan is (zie Meiksans, Iannos & Arney, 2015). Met dit onderzoek is gepoogd meer zicht te krijgen op de besluitvorming over uithuisplaatsing, waarbij validering van het beslisinstrument uit de Richtlijn Uithuisplaatsing centraal stond. Tegelijkertijd is het onderzoek benut om aanvullend inzicht te krijgen in wat er in onderliggende processen gebeurt, namelijk de argumentatie van professionals over hun beslissingen en de manier waarop teambesluitvorming plaatsvindt. Dit geheel heeft een verdieping opgeleverd op inzichten uit eerder onderzoek.

85 Het onderzoek laat zien dat de betrouwbaarheid en de validiteit van beslissingen over

uithuisplaatsing over het geheel genomen laag zijn. Het onderzoek bevestigt hiermee de bevindingen uit eerder onderzoek dat beslissen over uithuisplaatsen complex is en dat professionals van mening kunnen verschillen over de vraag of kinderen wel of niet uit huis geplaatst moeten worden (Bartelink, 2018; Benbenishty et al., 2015; Britner & Mossler, 2002; Enosh & Bayer-Tipolsky, 2014).

Professionals benadrukken dat in de praktijk de besluitvorming over uithuisplaatsing een proces is waarin in overleg met het gezin, collega’s en ketenpartners een beslissing wordt genomen. Naast papieren informatie is mondelinge informatie en non-verbale informatie beschikbaar. In de praktijk zal hierdoor volgens professionals meer overeenstemming over de besluiten bestaan dan op basis van de bevindingen van het onderzoek kan worden aangenomen. Professionals herkennen wel dat er verschillen zijn tussen collega’s en ketenpartners bij

beslissingen over uithuisplaatsing en dat individuele ervaringen een rol kunnen spelen bij een besluit.

Professionals hebben te maken met veel informatie en met uiteenlopende belangen van betrokkenen. De kwaliteit van de informatie op basis waarvan professionals besluiten moeten nemen, is niet altijd feitelijk en betrouwbaar en kan ook tegenstrijdigheden bevatten. In dit soort complexe beslissituaties is de kans groot dat professionals zich richten op een beperkt deel van de informatie, met name die informatie die aansluit bij hun ideeën en die levendig is en emoties oproept (Kahneman, 2011; Munro, 1999). Daardoor kunnen professionals tot verschillende besluiten komen. Uit de analyse van de onderbouwing van besluiten blijkt dat veel relevante aspecten waar het Instrument 'Beslissen over uithuisplaatsing' nadruk op legt, niet expliciet naar voren komen en niet consequent genoemd worden bij dezelfde casus na verloop van tijd. Daarnaast blijkt de onderbouwing van professionals die wel of niet besluiten tot een

uithuisplaatsing van elkaar te verschillen. Dat kan erop wijzen dat ze vooral oog hebben voor die aspecten van de casus die aansluiten bij de richting waarin hun besluit neigt te gaan (Bartelink et al., 2018; Kahneman, 2011; Spratt, Devaney, & Hayes, 2015). Ook individuele kenmerken van professionals kunnen een rol spelen in de besluitvorming. Eerder onderzoek laat onder andere zien dat kenmerken van professionals, zoals eerder opgedane traumatische ervaringen, hun attitude tegenover kindermishandeling en uithuisplaatsing, armoede en lage sociaal-

economische status, en hun ideeën over de mogelijkheden van het sociale netwerk van een gezin, van invloed zijn op beslissingen over uithuisplaatsing (Benbenishty et al., 2015; Bartelink et al., 2018; Brisebois, Trzcinski & Marsack, 2015; Enosh & Bayer-Topilsky, 2014; Regehr, LeBlanc, Shlonsky, & Bogo, 2010).

Het onderzoek bevestigt dat een professioneel oordeel op zich niet voldoende is bij dit soort beslissingen en dat het belangrijk is om argumenten te expliciteren en de objectiviteit van beslissingen te vergroten.

Het onderzoek laat ook zien dat er weinig of geen verschillen zijn tussen professionals uit de experimentele groep, die een eenmalige training ontvingen in het gebruik van het instrument en ondersteuning van de gedragswetenschapper, en professionals uit de controlegroep, die geen training ontvingen. Uit het onderzoek komen geen aanwijzingen naar voren dat de experimentele groep vaker gebruik heeft gemaakt van het instrument dan de controlegroep. De vraag is of en in welke mate het instrument door de professionals is toegepast. De resultaten zijn hierin

86 geboden in het gebruik van de richtlijn en het instrument is in ieder geval niet voldoende

gebleken om een systematisch gebruik van het instrument te bevorderen. In de onderzoeksopzet was beoogd dat de gedragswetenschappers of teamleiders ondersteuning zouden blijven bieden bij de toepassing van de richtlijn. Dit is niet goed van de grond gekomen. Veel organisaties kampten met een hoog personeelsverloop en organisatieveranderingen (invoering van nieuwe werkwijze, reorganisatie en fusie), wat de implementatie bemoeilijkt heeft. In de focusgroepen geven professionals uit beide groepen aan dat de richtlijn onvoldoende onderdeel is van hun dagelijkse praktijk, terwijl zij die wel zien als een ondersteunend hulpmiddel. Zij verwachten dat de inzet van het instrument in de dagelijkse casuïstiek en bij teambesluitvorming kan bijdragen aan de kwaliteit van de besluitvorming. Dit lijkt erop te wijzen dat implementatie van het instrument en de richtlijn in de experimentele groep onvoldoende is gerealiseerd.

Uit onderzoek (o.a. Stals, 2012; Bertram, Blasé & Fixen, 2015) blijkt dat de implementatie van een nieuwe werkwijze niet eenvoudig is. Eerder onderzoek laat ook zien dat

besluitvormingsprocessen moeilijk te veranderen zijn, omdat ze deels onbewust verlopen en omdat instrumenten voor gestructureerde besluitvorming dit niet geheel kunnen ondervangen. Hoewel de overeenstemming over besluiten beperkt blijft, blijken instrumenten wel behulpzaam voor professionals om te kunnen focussen op de kern van de zaak en daarbij aandacht te houden voor alle relevante aspecten van de overwegingen − mits ondersteund door goede inbedding in het werkproces (Bartelink, 2018).

Bij uithuisplaatsing gaat om zeer ingrijpende beslissingen met een grote persoonlijke impact voor kinderen en ouders. Beslissen over uithuisplaatsing is moeilijk (Benbenishty et al., 2015). Zowel uithuisplaatsen als niet uithuisplaatsen kan goede resultaten opleveren. Een kind thuis laten wonen terwijl het ernstig mishandeld of verwaarloosd wordt, is schadelijk voor het kind (Gezondheidsraad, 2011). Maar een uithuisplaatsing kan ook schadelijke effecten hebben. Onzekerheid over waar het kind opgroeit, verbroken hechtingsrelaties en herhaaldelijk

overplaatsen hebben een negatieve invloed op de ontwikkeling van kinderen (Bartelink e.a., 2015). Voor dit soort ingrijpende beslissingen is het noodzakelijk dat besluiten accuraat zijn en dat deze expliciet worden onderbouwd. De onzekerheid over de uitkomsten bij beslissingen over uithuisplaatsing pleit voor een zeer goede kwaliteit van de besluitvorming en een hoge

betrouwbaarheid en validiteit van beslissingen. Dit onderzoek toont aan dat een professioneel oordeel op zich niet voldoende is. Dat oordeel moet op zijn minst in gestructureerde

teambesluitvorming op zijn merites en alternatieven zijn bekeken. Het vraagt om

terughoudendheid in de praktijk om kinderen uit huis te plaatsen en om een focus op de inzet van alternatieve vormen van hulp.