• No results found

Discussie en nieuwe kennisvragen

Onze analyses laten zien dat segregatie in het VO in Amsterdam voorname- lijk het gevolg is van verschillen in basisschooladviezen tussen leerlingen van verschillende groepen, en van verschillen in schoolvoorkeuren tussen groepen. Woonsegregatie, toevallige variaties en capaciteitstekorten op populaire scholen spelen in het VO een ondergeschikte rol. In lijn daarmee vinden we dat quota (zacht of hard), het plaatsingsmechanisme en verplaat- sing van scholen weinig verandering brengen in de segregatie.

Onze resultaten wijzen erop dat segregatie het meest effectief kan worden tegengegaan door maatregelen die ervoor zorgen dat de verschillen in basis- schooladviezen tussen nieuw en oud en tussen arm en rijk afnemen, en door maatregelen die invloed hebben op de verschillen in schoolvoorkeuren.

Verschillen in basisschooladviezen en de segregatie die daarmee samen- hangt, nemen iets af als adviezen zijn gebaseerd op objectieve Cito-scores in plaats van op subjectieve beoordelingen door leerkrachten. Onder- advisering speelt dus enige rol. Het overgrote deel van de verschillen in basisschooladviezen tussen groepen weerspiegelt echter echte verschillen in het bereikte niveau. Om daar iets aan te doen moet in een vroeg stadium worden ingezet op maatregelen die de schoolprestaties van nieuwe en arme leerlingen bevorderen. Bevordering van deelname aan de voorschool is een voor de hand liggende optie. In de afgelopen periode was veel te doen over teruglopende deelname aan de voorschool vanwege een geringe eigen bijdrage. Deelname kan worden bevorderd door betaling van de kinderbijslag afhankelijk te maken van deelname aan de voorschool. In welke mate het potentieel van nieuwe en arme leerlingen onderbenut wordt, is moeilijk te

zeggen. In de bekostiging van het basisonderwijs worden reeds ruime extra middelen beschikbaar gesteld voor leerlingen uit een achterstandssituatie. Onduidelijk is in hoeverre deze middelen de leerlingen uit de doelgroep bereiken en hoe effectief deze middelen worden ingezet.

Voor zover verschillen in schoolvoorkeuren het gevolg zijn van verschillen in informatie over de kwaliteit van scholen of het belang daarvan, kan het verstrekken van informatie deze verschillen verkleinen. Recente studies in New York City (VS)9 en Linköping (Zweden)10 gebruiken een gerando- miseerd experiment om de effecten van informatie over schoolkwaliteit op de schoolkeuzen van leerlingen te onderzoeken. In beide studies wordt gevonden dat informatieverstrekking ertoe leidt dat vaker voor een goede school wordt gekozen. In de studie in NYC komt dat doordat zowel achter- standsleerlingen als andere leerlingen beïnvloed worden. In Zweden worden, tot verrassing van de onderzoekers, alleen de niet-achterstandsleerlingen beïnvloed. Wat effecten van een dergelijke interventie in Amsterdam zouden zijn, weten we niet. De gemeente verspreidt jaarlijks een schoolkeuzegids waarin relevante informatie is opgenomen. En scholen organiseren open dagen die druk bezocht worden. Of iedereen die informatie in voldoende mate tot zich neemt, is onbekend. Dit lijkt de moeite van een verkenning waard.

Verschillen in schoolvoorkeuren hangen ook samen met de gepercipieerde aansluiting van de schoolsituatie op het thuismilieu. Scholen met leerlingen van wie de meeste ouders hoog zijn opgeleid, bieden waarschijnlijk weinig ondersteuning voor het maken van huiswerk of voor bijles, omdat wordt aangenomen dat ouders daar zelf voor zorgen. Scholen met veel leerlingen uit gezinnen waar de thuissituatie instabiel is, bieden deze ondersteuning waarschijnlijk juist wel. Op deze manier kunnen scholen hun faciliteiten afstemmen op specifieke behoeften van hun leerlingen, en treedt er speci- alisatie op. Wat een geschikte school is voor de ene leerling is wellicht een ongeschikte school voor een andere leerling.

Dit brengt ons op het meer algemene punt over de (on)wenselijkheid van schoolsegregatie. De kennis over de effecten van schoolsegregatie is uiterst beperkt. In een overzichtsartikel stellen Reardon en Owens11 dat onderzoek naar de effecten van segregatie moeilijk is, omdat de mate van segregatie alleen in uitzonderlijke gevallen niet samenhangt met andere waargenomen en niet-waargenomen kenmerken die de uitkomsten van leerlingen beïnvloeden. De selectie van leerlingen in bepaalde typen scholen is verre van willekeurig.

Als we bijvoorbeeld kijken naar nieuwe of arme leerlingen met een vwo- advies, dan blijkt dat er significante verschillen in Cito-scores zijn tussen

1) leerlingen die geen enkele categorale vwo-school op hun voorkeurslijst hebben staan, 2) leerlingen die wel één of meer van die scholen op hun lijst hebben staan maar geen kans hebben om daar geplaatst te worden omdat ze een school waar ze zeker worden geplaatst hoger op hun lijst hebben gezet, 3) leerlingen die een voorkeurslijst hebben ingeleverd die ze een positieve kans geeft om op een categoraal vwo te worden geplaatst, en 4) leerlingen die zeker op een categoraal vwo worden geplaatst omdat ze daar voorrang hebben. Van de eerste naar de laatste groep loopt de gemiddelde Cito-score monotoon op, van 545,0 naar 546,8 voor nieuwe leerlingen, en van 544,7 tot 546,0 voor arme leerlingen. Deze verschillen komen overeen met ongeveer één standaarddeviatie van de Cito-scores binnen deze groepen.

De studies die volgens Reardon en Owens causaal geïnterpreteerd kun- nen worden, laten zien dat als gevolg van desegregatie de schoolprestaties van achterstandsleerlingen vooruitgaan terwijl de prestaties van andere leerlingen daar niet onder lijden. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat deze studies betrekking hebben op de situatie in de Verenigde Staten, waar scholen met een groot aandeel achterstandsleerlingen meestal lagere budgetten hebben. Dit in tegenstelling tot de situatie in Nederland, waar scholen met achterstandsleerlingen extra middelen ontvangen. Omdat causaal bewijs voor Nederland ontbreekt en buitenlandse studies niet eenvoudig naar Nederland geëxtrapoleerd kunnen worden, is niet evident dat de segregatie van Nederlandse scholen problematisch is.

In Amsterdam bieden de lotingen voor VO-scholen de mogelijkheid om causaal inzicht te verkrijgen in de gevolgen van schoolsegregatie. De lotingen zorgen ervoor dat vergelijkbare leerlingen op verschillende scholen terecht- komen. Als op deze scholen de samenstelling van de leerlingenpopulaties verschilt, dan kan hiervan de invloed onderzocht worden. Dit vereist wel dat data over schoollotingen systematisch opgeslagen worden en dat deze data gekoppeld kunnen worden aan latere schooluitkomsten. Dit vergt een inspanning van scholen, de gemeente en onderzoekers.

Noten

1. Dit essay is grotendeels gebaseerd op ons onderzoek ‘Why are schools se- gregated? Evidence from the secondary-school match in Amsterdam’. Dit is te vinden op http://oosterbeek.economists.nl/papers/2018/10/08/Why-are- schools-segregated.html. Details van de analyses staan daarin vermeld. We danken Thijs Bol en de redacteuren voor hun commentaar op een eerdere versie van dit essay.

1. Aan het eind van dit essay bespreken we de beperkte kennis over de ef- fecten van segregatie en gaan we in op mogelijkheden om voor de Amster- damse context zulke kennis te vergaren.

2. Citaten uit het coalitieakkoord die dat illusteren zijn: ‘De voorschool is cruciaal voor de ontwikkeling van jonge kinderen en om segregatie tegen te gaan. De voorschool blijft daarom toegankelijk en betaalbaar voor iedereen’, ‘Ouderinitiatieven en scholen die segregatie tegengaan worden extra onder- steund en beloond’ en ‘De gemeente maakt een kansengelijkheidsplan in samenspraak met scholen. Dit plan omvat: het tegengaan van segregatie, …’ (p. 10).

3. Zie bijvoorbeeld Boterman en De Wolf (2018). 4. Hastings, Kane en Staiger (2009).

5. Calsamiglia, Martínez-Mora en Miralles. (2017).

6. Bij het Boston mechanisme komen leerlingen die worden uitgeloot voor hun eerste school alleen nog in aanmerking voor scholen die na de eerste ronde nog plaats hebben. Bij het deferred acceptance mechanisme komen leerlingen die worden uitgeloot voor hun eerste school nog in aanmerking voor een plaats op hun tweede school.

7. De gekoppelde gegevens zijn opgeslagen op een computer van het CBS en ontdaan van informatie die het mogelijk zou maken om individuele leerlin- gen te herkennen. Wij kunnen die gegevens alleen via de computer van het CBS gebruiken. De berekeningen die wij in de vorm van grafieken en tabel- len maken, worden voordat ze naar buiten kunnen worden gebracht door het CBS gecontroleerd op privacy-gevoeligheid. Daarbij worden strenge eisen gesteld.

8. Deze interpretatie gaat ervan uit dat beide groepen even groot zijn. Vaak wordt omgeschreven dat de dissimilariteitsindex aangeeft welk deel van de leerlingen uit de achterstandsgroep van school zou moeten veranderen. Die interpretatie neemt de omvang van scholen echter niet als gegeven. 9. Corcoran, Jennings, Cohodes en Sattin-Bajaj (2018).

10. Kessel en Olme (2018). 11. Reardon en Owens (2014).

Literatuur

Boterman, W. & De Wolf, I.F. (2018). Woonsegregatie bepaalt in grote mate school- segregatie. Economisch Statistische Berichten 4768, 536-539.

Calsamiglia, C., Martínez-Mora, F. & Miralles, A. (2017). Sorting in public school districts under the Boston mechanism. Nog niet gepubliceerd.

Corcoran, S.P., Jennings, J.L., Cohodes, S. & Sattin-Bajaj, C. (2018). Leveling the playing field for high school choice: Results from a field experiment of infor- mational interventions. NBER Working Paper 24471.

Hastings, J., Kane, T.J. & Staiger, D.O. (2009). Heterogeneous preferences and the efficacy of public school choice. NBER Working Paper 2145.

Kessel, D. & Olme. E. (2018). Are parents uninformed? The impact of additional school quality information on school choice behavior, school placement and school segregation. Nog niet gepubliceerd.

Reardon, S.F. & Owens, A. (2014). 60 Years after Brown: Trends and consequences of school segregation. Annual Review of Sociology, 40, 199-218.

Deel 2