• No results found

HOOFDSTUK 4. RESULTATEN

4.2. Discussie

In deze paragraaf worden de belangrijkste conclusies van het onderzoek samengevat en bediscussieerd in relatie tot de academische literatuur. Het algemene doel van het uitgevoerde onderzoek had meer specifiek betrekking op het verkrijgen van inzicht, op welke punten de governance structuur in de corporatiesector voor intern toezicht moet worden herontworpen zodat er sprake is van good governance. De resultaten van dit onderzoek hebben geresulteerd in meer inzicht in de factoren, die van invloed zijn op governance structuur en daarmee samenhangend de governance. Er is een theoretisch model samengesteld op basis van verzamelde theorie, waaruit blijkt dat met name een verschuiving van taken, verantwoordelijkheden en macht alsook een meer diverse samenstelling van intern toezicht bijdragen aan good governance.

Met de vrije keuze hebben Douma (1997) en Mayer (2000) een trend van vervlechting van de two-tier structuur met de one-tier structuur waargenomen in het internationale bedrijfsleven. Uit dit onderzoek blijkt dat ook in de corporatiesector de afgelopen jaren sprake is van een vervlechting van deze twee governance modellen. Binnen de van oudsher gehanteerde two-tier structuur van gepolariseerd reactief toezicht is in de corporatiesector een verschuiving waar te nemen naar een (steeds) actievere vorm van toezicht in de richting van het dagelijks bestuur. Dit om de governance te versterken. Het voorgaande sluit aan bij de bevindingen van Sunderamurthy & Lewis (2003) en Van Asssen (2012), die eerder concludeerden dat een gepolariseerde vorm van toezicht (collaboratief of controlerende) gevaarlijk is voor de doelmatigheid en doeltreffendheid, en daarmee de continuïteit van een organisaties. In de corporatiesector heeft de verschuiving binnen de two-tier structuur geresulteerd in een toename van taken en verantwoordelijkheden van de RvC in de richting van het dagelijks bestuur

omdat zij in toenemende mate zelf verantwoordelijk worden voor de kwaliteit van de besturing van de onderneming. Deze trend was eerder al door Peij en Boonstra (2002) geconstateerd bij grotere vennootschappen, maar blijkt nu ook in de corporatiesector zichtbaar. In dit onderzoek is ook geconstateerd dat er bij de corporaties de laatste jaren een intensievere vorm van samenwerking waar te nemen is tussen het dagelijks bestuur en de RvC. Zoals door Peij (2005, 2007) al in zijn onderzoek constateerde, blijkt dat dit tot gevolg heeft dat de two-tier structuur op onderdelen gelijk werkt aan de one-tier structuur, hetgeen daarmee bijdraagt aan een meer slagvaardige besluitvorming. De veronderstelling dat door een verschuiving van taken en verantwoordelijkheden alsook een intensievere vorm van toezicht de ‘knowledge gap’ van de RvC terugdringt, kan aan de hand van dit onderzoek voor de deelnemende corporaties worden bevestigd. Verder blijkt uit dit onderzoek dat een verschuiving van reactief toezicht naar een actievere vorm van toezicht vraagt om een professionelere invulling van de RvC, hetgeen door Goodijk (2011) al eerder was geconcludeerd.

De voorspelde relaties in het theoretisch model bleken significant te zijn voor de corporatiesector. Het onderzoek toont aan dat de eerder waargenomen verschuiving van taken en verantwoordelijkheden van de RvC in de richting van het dagelijks bestuur (Peij en Boonstra, 2002) ook in de corporatiesector heeft plaats gevonden. Door het instellen van commissies en een toename van extra dialogen en vergaderingen heeft er een integratie van de service rol en monitor rol plaats gevonden. De resultaten zijn daarmee in lijn met de bevindingen van Goodijk (2011), Chait, Ryan & Taylor (2005). Naast het monitoren van besluiten, blijkt de RvC in de corporatiesector door deze ontwikkelingen in toenemende mate betrokken te zijn als adviseur c.q. sparringspartner van het dagelijks bestuur. Daarmee heeft de RvC een zwaardere taak gekregen, hetgeen door Peij (2010), Maarssen, Van de Bosch & Volberda (2005) in de literatuur is geconcludeerd. Volgens deze auteurs blijkt de RvC hierdoor beter in staat om ontwikkelingen op de werkvloer, in de regio en de sector in het algemeen te volgen. Deze trend is ook waargenomen bij de corporaties die hebben deelgenomen aan dit onderzoek. Zoals door Goodijk (2011) is verondersteld hebben toezichthouders hierdoor een grotere toegang tot informatie en beschikken zij aldus over meer informatie, hetgeen de ‘knowledge’ gap de afgelopen jaren heeft teruggebracht. De RvC is hierdoor beter in staat om het besluitvormingsproces te beoordelen en te controleren, hetgeen bijdraagt aan good governance. Daarmee wordt aansluiting gevonden bij de conclusies van Peij (2010) dat commissies en een toename van dialogen en vergaderingen voor toezichthouders bijdragen aan controle en deskundigheid.

Uit dit onderzoek blijkt verder dat herontwerp van de governance structuur positief heeft bijgedragen bij het versterken van de balans van invloed/macht tussen de RvC en het dagelijks bestuur. De actieve betrokkenheid van de RvC door deelnames aan commissies en extra vergaderingen en dialogen blijkt, zoals verondersteld in het theoretisch model, ook in de corporatiesector het interne informatieproces de laatste jaren sterk te verbeteren. Uit het onderzoek komt naar voor dat dit komt doordat toezichthouders met veel meer medewerkers van de interne organisatie in dialoog gaan, hetgeen aansluit bij de bevindingen van Bezemer, Maassen, Van den Bosch & Volberda, (2005). Ook

het inzetten van externe informatiebronnen blijkt daarnaast bij te dragen aan het vinden van een betere balans van invloed/macht in de top van de organisatie. Door netwerkrelaties blijkt de RvC ook in de corporatiesector in staat om inzicht te verkrijgen in ontwikkelingen die de sector aangaan en is het bovendien mogelijk beter geïnformeerd te zijn omtrent vraagstukken waar soortgelijke ondernemingen mee worstelen. Tot deze conclusies kwamen Bezemer, Maassen, Van den Bosch & Volberda (2008) ook in de academische literatuur. Interne en externe informatieprocessen brengen daarmee de ‘knowledge gap’ terug in de corporatiesector, waardoor de RvC eveneens beter in staat is om het besluitvormingsproces te beoordelen, hetgeen bijdraagt aan good governance. Opmerkelijk is dat uit dit onderzoek blijkt dat continue educatie niet bijdraagt aan een betere balans van macht/invloed tussen de RvC en het dagelijks bestuur, maar daarentegen mogelijk averechts zou werken. Uit dit onderzoek blijkt dat door continue educatie de tijdbesteding van RvC namelijk (nog) verder toeneemt, waardoor de vergoeding die toezichthouders ontvangen voor hun werkzaamheden niet meer in verhouding zou staan tot de alsmaar (toenemende) tijdbesteding. Het zou daardoor juist alleen nog maar moeilijker worden om goede RvC leden te vinden. Derhalve lijkt het verplichtstellen van continue educatie geen oplossing voor good governance in de corporatiesector.

Tot slot blijkt dat herontwerp van de governance structuur de laatste jaren in de corporatiesector heeft geresulteerd in een meer diverse samenstelling van de RvC. Uit het onderzoek blijkt dat door de actievere vorm van toezicht de RvC is geprofessionaliseerd. Dit is in lijn met de bevindingen van Goodijk (2011) die concludeert dat een actievere vorm van toezicht vraagt om een meer diverse samenstelling van de RvC met een relatie met verschillende beleidsvelden. Traditioneel hebben RvC leden een bovengemiddelde leeftijd of zijn zelfs al met pensioen (Gilpatrick, 2000). Verder ontbreken veelal vrouwen in de RvC (Luckerath-Rovers, 2011). Ondanks dat uit de interviews blijkt dat diversiteit van geslacht, leeftijd en kennis en competenties veel aandacht krijgt in de corporatiesector, blijkt uit de analyse van de verkregen gegevens dat de vrouwelijke populatie (nog) achter blijft in de corporatiesector. Dit is in overeenstemming met de bevindingen van Luckerath-Rovers (2011). Verder blijkt dat in de corporatiesector leden in de leeftijdcategorie van dertig tot veertig jaar nog veelal ontbreken. In afwijking van de bevindingen van Gilpatrick (2000), die concludeert dat in toezichthouders een bovengemiddelde leeftijd hebben of zelfs met pensioen zijn, blijkt in de corporatiesector een verjongingsslag te hebben plaats gevonden. De RvC is de laatste jaren op het gebied van leeftijd gediversifieerd. Daarnaast zijn er in zeer beperkte mate gepensioneerde leden actief. Uit dit onderzoek blijkt dat RvC leden in de leeftijdscategorie van 30-40 een toegevoegde waarde kunnen leveren, maar dat het in de praktijk wel lastig is om geschikte leden in deze leeftijdscategorie te vinden. Hier is in de literatuur niets over aangetroffen. Verder blijkt uit de interviews dat de kennis en competenties van individuele RvC leden en als RvC als geheel sterk zijn verbeterd als het op differentiatie van beleidsvelden aankomt. Kennis van financiën, bouw- en vastgoed, juridische expertise en managementvaardigheden, blijken goed vertegenwoordigd in de RvC. Dit sluit aan bij de bevindingen van Goodijk (2011), die concludeert dat de alsmaar toenemende complexiteit in de corporatiesector vraagt om meer kennis op uiteenlopende kennisvelden.

Opmerkelijk is dat uit het interview uitdrukkelijk naar voorkomt dat kennis en competenties de meest belangrijke factor is als het op diversiteit aankomt binnen de RvC. In de literatuur is hierover niets aangetroffen. Daarmee blijkt kennis en competenties in de corporatiesector meer van belang dan de factoren leeftijd en geslacht. Tot slot blijkt uit dit onderzoek dat diversiteit van zowel leeftijd, geslacht alsook kennis en competenties bijdraagt aan good governance. Het versterkt namelijk lerend en corrigerend vermogen zoals door Sundaramurthy & Lewis (2003) eerder is geconstateerd.

In document Intern Toezicht bij Corporaties (pagina 45-49)