• No results found

Het doel van deze scriptie is om vast te stellen of vrouwelijke directors in de boards van grote Europese banken invloed hebben op de prestaties van deze banken. De verwachtingen die uitgesproken zijn, zijn dat er in navolging van eerder onderzoek onder beursgenoteerde organisaties in verschillende landen ook een positieve relaties bestaan voor de banksector. De hoofdvraag is onderverdeeld in 3 hypotheses die hebben geleidt tot de volgende resultaten. De eerste hypothese stelt dat er een positieve relatie is voor de aanwezigheid van vrouwen op de prestaties van de banken. Het gaat hier om de vraag of er wel of geen vrouwen aanwezig zijn, de hoeveelheid is hier niet het onderwerp van onderzoek. De resultaten zijn voor zowel het RAROC als het ROC model positief. Gesteld kan dus worden dat de aanwezigheid van vrouwen een positieve relatie heeft op de prestaties van grote Europese banken. De redenen hiervoor zijn divers, zo is het mogelijk dat de vrouwen andere ideeën hebben en andere invalshoeken overwegen dan mannen. Hierdoor zouden zij nieuwe visies in discussies binnen de board of directors kunnen toevoegen die weer leiden tot een beslissingen die gebaseerd zijn op een completere afweging. De uitkomst van deze beslissingen zijn meer uitgebalanceerd waardoor ze per saldo zouden moeten leiden tot betere beslissingen en betere prestaties. Een andere verklaring is de risico voorkeur. Vrouwen zijn meer risico mijdend dan mannen en wanneer er niet te veel, maar ook niet te weinig risico genomen wordt door input van vrouwen en mannen zou er een middenweg moeten ontstaan. Doordat het risico element meer gebalanceerd is, zou dit ook tot betere prestaties kunnen leiden. Verder is het ook mogelijk dat de aanwezigheid van vrouwelijke leden de mannelijke leden prikkelt en uitdaagt om creatiever te denken en zelf met nog betere voorstellen te komen. Dit kan door brainstormen en discussies ook weer leiden tot betere beslissingen en betere prestaties.

De tweede hypothese stelt dat er een positieve relatie is voor de ratio aantal aanwezige vrouwen ten opzichte van de totale board grootte op de prestaties van de banken. Hier wordt aangesloten met bestaande theorie die al een positieve relatie vond tussen deze ratio en de prestaties van beursgenoteerde organisaties. Een voorbeeld van dergelijk onderzoek is van Campbell & Mínguez-Vera (2008).

De analyse waar in de RAROC gebruikt werd als prestatie indicator leverde een positieve relatie op, waar uit opgemaakt kan worden dat wanneer de ratio van het aantal aanwezige vrouwen omhoog gaat, dit een positief effect heeft op de prestaties van de bank. De ROC leverde geen significant resultaat op. Een mogelijke verklaring is dat de ROC wellicht een mindere indicator is voor de prestaties van de bank. Deze is mogelijk niet verfijnd genoeg. De RAROC neemt juist het risico element mee wat belangrijk is voor banken gezien hun operaties. Ook het gebrek aan een complete dataset kan invloed hebben gehad.

34

Zoals besproken in de resultaten sectie wordt de hypothese wel aanvaard, wegens de twijfels over de ROC als prestatie indicator. Een mogelijke verklaring voor het positieve effect van de ratio van het aantal aanwezige vrouwen op de prestaties van de banken is dat de hogere ratio zorgt voor meer input van vrouwen die meer risico mijdend zijn dan de mannen. Door deze input is het waarschijnlijk dat de beslissingen die in de board genomen worden compromissen zijn als het gaat om het te nemen risico. Het gemiddeld risico wat dan genomen wordt, in tegenstelling tot een hoger risico bij een mannelijk board zou dan kunnen leiden tot betere prestaties.

Omdat het hier gaat om de ratio op zichzelf is er geen kritieke grens van het aantal vrouwen dat nodig zou zijn om een relatie te kunnen ontdekken. Er zijn echter een redelijk aantal banken dat geen enkele vrouw in de board of directors heeft en anderen vaak maar enkelen. Dit leidt wel tot een smallere dataset wat ook kan zorgen voor het ontbreken van een duidelijke relatie. Kortom, hier ligt een kans voor verder onderzoek doordat de resultaten van de modellen niet eensgezind zijn. Eventueel nieuw onderzoek zou zich kunnen richten op de toekomstige jaren waarbij de data hopelijk completer zijn. Ook zou men een andere prestatie indicator kunnen testen, mogelijk opties die Bikker (2010) bespreekt zijn onder andere de Return on Assets formule, de Cost-to-income ratio en de Net Interest Margin.

De derde hypothese stelt dat er een positieve relatie is met de prestaties van de banken wanneer de ratio van vrouwelijke directors 30% of meer is. Hierbij wordt de Critical Mass Theory gevolgd, die stelt dat het effect het sterkste is vanaf 30%. De analyse waarbij de RAROC de prestatie indicator is was de relatie positief en nam de significantie toe naar mate er meer vrouwen in de board zaten. Echter vanaf de klasse die hier centraal staat, namelijk 30% of meer nam de significantie weer af. Voor de analyse waarbij de ROC gebruikt werd als prestatie indicator is er ook geen ondersteuning voor deze hypothese, alleen de klasse vrouwelijke leden 10% tot 20% was significant.

Opmerkelijk is dat de significantie voor de RAROC veel hoger lag dan de significantie van de ROC. Omdat de RAROC een aangepaste versie is van de ROC zou men kunnen verwachten dat de ROC meer significant gecorreleerd zou zijn dan de RAROC. De reden van het ontbreken van significantie is wellicht te vinden in de gebruikte dataset. Van 23 banken ontbraken de benodigde data, dit kan een verstorend effect hebben gehad. Een andere verklaring is het feit dat de gemiddelde aanwezigheid van vrouwen in de banksector vrij laag lijkt te zijn. In de dataset was het gemiddelde aantal vrouwen in de board 12%. Doordat het gemiddelde laag ligt en er weinig waarnemingen zijn waarbij de ratio de 30% bereikt of overstijgt is dat wellicht ook een reden waardoor het lastiger is om een significante relatie te ontdekken. Ondanks dat zoals Kanter (1977b) het beschreef, de vrouwen in topmanagement al vaak geen tokens meer zijn maar zij nu als een minderheid gezien kunnen worden, lijkt er nog veel ruimte voor verbetering als het gaat om genderdiversiteit in boards. Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op een recentere periode waar voor de data van een groter deel van de banken beschikbaar is.

35

Ook is het interessant om in het licht van de quota die steeds verder ingevoerd worden, de komende jaren te bestuderen en het onderzoek voor die jaren te herhalen omdat dan de aanwezigheid van vrouwen in de boards omhoog zal gaan en er daardoor dus zeker meer waarnemingen van 30% of meer zullen zijn.

Samenvattend heeft de aanwezigheid van vrouwen in de board of directors een positieve invloed maar is er nog ruimte om verder onderzoek te doen naar de optimale hoeveelheid vrouwen en mannen in het bestuur.

36