• No results found

9. Preventie en de-escalatie

9.1 Ongelijkheid van de velden en gedifferentieerde behandeling

9.2.4 Discussie en conclusie

Dit verkennende hoofdstuk geeft slechts een eerste, tentatief antwoord op de vraag wat overheden doen om de-escalatie van de wisselwerking te bevorderen. Uit de verrichte interviews komt het beeld naar voren dat de overheden in de onderzochte landen geen expliciet, apart vastgesteld beleid lijken te hebben om escalatie van de wisselwerking tussen actoren van beide velden te voorkomen. In het interview met de Britse experts kwam naar voren dat in het Verenigd Koninkrijk op een dreigende escalatie van de wisselwerking wordt gereageerd vanuit gevestigd langetermijnbeleid (interview Weeks). Nader onderzoek (waaronder interviews met personen uit de beleidspraktijk) zou moeten aantonen of dit inderdaad met stelligheid gezegd kan worden.

De aard van dat langetermijnbeleid loopt van land tot land uiteen. Op basis van het be-schikbare materiaal ontstaat de indruk dat een relatie bestaat tussen de bredere nationale context, het dominante burgerschapsmodel en langetermijnbeleid ten aanzien van preven-tie van radicalisering. Het lijkt erop dat burgerschapsmodellen en polipreven-tieke cultuur – zoals de laïcité in Frankrijk en de anti-extremismecultuur in Duitsland – een stempel drukken op de preventieve aanpak die gekozen wordt. Het precieze karakter van die relatie kon binnen de ruimte van deze verkennende studie niet worden uitgediept.

Daarnaast komt een tweede inzicht uit het materiaal naar voren, dat betrekking heeft op de onevenwichtigheid van de wisselwerking. Die onevenwichtigheid, die in de rest van dit rapport zo uitgebreid aan bod kwam, manifesteert zich ook op het terrein van de-escalatie-beleid. Daarbinnen is sprake van een gedifferentieerde aanpak: politie en overheid gaan op een verschillende manier met actoren uit beide velden om. Contraterrorisme-maatregelen – waaronder preventieve deradicaliseringsprogramma’s – worden in de besproken landen vooral toegepast op actoren uit het radicale-islamveld. Toch zijn er wel voorbeelden van zogenaamde ‘lone actors’ uit de extreemrechtse hoek die berecht zijn onder contraterroris-me wetgeving; zoals de voorbeelden van Pavlo Lapshyn en Zach Davies in het Verenigd Koninkrijk.

Het ligt voor de hand dat de reactie van overheid en justitie afhankelijk is van de actiereper-toires die worden ingezet door actoren in beide velden. Er zijn voorbeelden van zwaar geweld zoals moordaanslagen die dan ook aan beide zijden onder dezelfde wetgeving worden berecht.

De gedifferentieerde aanpak is vooral relevant waar het gaat om de preventie van radicalise-ring, en waar het gaat om ordehandhaving tijdens demonstraties. Uit deze inventarisatie blijkt dat preventieve programma’s zich primair toespitsen op het voorkomen van radicali-sering bij moslims, terwijl aan de anti-islamzijde weinig sprake lijkt te zijn van een systema-tische aanpak. Duitsland vormt hierop een uitzondering, met de reeds genoemde traditie van ‘weerbare democratie’ op basis waarvan een grondwettelijk verbod op antidemocrati-sche groeperingen kan worden opgelegd.201 De precieze analyse van dit onderscheid in preventieve aanpak vergt een uitgebreidere studie dan wij hebben kunnen uitvoeren.202 Los van de vraag hoe die andersoortige behandeling er in de praktijk uitziet en wat de legitimatie daarvan is, is dit punt voor de huidige studie naar de wisselwerking tussen beide velden interessant. Waar het hier om gaat is hoe de perceptie van een andersoortige behandeling inwerkt op de intergroepsrelaties tussen actoren in het anti-islamveld en het radicale-islamveld, op de wederzijdse beeldvorming en op anti-establishmentsentimenten. Een gedifferentieerde behandeling kan worden opgevat door de actoren in kwestie als ongelijk en/of onrechtvaardig, en daarmee bijdragen aan de voedingsbodem voor radicalise-ring en aan potentiële escalatie van de wisselwerking. De wijze waarop de politie of de overheid de ene groep aanpakt, kan bijdragen aan percepties en ervaringen van grieven van de andere groep, waardoor de voedingsbodem voor radicalisering zou kunnen toenemen. Het gevoel onrechtvaardig behandeld te worden door de politie kan een sterke drijfveer zijn voor maatschappelijk ongenoegen en uiteindelijk voor (gewelddadig) protest. Postmes e.a. (2014) wijzen erop dat het gedrag van de politie tijdens een demonstratie dat door demonstranten als provocerend, aanstootgevend of nodeloos gewelddadig wordt ervaren, kan bijdragen aan radicalisering en escalatie (2014: 95). Een opeenstapeling van dit soort ervaringen of percep-ties draagt bij aan anti-establishmentsentimenten, die onder radicale actoren aan beide zijden toch al sterk aanwezig zijn. Het gebrek aan goede communicatie over omstreden repressieve maatregelen versterkt dit effect (Postmes e.a. 2014). Dit zijn allemaal ingrediënten die ingezet kunnen worden in de discursieve repertoires van actoren aan beide zijden. In de verschillende landenhoofdstukken hebben we gezien hoe een sterke wij-zij-verdeling en vertogen over de eigen slachtofferrol een centrale rol spelen in het discursieve repertoire van radicale actoren in beide velden. Treadwell waarschuwt bijvoorbeeld dat harde repres-sie van EDL op straat, arrestaties of veroordelingen alleen maar bijdragen aan de slachtof-ferrol die de EDL juist zo effectief gebruikt als onderdeel van zijn discursief repertoire (Treadwell, in Chakraborti en Garland 2014). In Frankrijk zien we dat het Front National in zijn discours gebruik maakt van het feit dat de Franse overheid onder invloed van de ‘laicité’ niet kan optreden tegen moskeeën waar mogelijk radicaal gedachtengoed wordt gepredikt (interview Franse experts). Beeldvorming over een ongelijke en disproportionele politieaanpak zijn olie op het vuur voor het radicaliseren van individuen of groepen. Daarmee lijken zowel een milde als een repressieve aanpak op het niveau van beeldvorming ongewenste effecten te kunnen hebben. Terwijl een op dialoog gestoelde aanpak bewezen effectief is – in elk geval in het de-escaleren van spanningen tijdens demonstraties (Postmes e.a. 2014), kan een dergelijke ‘milde’ aanpak op de langere termijn juist bijdragen aan een toename van spanningen en radicalisering bij de opponerende partij, en vice versa. Dit doet denken aan een metafoor van een wip: als de repressie van de ene groep omlaag gaat, gaan de grieven en voedingsbodem voor radicalisering van de andere groep omhoog, en anders-om. In de realiteit is een de wisselwerking ingewikkelder dan de symmetrische beweging van een wip, juist omdat de velden en de mate van dreiging niet als equivalent (kunnen) 201 Tegelijkertijd is bijvoorbeeld in het VK op het terrein van publieke ordehandhaving in een bepaalde periode een repressievere aanpak te zien

geweest van de anti-islamactoren, omdat de radicale moslims zich tijdens straatprotesten beter aan de regels/ wet hielden (interview Weeks). 202 Zo is het van belang duidelijker in kaart te brengen op welke punten die aanpak daadwerkelijk verschilt, en wat de argumentatie is voor een

andere aanpak; de zeer verschillende aard van de beide velden en van de dreiging die van beide velden uitgaat moet daarin zwaar worden meegewogen.

worden beschouwd. Het verdient daarom aanbeveling dit proces nader te onderzoeken. Busher en Macklin (2014: 11) wijzen er verder op dat overheidsbeleid, en contraterroris-me-maatregelen in het bijzonder, bijdragen aan de bredere culturele context waarin actoren geplaatst zijn. Ook hiervan gaat een invloed uit op de discursieve en actierepertoi-res van actoren aan beide zijden, en op de wisselwerking. Busher en Macklin stellen bijvoorbeeld dat meer repressieve maatregelen ook ‘onbedoelde consequenties’ kunnen hebben, doordat deze juist een soort crisissituatie kunnen creëren waar sociale en politieke bewegingen munt uit kunnen slaan (2014: 11).

Waar een repressieve aanpak op de korte termijn kan leiden tot een afname van (geweldda-dig) protest, kan deze op de lange termijn bijdragen aan het radicaler of militanter worden van groepen of individuen (Busher & Macklin 2014: 13). Er zijn indicaties dat dit in Duits-land het geval is: door de verboden op extreemrechtse organisaties zijn radicalen uit de extreemrechtse hoek creatief geworden in het zichzelf op een andere manier in stand houden (Busher & Macklin 2014: 13). Hetzelfde proces is te zien bij Al-Muhajiroun in het VK, dat geconfronteerd met een overheidsverbod een succesvolle strategie ontwikkelde om zichzelf voortdurend uit te vinden onder nieuwe namen.

Er lijkt dus sprake van een complexe wisselwerking tussen overheidsoptreden, intergroeps-percepties en discursieve en actierepertoires van actoren in beide velden. De precieze analyse van deze wisselwerking valt buiten de scope van dit hoofdstuk, maar nodigt uit tot nadere studie.