• No results found

10. Slothoofdstuk: verschillen en overeenkomsten in de mobilisatie van aanhangers

2.2 De toegepaste methoden

Ons onderzoek omvatte de volgende vier methoden: (1) literatuurstudie, (2) vergelijkende analyse van landen, (3) expertinterviews, (4) Facebook- en Twitteranalyses.

2.2.1 Literatuurstudie

De literatuurstudie beoogde een oriëntatie op de relevante literatuur—wetenschappelijk (peer reviewed), beschouwend, opiniërend en journalistiek. De literatuurstudie richtte zich op sociaalpsychologische, sociologische, politicologische en historische literatuur.

Als bronnen zijn gebruikt: de experts die we geïnterviewd hebben, de leden van de begelei-dingscommissie, formele zoekmachines zoals Google, Google Scholar en de lit-search programma’s van onze respectievelijke universiteitsbibliotheken en onze eigen expertise. Vervolgens hebben we de sneeuwbalmethode toepassend de referenties van geselecteerde publicaties geïnspecteerd op voor ons relevante titels en auteurs. Daarnaast is gezocht op naam naar werk van auteurs die als experts gelden op ons onderzoeksterrein. Bij dit alles zijn de volgende zoektermen gebruikt:

Extreemrechtse politieke partijen en sociale bewegingen; radicale moslimorganisaties en netwerken; bewegingen en tegenbewegingen; de vraag- en aanbodkant van politiek, conventioneel en non-conventi-oneel politiek gedrag; grieven en motieven; bedreigde identiteit, collectieve identiteit, gepolitiseerde identiteit; politisering, polarisering en radicalisering; reële en virtuele sociale inbedding, burgerschaps-regimes, politieke mogelijkheden structuur, multi-organisationele velden, traditionele media, sociale media; repressie, escalatie en de-escalatie.

Met behulp van deze literatuur construeerden we het analytisch kader zoals weergegeven in Hoofdstuk 3. Voor de daaropvolgende landenhoofdstukken pasten we dezelfde strategie toe maar dan specifiek gericht op radicale islam en anti-islam in het betreffende land. De wetenschappelijke literatuur loopt achter bij de actualiteit, terwijl we een actueel beeld wilden schetsen. Dat betekende dat we ook gebruik maakten van zogeheten ‘grijze’ bronnen. Hierbij zochten we naar publicaties naar aanleiding van de actuele discussies of recente gebeurtenissen in de verschillende landen. Zo is gekeken naar websites van veiligheidsdien-sten, politieke partijen, ministeries en onderzoeksbureaus in de vier landen van ons onder-zoek. Aan de hand van de rijkheid van de informatie, een evaluatie van de betrouwbaarheid van de bron (alsook a.d.h.v. de evaluatie van de betreffende landenexperts, de begeleidings-commissie en onze eigen expertise) en van de resonantie van de inhoud in meerdere bronnen hebben we informatie wel of niet gebruikt, of voorzichtigheid betracht. In de referentielijst worden wetenschappelijke en grijze literatuur afzonderlijk vermeld.

Met deze zoekstrategie hebben we, naar we veronderstellen, een valide overzicht van de literatuur over de wisselwerking tussen het radicale-islam- en anti-islamveld en de reactie van overheden daarop kunnen samenstellen. Het was ons niet te doen om een kwantitatie-ve analyse van de literatuur, maar om een actueel okwantitatie-verzicht op hoofdlijnen van wat zij te bieden heeft. We pretenderen dan ook niet dat de resulterende verzameling een uitputten-de is, maar wel dat zij het veld in belangrijke mate bestrijkt en beschrijft.

2.2.2 Vergelijkende analyse van landen

De burgerschapsmodellen, het politieke landschap, en de maatschappelijke context in de landen die in het onderzoek opgenomen zijn, werden in kaart gebracht door middel van literatuurstudie, documentenanalyse, sociale media-analyse en interviews met experts (uit de wetenschap én de praktijk). Daarbij stonden de volgende vragen centraal:

Wat is de opbouw van de migrantenpopulatie? Welk deel daarvan is moslim? Wat is de sociale positie en organisatiegraad van moslims in de samenleving? Wat is de sociale positie en organisatiegraad van de autochtone onderklasse? Welke (radicale) islamitische organisa-ties en netwerken zijn er? Welke anti-islamitische groeperingen zijn er? Hoe reageren die op elkaar? Hoe ziet het overige politieke landschap eruit? Welke burgerschapsmodellen zijn er? Hoe zien de politieke vraag- en aanbodkant eruit? Hoe treden overheden op — escale-rend of de-escaleescale-rend? Wat heeft zich in de afgelopen jaren aan incidenten voorgedaan?

2.2.3 Expertinterviews

In elk van de landen hielden we expertinterviews. We hoopten op die manier inside-informa-tie te krijgen over de twee velden en over de interveninside-informa-ties van nationale en lokale overheden. We selecteerden daartoe deskundigen uit academische en maatschappelijke hoek. De interviews werden telefonisch dan wel face-to-face afgenomen. In het totaal hebben we 13 interviews afgenomen. Meer informatie over de geïnterviewden staat bij de specifieke onderdelen.

2.2.4 Facebook- en Twitteranalyse

Een flink deel van de communicatie tussen radicale moslims en anti-islamactivisten onderling en over en weer vindt plaats via het internet. Voor wie de wisselwerking tussen deze actoren wil bestuderen is een analyse van deze communicatie onontkoombaar. Een uitputtende studie van het internet zou onhaalbaar geweest zijn. Daarom hebben we ons beperkt tot twee veel gebruikte platforms: Facebook en TwitterDe vragen die we zochten te beantwoorden, waren: Wie verbindt zich online met wie? Wie reageert op wie? En waarover gaan de online interacties? Bij de analyse van Facebookpagina’s zijn de voor-naamste eenheden van analyse de organisaties. Bij Twitter staan individuele actoren (twitteraars) centraal. Bij die analyses zal blijken dat het internet een vluchtig medium is — pagina’s die een jaar geleden druk bezocht werden, zijn vandaag de dag al weer uit de lucht.

We selecteerden Facebookpagina’s op basis van de literatuurstudie en het oordeel van experts (o.a. Van Haren e.a. 2014; Caiani & Parenti 2013). Ten eerste brachten we het netwerk van pagina’s in kaart aan de hand van zogenaamde ‘likes’. Zo’n netwerk laat zien welke organisaties een prominente rol spelen in het online domein. Het gaat om een momentop-name op 1 november 2015. Een andere belangrijke vraag die we hiermee konden beant-woorden is in hoeverre er verschillende clusters aanwezig zijn in het netwerk. Dat geeft een indicatie of de twee velden in een land elk een hecht geheel vormen, of juist gefragmen-teerd zijn. In het tweede deel van de Facebookanalyse verrichtten we zowel kwalitatieve als kwantitatieve inhoudsanalyses. We hebben alle comments en posts verzameld die tussen 1 augustus 2015 en 1 november 2015 op een aantal door ons geselecteerde anti-islam- en radicale-islam- Facebookpagina’s geplaatst zijn.

Voor Twitter werd een vergelijkbare analyse uitgevoerd. We verzamelden tweets die verzon-den zijn tussen 11-10-2015 tot 04-11-2015 (voor ‘Parijs’) en van 17-11-2015 tot 11-12-2015 (na ‘Parijs’). Een belangrijke vraag die we hier beantwoordden was hoe het onlinenetwerk van gebruikers eruitziet dat over anti-islam en radicale islam twittert. We rapporteren ten eerste het netwerk van Twitteraccounts. We laten hiermee zien welke actoren een belangrij-ke rol spelen in het onlinedebat en of er sprabelangrij-ke is van clustervorming. Dit kan inzicht geven in de mate van online polarisatie. Ook bij de twitteranalyse voeren we vervolgens een

kwalitatieve en kwantitatieve inhoudsanalyse uit. Hierbij gaat het om frequentie (het aantal keer dat een tweet een bepaald woord bevat) en sociale categorisatie (het aantal keer dat verwezen wordt naar bepaalde ingroups en outgroups). We construeren ook zgn. ‘wordcl-ouds’ en een ‘content-based network’, beide op basis van het samengaan van bepaalde woorden in een tweet (zogenoemde ‘word co-occurrences’). Zoals gezegd wordt de Facebookanalyse op een vergelijkbare wijze uitgevoerd. Daar zijn de observatie-eenheden niet tweets, maar berichten van beheerders (‘posts’) en reacties van gebruikers (‘comments’).

2.2.5 Beperkingen

Elk onderzoek kent zijn beperkingen, zo ook het onze. Allereerst is er de beperking in geld en tijd. De middelen die ons ter beschikking stonden, begrensden onze mogelijkheden. We hadden zonder probleem het dubbele kunnen besteden. Die middelen hadden we niet. Daardoor is onze literatuurstudie beperkt door de tijd die we daarvoor beschikbaar hadden. Daarnaast is ze beperkt door de zoektermen die we hierboven weergaven. Niettemin denken we toch dat we een valide beeld hebben kunnen geven van de wisselwerking tussen de anti-islambeweging en radicale moslims in West-Europa. In dat laatste ligt overigens een volgende beperking. Ons onderzoek had alleen betrekking op West-Europa. Dezelfde vragen zouden in Latijns-Amerika of Centraal-Europa hoogstwaarschijnlijk andere uitkomsten te zien gegeven hebben.

Maar ook in West-Europa hebben we niet alle bronnen uitputtend kunnen benutten. Dit geldt in het bijzonder voor de analyse van de sociale media. Een deel van onze doelgroep bestaat uit migranten en hun nakomelingen. Met als gevolg dat een deel van de bronnen in de talen van de herkomstlanden is, zoals Arabisch, Urdu, Punjabi en Bengali (laatste drie relevant voor het VK). Toch denken we dat de schade beperkt is. De vraag is of op platforms of fora in deze talen meer sprake geweest zou zijn van wisselwerking. Als het gaat om het onderzoeken van de wisselwerking tussen het anti-islamveld en het radicale-islamveld vallen dergelijke talen per definitie af; immers de kans is klein dat in die talen communica-tie over en weer zou plaatsvinden. Bovendien communiceert een groot deel van de doel-groep van ons onderzoek in de taal van het land waarin het woonachtig is.

Wat betreft de analyses van de wisselwerking op sociale media hebben we ons gericht op twee populaire platforms, namelijk Facebook en Twitter. Er zijn uiteraard ook andere webfora. Onder online jihadisten is Facebook niet populair. Dit heeft er waarschijnlijk mee te maken dat ze op Facebook beter in de gaten worden gehouden. Zo worden sociale media-profielen van jihadisten actief verwijderd. Bovendien zijn jihadisten in Europa sterk internationaal georiënteerd, terwijl wij juist getracht hebben het nationaal debat op Twitter voor elk van de onderzochte landen duidelijk af te bakenen. We hadden graag meer werk gemaakt van het verbinden van offline- en onlineactiviteiten. Echter de middelen die dat gevergd zou hebben gingen de ons beschikbare te boven. Het zou evenwel een dankbaar onderwerp voor verder onderzoek zijn.

Daarbij komt dat het nogal eens om sensitieve informatie ging, waardoor documenten niet voor ons toegankelijk waren. Om dezelfde reden waren experts niet altijd bereid zich te laten interviewen. Zo hadden we graag meer beleidsmakers geïnterviewd. Ook zorgden de aanslagen in Parijs van november 2015 ervoor dat veel experts door extreme drukte niet beschikbaar waren. Bovendien hadden we graag gezien dat degenen die we interviewden meer het achterste van hun tong hadden laten zien; dit is slechts in een enkel geval gelukt. Wat betreft de expertinterviews hebben we onze plannen dus niet volledig kunnen realise-ren. Niettemin denken we uniek materiaal te hebben verzameld dat een inkijk geeft in de wisselwerking van anti-islam en radicale islam.

3. Analytisch kader: Wisselwerking