• No results found

Discussie

In document Flevoland ondersteboven (pagina 50-53)

4. Betrouwbaarheid en analyse van de bodemprofielen

4.3 Betrouwbaarheid van profielen

4.3.7 Discussie

De onderste lagen van het bodempro-fiel vormen niet zozeer een probleem bij het herkennen en analyseren van de data. Het Pleistocene zand en het Ba-sisveen worden in de meeste gevallen wel herkend. Het daarop liggende pak-ket klei is ook zeker herkenbaar, maar wordt de ene keer ―Oude Zeeklei‖ ge-noemd, terwijl andere keren ―Calais-afzetting‖, ―Oude Getijde-afzetting‖ of ―Laagpakket van Wormer‖ wordt ge-bruikt. Vast staat dat de klei een wad-afzetting is die in een getijdengebied is afgezet. De verdere opbouw van het profiel is een stuk problematischer. De in het laagpakket van Wormer uitgesle-ten kreken zijn opgevuld geraakt met detritus (Oude detritus-gyttja) en klei (Cardiumklei).42 Het laagpakket van Wormer zou door het sluiten van de kustlijn in het Subboreaal bedekt zijn geraakt met veen. Dit (Holland)veen wordt in de RIJP-boringen wel her-kend en opgevolgd door de Flevomeer-afzetting. Het Hollandveen zou echter grotendeels verslagen zijn. Problema-tisch is verder de samenstelling van de lagen. Volgens Menke (1998, 43) kan het lutumgehalte van het Hollandveen en de Flevomeer Afzettingen overlap-pen met als gevolg dat veen als gyttja geïnterpreteerd is. De Flevomeer Afzet-tingen zelf lijken sterk op de bovenlig-gende Alc2+3 laag, een lithostratigrafi-sche harde grens bestaat niet (Menke 1998, 46). Dit betekent ook dat het af-zettingsmilieu na het ontstaan van het Almere op de lange termijn veranderde

42 In het op basis van de RIJP-boringen gerecon-strueerde bodemprofiel wordt wel een kreek herkend, de opvulling met Oude detritus en Car-dium-klei echter niet.

en dat van een plotselinge verandering geen sprake was.

Het Hollandveen, de Flevomeer Afzettingen en de Alc2+3 laag vormen dus samen een humeus en lastig te scheiden bodempakket. Dit blijkt ook uit een complex bodemprofiel aan de Nekkeveldweg in Zuidelijk Flevoland dat door Gotjé (1994; 1997, 2) is uitge-werkt.43 In dit profiel ligt tussen het pleistocene zand en de Flevomeer-afzettingen een pakket bestaande uit opeenvolgend, rietveen, broekveen, Oude Zeeklei, detritus, Oude Zeeklei, detritus, broekveen en zeggeveen. De RIJP-boringen geven op deze locatie de ene keer simpelweg een pakket gyttja weer, terwijl een paar honderd meter verderop het pakket gyttja plaats heeft gemaakt voor veen. Hieruit blijkt dat de RIJP-boringen zeer onnauwkeurig (kunnen) zijn. Er is dus sprake van ver-schillende interpretaties. Enerzijds ge-ven de RIJP-boringen een vrijwel kloppend bodemprofiel van een kreek met oeverwallen weer; anderzijds ont-breekt in het geval van het profiel aan de Nekkeveldweg een gedetailleerde bodemopbouw, terwijl deze wel aanwe-zig is. Gesteld kan worden dat er zeer voorzichtig met de informatie uit de boringen omgesprongen moet worden. Zolang de informatie uit de boringen in combinatie met andere bronnen wordt gebruikt is het risico op vertekeningen klein.

Dan is er de vraag of de sloot-profielen óf de RIJP-boringen de juiste bodemgelaagdheid en lithologische interpretatie weergeeft en daarmee samenhangend of in profiel Y de twee opduikingen in het bodemprofiel on-derdeel zijn van de Alc2+3-laag of de

51 Flevomeer-afzetting. Aangezien een

lithologisch harde grens afwezig is, is het beter om vast te stellen dat in ieder geval sprake is van humeuze zware za-vel. Dit wordt in beide bronnen juist aangegeven. Het probleem zit hem in de interpretatie oftewel naamgeving van de lagen. Bij het analyseren van de slootprofielen is ervoor gekozen om de humeuze laag ‗Alc2+3‘te noemen. In de RIJP-boringen is het onderscheid ge-creëerd door de samenstelling van de Flevomeer laag als ‗gyttja‘ te bestempe-len en de daarboven liggende laag ‗hu-meuze zware zavel‘ te noemen. Daar-mee is bewust of onbewust de naamge-ving van de bodemlagen ook vastge-legd. Ente stelt dat de Flevomeer-afzetting in noordwest Oostelijk Flevo-land ontbreekt maar geeft wel aan dat de Alc2+3-laag over dit deel van de pro-vincie is afgezet. Met andere woorden, er is wel degelijk een humeuze zware zavel afgezet. Het maakt niet uit welke benaming de twee opduikingen in pro-fiel Y krijgen, feit is dat ze bestaan uit humeuze zware zavel en hoger in het profiel voorkomen doordat ze op de oeverwallen van een kreek zijn afgezet. Tot slot kan de vraag worden gesteld waarom het humeuze pakket in zowel profiel X als profiel Y vele malen dikker is dan in het kreekprofiel op de kavelgrens OG 41/42. Uit een detail-studie (fig. 29) naar de verschillende afzettingsomstandigheden van het ca-sestudiegebied blijkt dat de locatie van de profielen X en Y tussen 1500 en 500 v. Chr. al geheel verdronken is terwijl de locatie van slootprofiel OG 41/42 nog omringd is door veen. Pas na het begin van de jaartelling verdrinkt het land daar. In de periode daarvoor is gyttja of verslagen veen afgezet op de

locatie van de profielen X en Y waar-door het humeuze pakket daar veel dikker is. De in de RIJP-boringen van profiel X en Y aangetroffen laag gyttja is geen vergissing van degenen die de boorprofielen hebben geanalyseerd. De enige verwarring wordt veroorzaakt door verschillen in naamgeving en in-terpretatie. Wellicht is het beter om in plaats van de Flevomeer- en Alc2+3 -laag in dit geval de term gyttja, dan wel

52

53

4.4 CASESTUDIE SCHEEPSWRAK

In document Flevoland ondersteboven (pagina 50-53)