• No results found

Casestudie 1: Noordwesthoek Oostelijk Flevoland

In document Flevoland ondersteboven (pagina 58-63)

5. Het dateren van scheepswrakken

5.1 Casestudie 1: Noordwesthoek Oostelijk Flevoland

5. HET DATEREN VAN SCHEEPSWRAKKEN

Het doel van deze scriptie is om door middel van bodemprofielanalyse van scheepswrakken tot nieuwe en/of aangescherpte dateringen van scheepswrakken te komen. In dit hoofdstuk zal door middel van twee casestudies onderzocht worden in hoeverre dit nieuwe data oplevert.

De eerste casestudie (paragraaf 5.1) behandelt een relatief klein onderzoeksgebied waarbij één van de zes concentraties van scheepswrakken in Flevoland de dataset vormt. De tweede case-studie is op regionaal niveau met de Noord-oostpolder als onderzoeksgebied.

5.1 CASESTUDIE 1: NOORDWESTHOEK OOSTELIJK FLEVOLAND

Uit de verschillende concentraties van scheepswrakken in Flevoland is geko-zen voor de concentratie in de omge-ving van Swifterbant (fig. 33). In bijla-ge 7 zijn de voor- en nadelen van de verschillende gebieden uiteengezet. In het gebied rondom Swifterbant liggen veel scheepswrakken, er is relatief veel bekend over de stratigrafie van de bo-dem en onder de scheepswrakken be-vindt zich een aantal nauwkeurig geda-teerde scheepswrakken (e.i. OG 43, OH

41-II, OH 48 en OH 92). Om die rede-nen lijkt dit gebied het meest geschikt voor het testen van de hypothese.

5.1.1 DE SELECTIE

Het gebied heeft een oppervlakte van circa 51 km2 waarbinnen 43 meldingen van scheepswrakken bekend zijn. Het gaat om ‗meldingen‘ en niet om ‗vond-sten‘. Zo is er negen keer een scheeps-wrak vermeld waar verder geen

infor-FIGUUR 33. OVERZICHTSKAART VAN DE VOOR DEZE CASESTUDIE GESELECTEERDE SCHEEPSWRAKKEN IN DE NOORDWESTHOEK VAN OOSTELIJK FLEVOLAND (Y. VAN POPTA).

59 matie over bekend is. Daar kunnen

verschillende verklaringen voor zijn: het schip kan na de melding bij een verkenning niet teruggevonden zijn, de gegevens over het schip zijn niet be-waard gebleven of bij verkenning bleek er geen sprake van een schip te zijn. Daarnaast zorgt het invoeren van gege-vens in Archis2 regelmatig voor pro-blemen (zie Van Popta 2012). Zo ook in dit geval.

In het gebied rondom Swifterbant liggen twee ‗Voorlopig AMK-terreinen‘ onder de waarnemingsnummers 49593 en 49597. De terreinen kregen een mo-numentstatus aangezien op beide ter-reinen tussen 1959 en 1961 een scheepswrak werd gevonden. De status ‗voormalig‘ is te danken aan het feit dat na een herverkenning de restanten van de schepen onvindbaar bleken. Als ge-volg daarvan is de monumentstatus van het terrein verdwenen. Beide scheepswrakken staan in de database Archis2 van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed als ‗Voormalig AMK-terrein‘ en zonder toponiem dat ge-koppeld is aan een kavelnummer. De scheepswrakken liggen echter op res-pectievelijk kavel H 66 en H 97 in Oos-telijk Flevoland, daar waar volgens Ar-chis2 ook twee andere scheepswrakken liggen: OH 66 en OH 97. De gegevens van de verschillende wrakken komt overeen, dus scheepswrak OH 66 is hetzelfde als het voormalig AMK-terrein op kavel H 66 en scheepswrak OH 97 is hetzelfde als het voormalig AMK-terrein op kavel H 97. De voor-malige AMK-terreinen kunnen uit Ar-chis2 worden verwijderd omdat deze nu voor een vertekening zorgen. Ook op kavel OK 10 zijn twee meldingen van een scheepswrak. Het gaat in beide

gevallen om een ijzeren schip uit de eerste helft van de 20e eeuw. Volgens B. van Dalen is er sprake van hetzelfde schip.

De vermeldingen met de hierboven genoemde problemen zijn uit de selec-tie verwijderd waarna in totaal 31 ver-meldingen van scheepswrakken over-bleven. Onder deze 31 vermeldingen bevinden zich negen schepen die geen toegevoegde waarde of bruikbare in-formatie hebben voor dit onderzoek. Het gaat daarbij om de resten van ijze-ren schepen die in de twintigste eeuw zijn vergaan en na een verkenning zijn verwijderd. Ook werd in twee gevallen een melding uit de selectie verwijderd omdat er sprake was van scheepshout waarvan bekend was dat het van een ander dichtbij gelegen wrak afkomstig is. Al met al blijven na het schiften van de scheepswrakken twintig bruikbare vermeldingen over. De meeste scheepswrakken zijn gedateerd in de 17e eeuw (tabel 4). Van de twintig scheepswrakken zijn in totaal dertien wrakken binnen een periode van vijftig jaar te dateren. Van de overige acht schepen zijn twee niet gedateerd: OH 101 en OK 23. Volgens Van der Heide is OH 101 echter een vrij jong schip aan-gezien de verspoelingslaag hoog in de Zuiderzee-afzetting eindigt (Archief RCE). Over OK 23 wordt in het archief van de RCE helemaal niets vermeld. Wel is van het schip een schematische profieltekening bekend. De datering van de ondergang van scheepswrak OG 77 (1400-1600 AD), is niet alleen breed, ook komt het niet overeen met de dendrochronologische gegevens. Daarom is ook OG 77 geschikt voor een aanscherping en herinterpretatie van

60

TABEL 4. DATERINGSOVERZICHT VAN DE SCHEEPSWRAKKEN DIE IN DE NOORWESTHOEK VAN OOSTELIJK FLEVOLAND ZIJN GEVONDEN. GROEN GEEFT DE DATERINGSMARGE VAN WRAKKEN AAN EN GEEL DE VERMOEDELIJKE DATERING. ROOD GEEFT AAN DAT V OOR HET DESBETREFFENDE WRAK GEEN DATERIN G BESTAAT.

5.1.2 DE HYPOTHESE

Er zijn twintig scheepswrakken waar-van twee geen datering hebben. Van scheepswrak OK 23 is een schemati-sche tekening van het bodemprofiel beschikbaar en van scheepswrak OH 101 is bekend dat de verspoelingslaag rondom het schip hoog in de Zuider-zee-afzetting eindigt. Naast deze twee niet gedateerde scheepswrakken heeft OG 77 een brede datering (periode van 200 jaar) ondanks het feit dat er wel een duidelijke profieltekening is ge-maakt. Het doel is om op basis van de dertien goed gedateerde wrakken, OH 101, OK 23 en OG 77 een accurate date-ring te geven. Daarbij kan gebruik ge-maakt worden van gegevens uit den-drochronologisch onderzoek,

scheeps-inventarissen, bodemprofielen en scheepsbouwkundig onderzoek. Ook geologische gegevens met betrekking tot het noorden van Oostelijk Flevo-land zijn nodig voor het begrijpen van de stratigrafie van de bodem. In de meest ideale situatie kan de grondlaag waarin de verspoelingslaag van een niet gedateerd scheepswrak eindigt, door andere nabijgelegen scheeps-wrakken worden gedateerd. Deze na-bijgelegen scheepswrakken moeten op hun beurt weer gedateerd zijn op basis van andere gegevens dan het bodem-profiel (bijvoorbeeld dendrochronolo-gische data of voorwerpen uit scheeps-inventarissen). Naam: 1400-1450 1450-1500 1500-1550 1550-1600 1600-1650 1650-1700 1700-1750 1750-1800 1800-1850 1850-1900 OG 29 OG 34 OG 43 OG 77 OH 101 OH 107 OH 27 OH 38 OH 41-II OH 48 OH 51 OH 60 OH 61 OH 66 OH 71 OK 23 OK 45 OK 64 OK 83 OK 84-II Totaal 1 1 2 3 6 6 3 1 3 2

61

5.1.3 DE ANALYSE

Van de 43 meldingen van scheeps-wrakken kon van slechts de helft wor-den vastgesteld dat het ook daadwerke-lijk om een scheepswrak gaat en waar-bij het dossier bruikbare informatie bevat. Bij de analyse werd echter al snel duidelijk dat hiermee de hypothe-se nog niet kan worden getest. Van de twintig scheepswrakken loopt de rele-vante informatie behoorlijk uiteen tus-sen zeer veel en zeer gebrekkig (zie bij-lage 9). In zes gevallen kon bijvoor-beeld geen profiel gedocumenteerd worden (tekening en tekst ontbraken). In vier andere gevallen is het profiel wel gedocumenteerd maar was het af-lezen van het eindpunt van de verspoe-lingslaag onmogelijk doordat de bo-demopbouw verstoord is geraakt als gevolg van (diep)ploegen. Het aantal wrakken in het selectiegebied dat bruikbaar is voor het testen van de hy-pothese is dus nogmaals gehalveerd. Van de resterende tien wrakken is in slechts vijf gevallen een profieltekening gemaakt. Dit kan meerdere oorzaken hebben: (a) de profielen zijn alleen be-schreven en niet getekend, (b) de teke-ningen zijn nooit aan het dossier toe-gevoegd of (c) de bewuste tekeningen liggen opgeslagen op een plaats waar-van de locatie onbekend is.44 Van twee wrakken is geen tekening maar wel een duidelijke beschrijving van het bodem-profiel bekend.

44 Veel scheepsbouwkundige en archeologische tekeningen liggen niet langer bij de Rijksdienst in Lelystad opgeslagen maar zijn in verband met digitalisatie verplaatst naar elders. De digitale tekeningen zijn slechts ten dele in te zien. Deze decentralisatie van maritieme documentatie en slechte toegankelijkheid heeft voor veel moei-lijkheden in dit onderzoek gezorgd.

Het is opvallend dat na het toetsen van de criteria voor de hypothese slechts zeven van de 43 scheepswrakken bruikbaar blijken te zijn (zie tabel 5). Dit aantal is in feite te klein om een nauwkeurige studie te doen. Toch kan het één en ander geconcludeerd wor-den.

De verspoelingslaag van scheepswrak OK 45 eindigt in het begin van de Zui-derzee-afzetting. De nauwkeurige date-ring van het wrak bevestigd daarmee dat de verzilting van de

Zuiderzee in deze omgeving rond 1600 heeft plaatsgevonden. Dit kan even-eens aangetoond worden met het bo-demprofiel van OK 84-II (vergaan tus-sen 1575-1600): de verspoelingslaag van dit wrak eindigt in de Ala tegen de overgang naar de Zuiderzeeklei.

De verspoelingslaag van scheepswrak OK 23 eindigt in de bo-venste helft van de Ala-afzetting. In theorie kan door het ontbreken van een datering van de overgang van Alc naar Ala alleen de terminus ante quem voor de ondergang van OK 23 worden gege-ven: het schip is namelijk vergaan vóór de verzilting, dus voor 1575 (zie OK 45 en OK 84-II). Gezien de stratigrafische afstand tussen ZuIII en de verspoelings-laag is het goed mogelijk dat OK 23 in de eerste helft van de 16e eeuw is

ver-TABEL 5. OVERZICHT VAN DE SCHEEPSWRAKKEN DIE BRUIKBAAR ZIJN VOOR DE C ASESTUDIE.

Naam Ondergang tekening Verspoelingslaag OG 77 Na 1305 ja Onduidelijk OH 101 NT nee Bovenin

Zuiderzee-afzetting

OH 107 1692-1710 ja Boven ZuIII-afzetting OK 23 NT ja Ala-afzetting OK 45 1672-1673 ja Zu-afzetting OK 84-II 1575-1600 nee Ala-afzetting OH 48 1887-1892 ja Bouwvoor

62

FIGUUR 34. BODEMPROFIEL VAN SCHEEPSWRAK OW 10 (Y. VAN POPTA).

gaan. Een vergelijking met scheeps-wrak OW 10 verschaft hierover meer duidelijkheid.

In 1975 werd op kavel W 10 in Oostelijk Flevoland een karveel ge-bouwd waterschip opgegraven. Den-drochronologisch onderzoek wees uit dat de bomen voor de bouw van het schip rond 1547 moet zijn gekapt. In het schip zijn de resten van een degen en een hellebaard gevonden. Het wa-terschip toont overeenkomsten met het wijdschip OE 34. Zo zijn in dit schip de resten van ten minste drie rapieren aangetroffen. Ook de kapdatum van het hout, rond 1553, ligt dicht bij die van OW 10. Twee tegels geven voor het schip een duidelijke post ante quem: zo is op één tegel het jaartal 1561 afge-beeld en staat op de andere tegel de spreuk ―ALLE DINC HEEFT SIINEN TIIT‖. Deze spreuk komt ook voor op twee inlegtegels uit kasteel Gallifort nabij Antwerpen en deze tegels zijn gedateerd na 1560 (Frans & Leon 2010, 3).

Tijdens de opgraving van het schip is ook het bodemprofiel gedocu-menteerd (fig. 34). Met enige voorzich-tigheid kan gezegd worden dat de ver-spoelingslaag hoog in de Ala-afzetting eindigt en in ieder geval hoger ligt dan in het geval van OK 23. De grens tus-sen de Zuiderzee- en Almere-afzetting is echter alleen links op de afbeelding zichtbaar.45 Ter hoogte van het eind-punt van de verspoelingslaag gaat de Almere-afzetting over in de bouwvoor. Toch geeft deze vergelijking een beves-tiging dat de vermoedelijke ondergang van OK 23 in de eerste helft van de 16e

eeuw moet zijn geweest.

45 Dit komt doordat boven het wrak minder/niet geploegd is en naast het wrak wel.

Het eindpunt van de verspoe-lingslaag rondom scheepswrak OH 101 kon niet worden vastgesteld doordat dit eindigt in de bouwvoor. De profiel-tekening toont echter wel aan dat de verspoelingslaag eindigt boven de Al-mere- en een deel van de Zuiderzee-afzetting. Dit betekent in de eerste plaats dat het wrak na 1600 moet zijn vergaan. Daarnaast wordt in het dos-sier van OH 101 vermeld dat het wrak bij aantreffen nog deels boven de grond uit stak. Dit doet vermoeden dat het om een vrij jong schip gaat. Scheeps-wrak OH 48 is een soortgelijk geval. Het wrak bleek bij de verkenning nog deels uit de bodem te steken en het eindpunt van de verspoelingslaag was door verstoring van de bovengrond niet vast te stellen maar ligt in ieder geval hoog in de Zuiderzee afzetting. De datering van dit wrak (1888) kan weliswaar om deze redenen niet aan OH 101 worden gekoppeld, een indica-tie is het wel dat het wrak vrij jong is en mogelijk in de 18e of 19e eeuw is ver-gaan.

63

5.1.4 DISCUSSIE

Ondanks het grote aantal scheeps-wrakken dat in Flevoland is gevonden is de hoeveelheid betrouwbare en nauwkeurige informatie over deze wrakken beperkt. De van te voren op-gestelde theorie om een concentratie scheepswrakken geologisch te onder-zoeken is problematisch gebleken. Van de 43 geselecteerde wrakken bleken na studie slechts zeven geschikt voor een nauwkeurig bodemonderzoek. Door het kleine aantal bodemprofielen kun-nen niet alle bodemlagen gedateerd worden. Van de belangrijkste overgang, van Almere naar Zuiderzee, kon wel bevestigd worden dat deze rond 1600 heeft plaatsgevonden. Verder kon de

vermoedelijke ondergang van de scheepswrakken OH 101 (18e of 19e

eeuws) en OK 23 (eerste helft 16e eeuw) worden vastgesteld. Deze casestudie toont echter ook aan dat de volgorde binnen een dergelijk onderzoek anders moet. Eerst moet de hoeveelheid geo-logische data worden geïnventariseerd om vervolgens op basis daarvan een selectie van scheepswrakken te maken. In dit geval werd eerst een selectie van scheepswrakken gemaakt (één van de concentraties in Flevoland) waarna de geologische data werden verzameld. In de volgende casestudie wordt de nieu-we aanpak getest.

In document Flevoland ondersteboven (pagina 58-63)