• No results found

Opvallend was de assumptie van een aantal respondenten dat OSINT al redelijk breed wordt toegepast binnen de journalistiek. Regelmatig viel de naam van het visual investigations team van de NY Times, waarbij respondenten zich niet bewust leken dat de NY Times een van de meest respectabele nieuwsoutlets ter wereld is – met daarbij horend budget. Ze leken niet in ogenschouw te nemen dat het feit dat de NY Times OSINT toepast, niet inherent betekent dat door (kleinere) nieuwsoutlets wereldwijd óók regelmatig geverifieerd wordt op basis van open bronnen.

Want zoals uit het onderzoek blijkt, bestaan twijfels over de integrale toepassing van de OSINT- methode in de mainstream journalistiek op korte termijn. De onderzoeksgroepen zijn een paria. In de journalistiek – waar integratie het meest wenselijk is – ontbreekt mankracht en kapitaal. Omdat het niet in de lijn der verwachting ligt dat nieuwsmedia en strafhoven de komende jaren ineens een grote zak geld vinden voor implementatie van OSINT zal, ondanks de toenemende samenwerking, een echte integratie naar alle waarschijnlijkheid voorlopig uitblijven.

Syrian Archive is zich bewust van haar paria-positie en probeert nadrukkelijk aansluiting te zoeken op de door de internationale rechtsorde gehanteerde protocollen en categorieën voor bewijsverzameling. Een interessant vervolgonderzoek zou kunnen zijn hoe de integratie van de methoden en tools van Syrian Archive in zowel de journalistiek als het (internationaal) recht gerealiseerd zou kunnen worden zonder dat mensenrechten (bijv. het recht op privacy en het recht op een eerlijk proces) in het geding komen. Een trial-by-media, waarbij verdachten zonder geldig rechtsproces in de media worden beschuldigd, is immers onwenselijk. De verwachting is overigens dat meer duidelijkheid en eenduidigheid zal komen op het gebied van toepassing van OSINT in journalistiek en (internationaal) recht na het verschijnen van het Berkeley Protocol on Digital Open Source

Investigations, dat op dit moment wordt voorbereid door het Human Rights Center in samenwerking

met de UN OHCHR. Het protocol lijkt veelbelovend, omdat het wordt opgesteld door onderzoekers met zowel journalistieke als juridische achtergrond, en rekening houdt met beperkingen en werkwijzen van beide disciplines.

Een interessant formeel juridisch vervolgonderzoek zou het opstellen van een vernieuwde bewijsstandaard voor User Generated Content in het (internationaal) recht kunnen zijn, waarbij onderzocht wordt hoe eventuele drempels voor het gebruik van UGC kunnen worden weggenomen, zonder dat af wordt gedaan aan de hoge bewijsstandaard die nodig is in een democratische samenleving en die een recht op eerlijk proces garandeert.

6.1. Beperkingen van het onderzoek

Door het beperkte aantal respondenten en documenten in dit onderzoek mag de uitkomst niet zonder meer worden gegeneraliseerd. De bij dit onderzoek betrokken OSINT-onderzoekers zijn niet representatief voor de journalistiek of het internationaal recht – zoals in het methodologisch kader misschien onterecht werd aangenomen –, maar een paria ten opzichte van hun vakgenoten die zich niet met open bronnenonderzoek bezighouden. Ondanks dat Bellingcat en Syrian Archive volgens de standaarden van Hanitzsch & Vos (2016) binnen de journalistieke rollen vallen, mag en kan dit niet zonder meer in de volksmond worden gehanteerd. Daarvoor staan de onderzoeksgroepen te ver af van traditionele media.

Een andere tekortkoming van het onderzoek is de samenstelling van de groep respondenten.De groep lijkt willekeurig samengesteld, en het onderzoek en de conclusie zouden representatiever zijn wanneer er meer systematisch gekozen was voor bepaalde respondenten, bijvoorbeeld twee keer vier respondenten met ongeveer dezelfde functie bij Bellingcat en Syrian Archive, aangevuld met twee keer vier respondenten werkzaam bij het ICC en mensenrechtenorganisaties. Dit was echter simpelweg niet mogelijk door een gebrek aan (reacties van) respondenten die bereid waren mee te werken. Het wil overigens niet zeggen dat het onderzoek in haar huidige vorm niet als representatief kan worden beschouwd voor het in de kinderschoenen staande, deels overlappende (vak)gebied van archivering en verificatie van digitaal bewijs in de journalistiek en het (internationaal) recht. Er kan betoogd worden dat, juist vanwege de willekeur aan respondenten, het onderzoek een goede graadmeter is voor de onderzoekers die vanuit verschillende vakgebieden zijn betrokken bij de toepassing van OSINT in beide vakgebieden. Ondanks de zekere willekeur aan respondenten, komen de antwoorden die respondenten geven immers veelal overeen en hebben ze dezelfde visie op toekomstige ontwikkelingen van het vakgebied.

Daarnaast is het toepassen van een inhoudsanalyse op een tekst van een lezing minder betrouwbaar dan het analyseren van kwalitatieve interviews omdat de mogelijkheid tot interactie ontbreekt. Het is niet mogelijk om door te vragen op een antwoord of om vragen te stellen die specifiek zien op de situatie van de respondent. Het is bij een eventueel vervolgonderzoek naar de werkwijze van Bellingcat en/of Syrian Archive dan ook aan te raden om enkel interviews af te nemen en het analyseren van overige teksten te beperken tot teksten als i.c. de Research Methodology.

6.2. Straffeloosheid tegengaan: een gat dat de journalistiek kan vullen?

Een ander mogelijke vervolgonderzoek kan zijn naar de rol die voor (journalistieke) onderzoeksgroepen ligt weggelegd in het bieden van alternative justice voor de slachtoffers van oorlogsmisdaden. Tribunalen zijn over het algemeen niet op zoek naar het veroordelen van álle schuldigen. De organisaties zijn daar simpelweg niet toe in staat: het bouwen van een zaak tegen alle plegers zou een te veelomvattend proces zijn, laat staan het voor de rechter laten komen van al deze zaken. Nu al duurt een zaak vaak jaren voordat deze voor de rechter komt en nog eens jaren voordat deze door de rechter is afgehandeld. In de praktijk wordt daarom gekozen voor de vervolging van kopstukken. Dit kan bij nabestaanden het gevoel oproepen ongehoord te zijn: het gevoel dat de dader straffeloos blijft en niet daadwerkelijk recht wordt gedaan.

Het vertellen van counternarratives – bijvoorbeeld het verhaal in beeld brengen in samenwerking met de nabestaanden: persoonlijk, ontstaan vanuit de gemeenschap en gericht op het narratief van de slachtoffers – door onderzoeksgroepen kan mogelijk verlichting van de pijn geven en geeft nabestaanden het gevoel dat er wél wordt geluisterd naar het verdriet dat hen is aangedaan. Onderzoeksgroepen zien in dit gebied een rol voor henzelf weggelegd, en ook een deel van de respondenten ziet dit als mogelijke toepassing van het werk van de onderzoeksgroepen. Dit neemt niet daadwerkelijk de (juridische) straffeloosheid weg, maar kan wel bij nabestaanden het gevoel oproepen dat recht is gedaan. Deze vorm van alternative justice door journalistieke groepen komt mogelijk overeen met de rolperceptie van de journalist als access provider of mediator (Hanitzsch & Vos, 2016).