• No results found

“Welke stappen nemen onderzoeksgroepen Syrian Archive en Bellingcat met betrekking tot de verificatie en archivering van digitaal bewijsmateriaal, en wat zijn de (toekomstige) mogelijkheden van dit digitale bewijsmateriaal in zowel journalistieke als internationaalrechtelijke toepassing?”

Dat was de hoofdvraag van dit onderzoek. De hoofdvraag viel uiteen in zes deelvragen, die in de volgende alinea’s zullen worden beantwoord. Tot slot zal een beknopt antwoord op de hoofdvraag worden geformuleerd.

Ondanks dat de definities van digitaal bewijsmateriaal in de journalistiek (Wardle et al., 2014) en in de internationaalrechtelijke jurisprudentie (International Criminal Court, 2010) in het theoretisch kader dicht bij elkaar lijken te liggen, blijkt er in de praktijk een kloof te bestaan tussen beide definities. Waar de definitie van digitaal bewijsmateriaal in de journalistiek een ruime opvatting kent, dient deze in het (internationaal) recht een stuk nauwer te worden toegepast. Het verschil tussen beide opvattingen leidt in de praktijk tot onbegrip tussen beide vakgebieden, wat aan bod komt in paragraaf 5.2. De door Bellingcat en Syrian Archive gehanteerde onderzoeksmethoden komen grotendeels overeen, zijnde een grofweg drieledige strategie die neerkomt op het identificeren en archiveren van bronnen en materiaal (stap één), het verifiëren van materiaal (stap twee) en tot slot het nader bespreken, in context plaatsen en verspreiden van het geverifieerde materiaal (stap drie). Bellingcat lijkt daarbij meer nadruk te leggen op verificatie, terwijl Syrian Archive archivering als hoofddoel lijkt te hebben. Dit is een beknopt antwoord op de eerste deelvraag: “Welke methode van verzamelen en archiveren

van bewijs hanteren de onderzoeksgroepen Syrian Archive en Bellingcat, en waarom is gekozen voor deze methode?”. Bellingcat archiveert door kort te identificeren welke bronnen het betrouwbaar acht,

het materiaal deels op te slaan (bijvoorbeeld in afspeellijsten), en materiaal van deze bronnen vervolgens te (her)gebruiken in haar eigen producties. Of het systematisch gebruik maakt van tools die het materiaal identificeren en archiveren is onduidelijk. Syrian Archive archiveert systematisch aan de hand van een door de onderzoeksgroep gebouwde tool, die automatisch materiaal van geselecteerde bronnen archiveert en categoriseert via een API* of scraping, aan de hand van een door de groep opgesteld metadataschema. Het archief is vervolgens via open source platform Github* publiek toegankelijk gemaakt.

De keuze voor deze methoden was voor beide groepen verschillend. Bellingcat is ontstaan uit nieuwsgierigheid; een groep open data-experts die zich af vroeg hoeveel informatie over het neerhalen van vlucht MH17 via open bronnen kan worden gevonden. Syrian Archive is ontstaan uit noodzaak: de oprichters realiseerden zich dat gegevensdragers in het conflict in Syrië vernietigd werden of kwijtraakten en begonnen materiaal te archiveren, vrijwel direct met toekomstig gebruik in rechtszaken in het achterhoofd. Het archiveringsproces kwam in een stroomversnelling toen techbedrijven automatisch gewelddadig materiaal van platforms begonnen te verwijderen. Daarnaast wordt het gebruik van een gestandaardiseerde methode – in ieder geval door Syrian Archive – als noodzaak gezien. De onderzoeksgroep is zich zeer bewust van de strenge eisen die in gerechtelijke procedures aan bewijs worden gesteld, en tracht deze eisen zo goed mogelijk tot uiting te laten komen in de door haar opgestelde Research Methodology en metadataschema.

Ook wat betreft het standaardiseren van het proces van verificatie is Syrian Archive een stap verder dan Bellingcat, zo lijkt te volgen uit dit onderzoek. Syrian Archive publiceert op haar website haar

Research Methodology, waarin stapsgewijs wordt uitgelegd hoe de groep digitaal bewijsmateriaal

verifieert. Daarnaast geven oprichters Deutch & Habal (2019) in een wetenschappelijk artikel een uiteenzetting van de methodologie. De deelvraag: “Welke stappen nemen de onderzoeksgroepen

Syrian Archive en Bellingcat bij het verifiëren van bewijs voor het Syrian Archive, en waarom is gekozen voor deze methode?” is wat Bellingcat betreft niet sluitend te beantwoorden. Er is geen

eenduidig stappenplan op te maken uit de handelswijze van. Onderzoekers lijken wel min of meer dezelfde strategie te hanteren, zo blijkt uit de interviews, de inhoudsanalyse van de lezing van Higgins en na het bekijken van de documentaire Truth in a Post-Truth World. Deze strategie komt voornamelijk neer op het identificeren van (betrouwbare) bronnen, het zoeken naar herkenningspunten (“visual

clues”) in het digitale bewijsmateriaal en het vergelijken van deze herkenningspunten uit het primaire

materiaal met materiaal uit andere bronnen. De contributors lijken vervolgens zelf de keuze te kunnen en mogen maken wat betreft bronnen en tools. Daarbij dient wel de kanttekening te worden geplaatst dat het niet per se problematisch is dat Bellingcat geen stappenplan lijkt te hanteren. Doordat de verificaties en publicaties bijzonder transparant zijn en alle stappen in principe door de lezer opnieuw uitgevoerd kunnen worden, is het in beginsel geen probleem dat niet alle contributors exact dezelfde methode of tools gebruiken.

De twee onderzoeksgroepen werken op projectbasis samen en lijken elkaar daarbij, in ieder geval wat betreft het dossier Syrië, goed aan te vullen. Syrian Archive archiveert nauwgezet materiaal, waar Bellingcat vervolgens gebruik van kan maken voor haar verificaties en in-dept analyses – een stap waar Syrian Archive niet altijd aan toekomt. Syrian Archive verzorgt in zekere zin dus de infrastructuur die het werk van Bellingcat makkelijker maakt. Daarnaast zorgt deze infrastructuur voor een brug tussen het verzamelen van bewijs door journalisten en onderzoeksgroepen, en het gebruik van dit bewijs in het rechtszaken.

Het belangrijkste antwoord op de vierde deelvraag (“Welke problemen ondervinden Syrian Archive

en Bellingcat bij het verifiëren en archiveren van digitaal bewijsmateriaal uit Syrië?”) is: omvang. Er

is zo ontzettend veel digitaal materiaal uit Syrië beschikbaar dat enkel materiaal opslaan niet voldoende is. Het materiaal dient daarnaast gecategoriseerd te worden en te worden ontdaan van duplicaten, zodat het makkelijk kan worden doorzocht. Daarnaast is het met de huidige bezetting van Syrian Archive vrijwel onmogelijk is om de grote hoeveelheid materiaal grondig te verifiëren Andere problemen zijn het verloren gaan van materiaal door toedoen van techbedrijven, de “political choice” bij de keuze welk materiaal wel/niet wordt gearchiveerd en geverifieerd, en het vervalsen van bewijsmateriaal door overheden en andere partijen.

5.1. De toekomst van digitaal bewijsmateriaal binnen de journalistiek

De deelvraag: “In hoeverre kan de door Syrian Archive en Bellingcat – gehanteerde methode breed

worden toegepast in de journalistiek?” kan optimistisch worden beantwoord: vergaande toepassing

lijkt mogelijk.

Bellingcat werkt op dit moment al zeer actief aan het verspreiden van de OSINT-methode in de reguliere journalistiek. Het collectief verzorgt trainingen voor (burger)journalisten en opsporingsambtenaren en publiceert op haar website handleidingen die zien op de verificatie van (en het werken met) uiteenlopende soorten digitaal materiaal. Daarnaast probeert het via crowdsourcing het publiek bij haar werk te betrekken. De assumptie uit het methodologisch kader, waarbij Bellingcat als journalistieke organisatie werd gekwalificeerd, is dan ook grotendeels terecht en wordt in het

onderzoek bevestigd. Syrian Archive werkt meer op de achtergrond, waar het zich bezighoudt met het ontwikkelen van tools en veiligstellen van materiaal, waardoor het een gedegen basis creëert voor verder onderzoek door journalisten. Aangezien archivering binnen de rolperceptie van de journalist valt wanneer de journalist wordt gezien als curator (Hanitzsch & Vos, 2016), is ook de assumptie dat Syrian Archive een journalistieke organisatie betreft grotendeels terecht.

Ondanks dat uit dit onderzoek blijkt dat OSINT al steeds vaker wordt toegepast, lijkt volledige toepassing van de werkwijze van Syrian Archive of Bellingcat op korte termijn nog niet haalbaar binnen de mainstream journalistiek, terwijl uit het theoretisch kader blijkt dat daar wel degelijk behoefte aan is. Uit het onderzoek blijkt dat de verwachting leeft dat nieuwsredacties (nog) niet de tijd en middelen tot hun beschikking hebben om de redactie zo in te richten dat open source onderzoek volledig integraal kan worden toegepast, en dat OSINT-methoden worden gezien als te ingewikkeld, specialistisch en tijdrovend. Overigens zien respondenten wel dat er stappen worden gezet, zowel vanuit OSINT-groepen naar nieuws-outlets als vice versa. Niet alle respondenten zijn onverdeeld positief over het toepassen van de methode: er bestaat ook angst dat basale mensenrechten in het geding komen wanneer OSINT grootscheeps en lukraak wordt toegepast.

5.2. Interdisciplinaire samenwerking: de Bellingcat-methode in het internationaal recht

Zoals eerder besproken zoeken zowel Syrian Archive en Bellingcat nadrukkelijk toenadering tot de internationale rechtsorde en de juridische manier van bewijsvoering. De deelvraag “In hoeverre sluit

de door Syrian Archive en Bellingcat gekozen methode van verzamelen, verifiëren en archiveren aan bij de juridische bewijsvoering voor internationale straftribunalen?” kan dan ook beknopt worden

beantwoord met: er worden bruggen gebouwd.

De systematische manier van archiveren die Syrian Archive hanteert is een belangrijke schakel tussen het beschikbare materiaal en toekomstig gebruik daarvan in (straf)processen. Immers, door het materiaal duidelijk te categoriseren en archiveren én duidelijk te maken wie het materiaal in handen heeft gehad – de zogenaamde chain of custody – wordt het juristen vergemakkelijkt het materiaal in de beoordeling van het bewijs op de juiste waarde te schatten.

De bruggen zijn echter nog niet af. Op dit moment wordt digitaal bewijsmateriaal nog te vaak uitgesloten van het dossier of een lage waardering toegekend. Daarnaast bestaat er een zekere frictie tussen de innovatieve, progressieve methode die onderzoeksgroepen hanteren en de logge, voorzichtige rechtspraak. Respondenten noemen deze frictie overigens niet geheel onterecht en wijzen op de bestaande angst dat onderzoeksgroepen onvoldoende voorzichtigheid betrachten bij het verzamelen van bewijs, maar ook onvoldoende rekening houden met mensenrechten van verdachten en juridische beginselen als proportionaliteit en Do-no-harm.

De samenwerking tussen het ICC en Bellingcat/Syrian Archive, maar ook de samenwerking met de VN en het IIIM, bewijst dat juridische instanties in toenemende mate met een nieuwe, open blik naar user

generated content als potentieel bewijsmateriaal kijken. Dankzij de toenemende samenwerking tussen

bijvoorbeeld opsporingsambtenaren en onderzoeksgroepen, en de verbeterde communicatie tussen deze twee partijen– waardoor de eisen die men stelt aan elkaar en aan het bewijsmateriaal voor beide partijen duidelijker zijn – is de verwachting dat deze samenwerking in de komende jaren steeds makkelijker zal verlopen. Wat betreft de laatste deelvraag (“Wat zijn de mogelijkheden voor

journalisten en juristen wat betreft interdisciplinaire samenwerking op het gebied van (digitale) bewijsvoering en Open Source Intelligence?”) is het antwoord dan ook positief: uit dit onderzoek blijkt

dat beide partijen voldoende mogelijkheden – en misschien zelfs noodzaak – zien om de samenwerking te intensiveren.

Onderzoeksgroepen en journalisten blijken op dit moment beter in staat bewijs van mensenrechtenschendingen in Syrische conflictgebieden te verzamelen dan de officiële (opsporings)instanties. Dit komt in de eerste plaats omdat (internationaalrechtelijke) opsporingsinstanties geen mandaat hebben om ter plekke bewijs te verzamelen in Syrië, en daarnaast minder getraind zijn in het werken met open bronnen. Onderzoeksgroepen en journalisten gespecialiseerd in OSINT zijn dit wel, en kunnen daardoor informatie verzamelen en opslaan die anders blijft liggen of verdwijnt. Het aanhoudingsbevel in de zaak Al-Werfalli schept een precedent, en is hopelijk een voorteken voor een nauwere samenwerking tussen beide vakgebieden. Daar hoort wel de kanttekening bij dat onderzoeksgroepen en journalisten in dat geval opgeleid zullen moeten worden wat betreft de ethische kwesties die spelen bij OSINT-onderzoek, om te voorkomen dat mensenrechten en juridische beginselen in het geding komen.

5.3. Slotconclusie

Bellingcat, maar met name Syrian Archive, werkt volgens een gestandaardiseerde methode bij het archiveren en verifiëren van digitaal bewijsmateriaal. Deze methode valt grofweg uiteen in drie stappen: identificeren/archiveren, verifiëren en analyseren – en bestaat voor het grootste deel uit het vergelijken van herkenningspunten uit de primaire bron met betrouwbare, secundaire bronnen die verslag doen van dezelfde locatie of gebeurtenis. Syrian Archive en Bellingcat verrichten deels hetzelfde werk, maar vullen elkaar ook aan.

Dat de journalistiek en het internationaal recht komende jaren naar elkaar toe zullen groeien lijkt vast te staan: beide groepen zoeken toenadering en OSINT-groepen kunnen een verbindende factor zijn. Daarbij dienen echter niet alle barrières te worden doorbroken: het is goed dat er een zekere scheidingslijn blijft bestaan tussen twee vakgebieden die onafhankelijkheid en onpartijdigheid hoog in het vaandel hebben staan. Dat neemt niet weg dat de methode van open bronnenonderzoek in principe in beide vakgebieden kan worden toegepast.