• No results found

5. Onderzoeksbevindingen

5.4 Discretionaire ruimte in alle lagen van het agentschap Opgroeien

In het realiseren en uitvoeren van een armoedebeleid in de jeugdhulp worden zowel hulpverleners, stafmedewerkers, beleidsmedewerkers als verantwoordelijken een rol toebedeeld door de geïnterviewden. Regels in het agentschap zijn voor interpretatie vatbaar en kunnen veranderd worden, en ook op het ruimere beleid kan een invloed uitgeoefend worden. Zowel vanuit samenwerking en het zoeken naar gemeenschappelijkheden, als met behulp van een tegendiscours.

46 Uit de interviews komt naar voor dat alle medewerkers van het agentschap Opgroeien een bijdrage kunnen en moeten leveren aan het ontwikkelen van en uitvoeren van een integraal beleid en een visie rond armoede.

“Ik denk dat iedereen daar (integraal kansarmoedebeleid) een impact op kan hebben. En dat kan klein zijn, op niveau van consulenten die een stukje gewoon dat niet enkel als een complicerende factor zien, in die zin dat het er niet over gehad wordt, […], dat gaat ook over als lid van het directiecomité om te zeggen: we moeten die integraliteit meer een rol laten spelen in onze visie op jeugdhulp.”

Beleidsverantwoordelijken geven ook aan zelf pragmatisch om te springen met regelgeving om op die manier een zo goed mogelijk antwoord te bieden aan jongeren en gezinnen die al dan niet in kansarmoede leven.

“En welk systeem dat ge ook aangediend krijgt, als ge maar creatief zijt en bereid zijt om pragmatisch met een aantal zaken om te gaan kunt ge wel oplossingen vinden. En dan moet de regelgeving zich een beetje aanpassen aan dat proces. […] Ge werkt met mensen in de jeugdhulp en dat is niet te vatten in al die regelgeving.”

Een geïnterviewde geeft aan dat regels niet persé genegeerd of doorbroken moeten worden om jeugdhulp te realiseren die recht doet aan de situatie van kinderen en gezinnen. Volgens haar is het vooral een kwestie van opportuniteiten te zien binnen de regelgeving en daar ook gebruik van te maken.

“[W]at mij betreft kan er ook wel veel binnen de regelgeving hoor. Ik vind niet dat dat per se altijd buiten de regelgeving is. […] Ik denk dat het er heel vaak op aankomt van opportuniteiten te zien en daarmee om te gaan en daar ook kansen te grijpen. En ik denk wel dat er dan veel mogelijk is. Maar als je strak blijft denken, ja...”

Onderstaande respondent merkt op dat er vanuit de inrichtende overheid verwacht wordt dat medewerkers creatief omgaan met regelgeving, en dat zij daar ook de ruimte toe krijgen.

“Dus ik merk langs de ene kant heeft de overheid, willen ze dingen besturen en in werkingsprocessen gieten, en langs de andere kant geven ze meer en meer aan van, zien ze ook van: ge moet flexibiliteit mogelijk maken in het werkveld, want anders gaan we er niet geraken. En dat ziet ge de laatste jaren ook meer en meer.”

47 In een interview met een medewerker van het Vlaams Welzijnsverbond wordt aangegeven dat het in het huidig politiek klimaat van besparingen en activering niet evident is om een structurele kijk in de jeugdhulp voorop te stellen.

“We zitten wel wat in een kramp hoor, met deze regering. […] Die besparingen die snijden toch wel. En het is vooral ook de frame, de frame die we in dit regeerakkoord lezen naar activering van mensen.”

Een geïnterviewde uit het agentschap zegt dat het in zo’n context belangrijk is om een

tegendiscours te bieden. Zij wil een sociaal perspectief op jongeren en gezinnen voorop stellen door vanuit haar eigen ervaringen een sociaal verhaal te brengen naar het ruimere beleid.

“En we merken ook wel […] dat het heel belangrijk is dat wij dit verhaal telkens inbrengen. Tot treurens toe in hun beleving, maar ook daar is het heel erg zinvol dat we dat sociale luik heel erg naar voren halen.”

Een andere geïnterviewde uit het agentschap wijst op het belang van het zoeken naar een gemeenschappelijk verhaal, eerder dan in te gaan tégen het huidige beleid.

“Ik hoed mij een beetje om te zeggen "zorg daar voor een tegenverhaal", omdat, op het moment dat ge het gevoel hebt dat ge een tegenverhaal moet beginnen presenteren, zit ge zelf al heel sterk in het defensieve. En ik zit het liefst niet in een defensieve positie. Vandaar dat ik het belangrijk vind om bijna van meet af aan te zeggen: "Wat is een betrachting van een overheid en hoe kunnen we daarvoor zorgen, als het gaat over de concrete invulling, dat we daar zo goed mogelijk dat mensenrechten- en

kinderrechtenperspectief in krijgen?"”

Volgens diezelfde geïnterviewde kan er het best samen gezocht worden naar een menswaardig beleid dat ook recht doet aan mensen in armoede. Daarbij moet vertrokken worden van gemeenschappelijke ideeën en belangen. Hij geeft bovendien aan dat er in het huidige beleid, ondanks het dominante responsabiliserende discours, wel een grote sociale gevoeligheid en aandacht voor mensen- en kinderrechten aanwezig is.

“[T]ot op vandaag ben ik er wel van overtuigd dat het mogelijk is om waar we voor staan blijvend binnen te brengen in constructies die misschien op het eerste zicht heel sterk ogen als constructies van sterk individuele benadering, sterk culpabiliserende discours, dus allemaal zaken die wat eigen zijn aan dat neoliberale discours. Maar ge moogt ook niet

48 vergeten […] dat uiteindelijk heel die sector die verantwoordelijkheid draagt om dit te doen toch wel sterk doordrongen is van het belang van dat mensenrechten- en kinderrechtenverhaal. Ook al gaan ze dat niet altijd zo expliciteren, maar je zit daar toch wel met een grote groep mensen die een grote gevoeligheid heeft, en ook al is het soms met veel vallen en opstaan, maar toch wel een grote gevoeligheid heeft voor het belang van mensen in hun waarde laten en oog hebben voor de bredere maatschappelijke oorzaak.” Een andere beleidsmedewerker merkt een ‘coalitievorming van de goodwilling’ op in de jeugdhulp en in het bredere beleid. Deze gelijkgestemden vinden elkaar ook i.v.m. het thema armoede en streven samen naar de vormgeving van een visie en een beleid rond armoede en sociale ongelijkheid in de jeugdhulp.

49