• No results found

Disability als constructie tussen ‘kennis’ en ‘kolder’

en ‘kolder’

‘Van deze algemeene beschouwing terug kerend tot het concrete geval van Minnegal kan ik slechts dit zeggen, dat zich bij hem mijns inziens zeker een invaliditeit voordoet door traumatische psychoneurose.’83 Zenuwarts Dirk Beck, de man die Minnegal in het ziekenhuis in Enschede had onderzocht, liet in zijn getuigenverklaring horen dat hij goed thuis was in de medische stand van kennis over de aard en prognose van traumatische neurose. Hij koppelde zijn wetenschappelijke ideeën over de ziekte aan de patiënt zoals hij die in

behandeling had gehad, en daarmee werd het voor hem duidelijk: Minnegal was invalide en traumatisch neurotisch.

In het vorige hoofdstuk is duidelijk geworden dat wanneer we een medisch-historische analyse van de casus en aanvullend bronmateriaal doen, traumatische neurose in de eerste helft van de twintigste eeuw door artsen als handicap werd gezien, zij het van het type dat met zo min mogelijk aandacht behandeld diende te worden. Een uitspraak als die van Beck doet van daaruit bezien geen wenkbrauwen optrekken. Het is een gebruikelijke manier van redeneren, want met medische kennis kan een arts de individuele patiënt immers helpen zijn problemen op te lossen. Een historicus die werkt vanuit een constructivistisch theoretisch perspectief, echter, zou dit citaat direct markeren als een voorbeeld van een machtsdiscours waarmee artsen disability

construeren. In dit hoofdstuk wil ik laten zien hoe zo’n analyse van de casus eruit komt te zien, en dit plaatsen binnen het onderzoeksveld van Disability Studies.

83 HCO, archief 0106 Arrondissementsrechtbank en Parket van de officier van Justitie te Almelo, invent. nr. 834 Processen-verbaal van getuigenverhoor, enquête en contra-enquête 1937 jan-jun.

§ I. De constructie van disability

Tussen kennis en kolder: Foucault en macht over het geconstrueerde lichaam

In de bundel New cultural history wordt de Franse filosoof en ideeënhistoricus Michel Foucault door Lynn Hunt beschouwd als een van belangrijkste theoretici die heeft bijgedragen aan het denken over werkelijkheid als cultureel construct. 84 Met in het bijzonder zijn in 1961 verschenen proefschrift Folie et déraison.

Histoire de la folie à l'âge Classique, het daarop in 1963 volgende Naissance de la clinique: une archéologie du regard médical en zijn latere driedelige publicatie Histoire de la sexualité die tussen 1976 en 1984 verschenen, heeft de Foucault

zijn stempel in het bijzonder gedrukt op de geschiedenis van het denken over waanzin, psychiatrie en over het lichaam, vanuit constructivistisch perspectief.85 Werkend als hoogleraar met de leerstoel ‘Geschiedenis van de denksystemen’ aan het Parijse Collège de France, weidde Foucault zijn academische leven aan het problematiseren van de ogenschijnlijk neutrale staat van de moderne verlichte samenleving en daarbij behorende instituties zoals het rechtssysteem, het leger, maar ook het onderwijs en de zorg. Centraal in zijn werken staat een machtsbegrip zoals hij dat heeft geformuleerd, en spreekt hij zich uit over de verhouding tussen medische wetenschap en het ontstaan van het biologisch bepaalde, en daarmee gedisciplineerde en onderworpen lichaam. Zichzelf beschouwend als ‘archeoloog van het denken’, heeft Foucault in kaart proberen

84 Lynn Hunt, The new cultural history, 9-10.

85 Om met Roy Porter te spreken ‘Time has proved Madness and Civilization far the most

penetrating work ever written on the history of madness’, Roy Porter, ‘Foucault’s great confinement’,

History of the Human Sciences 3.1 (1990) 47. Overigens wil ik hierbij opmerken dat disability studies

en lichaamsgeschiedenis niet enkel en alleen door Foucault tot stand zijn gebracht. Je zou kunnen stellen dat met het onderzoek van socioloog Norbert Elias en antropologe Mary Douglas, een culturele benadering van het lichaam al enigszins gebruikelijk was geworden. Om historici Mark Jenner en Bertrand Taithe te citeren: ‘‘(…)history did not suddenly turn somatic in a road-to-Paris vision of the French philosopher Michel Foucault.’M. Jenner en B. Taithe ‘The historiographical body’, in: Roger Cooter en John Pickstone (ed.), Medicine in the twentieth century (Amsterdam 2000) 187. Toch ben ik van mening dat, althans constructivistische, lichaamsgeschiedenis fundamenteel verschilt van eerdere medisch-historische of culturele studies naar het lichaam. Deze onderzoeken lijken zich namelijk hoofdzakelijk te hebben gericht op de omgang met het lichaam. Cultuur speelde hierin weliswaar en rol, maar niet op de allesomvattende manier van waaruit disability studies en lichaamsgeschiedenis zijn ontstaan.

te brengen hoe hedendaagse instituties als de medische wetenschap zich een neutrale en objectieve status hebben kunnen aanmeten. De basis hiervan is volgens Foucault macht, die zich manifesteert in discours. Discours is een manier van spreken die geen werkelijkheid weergeeft, maar juist vormt: het creëert het

object waarover gesproken wordt.86 Foucaults begrip van macht gaat niet

over onderdrukking en verbod, maar betreft ideeën over werkelijkheid en natuurlijkheid, die door een geheel aan technieken en processen tot in de

kleinste details onderdeel uitmaken van het dagelijks leven.87 Macht is anoniem, en niet in de handen van een soeverein. Zij produceert werkelijkheid, en werkt daardoor als normaliserende en zelfdisciplinerende kracht.88 De notie van het individu als autonoom en onafhankelijk persoon, zoals die vanaf de 18e eeuw met verlichtingsdenken als waarheid is aangenomen, is een product van disciplinaire technieken die in alle facetten van het leven bepalend zijn, en die het individu volledig op de norm gericht laten zijn.89 Macht is zodoende niet negatief, ze verbiedt niet, maar richt zich juist op productiviteit om zo goed mogelijk aan normaliteit te beantwoorden. Het is niet enkel de macht over leven of dood, zoals een alleenheerser die zou hebben, maar zij voert zo ver dat het hele leven ervan doordrongen is. Het geheel aan mensen, de samenleving, bestaat uit individuele lichamen die geanalyseerd, getraind en gebruikt worden.90

Deze ‘macht over het leven’, zoals Foucault het noemt, neemt twee hoofdvormen aan. Enerzijds richt zij zich op een geconstrueerd individueel,

86 M. Foucault, The archaeology of knowledge and the discourse on language (New York 1972) 42. 87 Om dit te duiden gebruikt Foucault het concept van de gevangenis in panopticummodel, zoals beschreven door Jeremy Bentham. In een dergelijke gevangenis worden gevangen in hun cel in de gaten gehouden door een bewaker die met een wachttoren in het midden van een rond gebouw staat. De gevangenen kunnen niet zien of er iemand in de toren zit, maar voelen zich wel

voortdurend bekeken. Hierdoor gaan ze gedrag vertonen dat past bij de wens van de bewaker en in feite nemen ze daardoor zijn of haar positie in en disciplineren zij zichzelf. Het geïsoleerde individu is volledig zichtbaar en is object van informatie, zonder zelf te kennen. Foucault beschouwt het als een fenomeen dat toegepast wordt op alle facetten van het leven. M. Foucault, ‘ Discipline’. Ter Elfder

Ure 29:3 (1981) 611-612.

88 ‘De disciplinaire macht is geen macht die rooft en neemt, maar een macht die in de eerste plaatst africht en drilt (…) De discipline ‘fabriceert’ individuen; zij is de specifieke techniek van een macht die de individuen tot objekt maar ook als instrument van haar uitoefening neemt. Ze is geen

triomferende macht die op haar overdadigheid vertrouwen kan, maar een bescheiden en argwanende macht, die via zuinige maar permanente berekeningen functioneert.’ M. Foucault, ‘ Discipline’, 600.

89 Ibidem, 609.

90 M. Foucault, Society must be defended: lectures at the College de France 1975-1976 (New York 2004), 242.

haast machinaal lichaam, dat optimaal benut moet worden, en volgzaam wordt gemaakt om opgenomen te worden in doelmatige economische

beheerssystemen. Het gaat hier om het type macht waarmee bijvoorbeeld zoiets als een sportschool tot stand is gekomen. Individuele lichamen disciplineren zichzelf om zo ‘fit’ mogelijk te zijn, en daarmee het liefst een zo ‘optimaal mogelijk figuur’ te krijgen. Mensen noemen het een levensstijl, een keuze voor zichzelf en hun gezondheid, en vormen zo onderworpen lichamen. Dit hangt heel concreet samen met de andere hoofdvorm van macht die Foucault

onderscheidt, en die hij biopolitiek noemt. Het zijn technieken die gericht zijn op het lichaam als soort. ‘Voortplanting, geboorte en sterfte, gezondheidspeil, gemiddelde levensduur (…) [z]ij worden voorwerp van een hele reeks ingrepen en regulerende beheersmechanismen.’91 Overheidsrapporten over

volksgezondheid, statistisch onderzoek naar overgewicht, het gebruik van de term ‘obesitas epidemie’, een nationaal schoolontbijt zonder hagelslag; het zijn biopolitieke technieken die gericht zijn op het verbeteren van de soort en

regulering van de bevolking. Beide vormen van macht, de zelfdisciplinerende en de biopolitieke, zijn de polen waar de macht over het leven zich rondom heeft georganiseerd en waarbinnen het tot uiting komt. 92

De controle (surveillance) hierop wordt doorgaans door het individu zelf uitgeoefend. De meetlat is namelijk geïnternaliseerd. Zij is gebaseerd op de idee dat alles meetbaar is, dat statistiek de norm bepaalt en daarmee ‘objectieve waarheid’ behelst. Meten is per slot van rekening weten. In feite is het individu niet zo autonoom, als verlichtingsdenken suggereert, de vermeende autonomie is immers het product van disciplinaire en normaliserende technieken. Juist de idee dat het een eigen keuze is om bijvoorbeeld naar de sportschool te gaan en te werken aan de eigen gezondheid, bestendigt de onderwerping en maakt de macht effectief. De gehele samenleving is dan ook van machtstructuren doortrokken, omdat de surveillance, normalisering en disciplinering in een veelheid van handelingen en taal, tot in de kleinste details, haar uitwerking vindt.93

91 M. Foucault, De geboorte van de biopolitiek. Colleges aan het College de France (1978-1979) (Amsterdam 2012) 137.

92 M. Foucault, De wil tot weten. Geschiedenis van de seksualiteit I (Nijmegen 1984) 137. 93 Foucault, ‘ Discipline’, 609.

Als het gaat om kennis over het lichaam, dan stelt Foucault dat medische wetenschap vanaf de 18e eeuw de waarheid heeft geconstrueerd met een biologisch model. Hiermee werd, en wordt nog altijd, onderscheid gemaakt tussen normaliteit en abnormaliteit, tussen rede en waanzin, en tussen ideeën van artsen over het lichaam in het algemeen (kennis) en de ervaring van de patiënt met het eigen lichaam (wanneer niet in overeenstemming met de kennis van artsen; kolder).94 Door deze binaire opdeling, door classificering en het ‘ontdekken’ van ziekte, ontstaat de macht van de deskundige over de leek. Kennis is niet het resultaat van een nauwkeurige beschrijving van een prediscursieve entiteit, maar het gevolg van het discours waarmee zij wordt geconstrueerd. Macht produceert weten, en weten maakt macht op haar beurt mogelijk. Zo is de idee dat het lichaam een natuurlijk biologisch gegeven is, en waar medische wetenschap mee werkt, juist het product van precies het

medisch discours. Artsen menen weliswaar ziekten te ontdekken en beschrijven, maar het gehandicapte lichaam waarop deze analyse gebaseerd is bestaat niet buiten die ontdekking en beschrijving. Het onderscheid tussen objectiviteit en subjectiviteit, tussen kennis en kolder, verwijst dan ook enkel naar de

machtstrijd tussen verschillende discoursen. Het medisch discours is dominant geworden, en is daarmee de waarheid over het lichaam gaan bepalen.

De arts heeft de definitiemacht over wie of wat de patiënt is.95 De medische blik definieert de norm door het afwijkende te construeren. Met onderzoek naar normering is de medische wetenschap gericht op het zoveel mogelijk categoriseren, transformeren en verbeteren van een individueel lichaam. Zij produceert zowel de zelfdisciplinerende als de biopolitieke macht: medische wetenschap vestigt immers de norm die zij stelt te onderzoeken en waaraan het individu zich moet meten en disciplineren.96 Psychiatrie, en de geneeskunde in het algemeen, lijkt weliswaar zuiver bestemd te zijn voor de genezing van het individu, en de verbetering van het leven van de mensheid,

94 Foucault, Society must be defended, 7.

95 J. Oksala, ‘From Biopower to governmentality’, in: C. Falzon, T. O’leary en J. Sawicki, A companion

to Foucault (New York 2013) 322.

96 ‘Enerzijds dwingt de normaliseringsmacht tot homogeniteit en anderzijds individualiseert zij, doordat ze het mogelijk maakt afwijkingen te meten, nivo’s en specialismen vast te stellen en verschillen nuttig te maken door ze op elkaar af te stemmen. We zien nu in, dat de macht van de norm probleemloos binnen een systeem van formele gelijkheid funktioneert, daar zij binnen de homogeniteit die de regel is, als een nuttig imperatief en als resultaat van een meting heel de gradatie van individuele verschillen invoert.’ Foucault, ‘Discipline’, 606.

maar neutraal is dat niet, omdat het precies die ‘waarheid’ als norm produceert, en daarmee een machtstructuur behelst.97 Foucault laat zodoende zien dat behandeling, onderzoek, operaties of medicijnen vormen van een biopolitieke en zelfdisciplinerende strategie zijn. Voor zoiets als het concept ‘gehandicapt’ of ‘arbeidsongeschikt’ betekent dat bijvoorbeeld, dat het individu met allerlei tactieken tot een gehandicapt subject wordt gemaakt, en deze persoon de diagnose in kwestie als waarheid over zichzelf dient aan te nemen.98

Deze deconstructie van modernisme, heeft veel invloed gehad op het denken binnen cultuurgeschiedenis halverwege de jaren tachtig van de twintigste eeuw. Het heeft onder andere geleid tot de totstandkoming van cultuurhistorisch onderzoek naar allerlei groepen en mensen in de samenleving, die eerder als marginalen werden beschouwd, en door de structuur werden uitgesloten als zijnde ‘anders’ of ‘abnormaal’.99 Onderzoeksvelden als Gender Studies en postkolonialisme zijn grotendeels schatplichtig aan Foucaults theorie, en hebben haar op hun beurt toegepast op nog meer terreinen en onderwerpen. Waaronder ook de ‘nieuwste’ uitgesloten Ander: disability.100 Medisch-historici stellen nog regelmatig dat Foucault geen echte historicus was, dat zijn

werkwijze niet empirisch genoemd zou mogen worden, en dat zijn onderzoek teveel gekleurd is door zijn theorie.101 Het is commentaar dat voortkomt uit de opvatting dat aan werkelijkheid weldegelijk vaste structuren ten grondslag liggen. Foucault legt de focus op discontinuïteit, omdat ook het verleden, net als het lichaam, geen vaststaande entiteit is die buiten de waarneming bestaat.102 Het medisch-historisch onderzoek zoals we dat in het vorige hoofdstuk hebben

97 ‘Deze politieke autonomie is dus geen plotselinge ontdekking. Ze komt voort uit een veelheid van uiteenlopende en vaak onbeduidende processen, die elkaar kruisen of herhalen, elkaar steunen of met elkaar konvergeren, totdat zich langzaam maar zeker de omtrekken van een algemene methode aftekenen.’ Ibidem, 590.

98 M. Foucault, De geboorte van de biopolitiek, 74-76.

99 P. O’Brien, ‘Michel Foucault’s History of Culture’’, in: Lynn Hunt (ed.) The new cultural history (Berkeley 1989) 25-46.

100 Kudlick, ‘Disability History’, 763-793.

101 Zie bijvoorbeeld het boek waarin medisch-historicus Joost Vijselaar met behulp van onder andere statistische analyse van opnamerapporten probeert te laten zien dat Foucault geen gelijk had toen hij stelde dat met de opkomst van het gesticht andersheid zoveel mogelijk gereguleerd en weggestopt werd. Vijselaar stelt dat de voornaamste reden van opname niet deviatie was, maar zogenaamde ‘sociale onmogelijkheid’. Pas wanneer familie de patiënt echt niet meer konden onderhouden werd hij of zij opgenomen. En ook dit was niet altijd direct voor de rest van het leven, het proces was veel dynamischer. J. Vijselaar, Het gesticht. Enkele reis of retour (Amsterdam 2010). 102 M. Lambrechts, ‘De archeologies-genealogiese methode van Michel Foucault’, Te Elfder Ure 25.3 (1981) 534-537.

gezien, daarentegen, wordt gevormd door het zoeken naar patronen in de omgang met buiten de waarneming bestaande ziekte, door te contextualiseren en op basis van bronmateriaal een historische werkelijkheid te reconstrueren. In de basis verschillen Foucault en deze (medisch-)historici van opvatting over wat werkelijkheid is, en daaruit ontstaat het verschil in opvatting en in

onderzoek. 103 Ik zal nu dan ook laten zien dat het mogelijk is om tegenover de medisch-historische analyse, zoals ik dat in het vorige hoofdstuk heb gedaan, een constructivistische disablity geschiedenis te leggen.

Geschiedenis van veridictie

Foucauldiaanse theorie, waarbij het gehandicapte lichaam als een cultureel construct wordt gezien en als voorbeeld van een medisch machtsdiscours beschouwd kan worden, verandert ook de geschiedenis van traumatische neurose en Joseph Minnegal. Wat Foucault betreft dient historisch onderzoek in deze context

‘(…)de voorwaarden zichtbaar te maken die moesten worden vervuld om over de waanzin – hetzelfde geldt voor criminaliteit, voor de seksualiteit – een discours te formuleren dat waar of onwaar kan zijn volgens de regels van de geneeskunst, van de bekentenis, van de psychologie, van de psychoanalyse, noem maar op.’104

Het is de taak van de historicus om zulke ogenschijnlijk neutraal en objectief goede (en ten opzichte van het verleden verbeterde) instanties en

behandelmethoden te problematiseren. Foucault zet zich zodoende af tegen de geschiedenis van waarheid of de herinnering aan dwaling, waarmee de

traditionele medische geschiedenis doorspekt is. Niet de geschiedenis van het ware of het onware, maar de geschiedenis van de veridictie; die is van politieke betekenis.105 De medisch historische vraag die in het vorige hoofdstuk centraal stond, namelijk die in hoeverre traumatische neurose als handicap werd

beschouwd, is vanuit dit perspectief enkel een medisch discours bestendigende

103 G. Gutting, ‘Foucault and the history of madness’, in: G. Gutting (ed.) The Cambridge companion

to Foucault (Cambridge 1994) 47-70.

104 Foucault, De geboorte van de Biopolitiek, 61. 105 Ibidem.

probleemstelling. Voor een Foucauldiaanse analyse van de zaak van Joseph Minnegal zullen we dan ook de zoektocht naar de historische omgang met een biologisch vaststaande definitie van disability loslaten, en in plaats daarvan richten op de vraag; ‘hoe werd disability in (biopolitieke) machtstructuren geconstrueerd?’.

De constructie van het natuurlijke lichaam en de afwijkende geest van Joseph Minnegal

‘Rechtdoende’, stelt de rechter in het vonnis van 13 januari 1937, dat de eischer met getuigen moet bewijzen dat hij arbeidsongeschikt is geworden. Minnegal stelt als gevolg van het ongeluk ‘totaal invalide’ te zijn en beweert dat hij ‘niet meer in staat is geweest, noch zijn zal, door arbeid loon te verdienen.’106 Dat kan hij wel zeggen, maar het moet bewezen worden. Wat opvalt, is dat de rechter niet vraagt wat precies gebeurd is. Het voorval komt nauwelijks ter sprake. In plaats daarvan richt de rechtspraak zich op de vraag wat precies met Minnegal aan de hand is. De rechter moet op basis van de waarheid over het lichaam van

Minnegal bepalen of deze recht heeft op schadevergoeding of niet. Daarmee komt de waarheidsvraag centraal te staan, en wordt de rechtsprekende functie in de handen van lichaamsexperts gelegd.107

Als het gaat om de waarheid over het lichaam, zoals die hier boven tafel moet komen, dan zijn het doktoren die expertise verleend krijgen en deze positie ook zelf tot stand brengen. En precies binnen dit veld wordt

traumatische neurose geconstrueerd: als product en als bevestiging van de kennis van artsen. Het door medici gebruikte positivistische onderzoeksmodel moet namelijk onderscheid maken tussen meetbare objectiviteit en subjectieve ervaring. Het kan zijn dat Minnegal last heeft van een loopstoornis, maar als die niet te lokaliseren is in het lichaam, dan bestaat het zuiver en alleen in de subjectieve beleving van de man in kwestie. Minnegals verhaal is ‘(…) an experience reduced to silence by postitivism.’108 Enkel wat artsen hierover te

106 HCO, archief 0106 Arrondissementsrechtbank en Parket van de officier van Justitie te Almelo, invent. nr. 834 Processen-verbaal van getuigenverhoor, enquête en contra-enquête 1937 jan-jun. 107 Foucault De geboorte van de biopolitiek, 59.

108 M. Foucault, Madness and civilisation: a history of insanity in the age of reason (New York 1975) 198.

zeggen hebben wordt als waarheid beschouwd, en kan gelden als basis van rechtspraak.

De constructie van traumatische neurose begon toen zij door artsen als ziekte werd ‘ontdekt’ en gedefinieerd. Artsen merkten in de loop van de negentiende eeuw op dat sommige individuen zich merkwaardig gedroegen nadat ze slachtoffer waren geworden van een ongeval. In eerste instantie werd in medische literatuur teruggegrepen op het model van het lichaam als