• No results found

256 Devlin/Herrmann 2008, 110-111, 126

Het archeologisch onderzoek (fase 1) te Maasmechelen-Mottekamp

181

verbrandingsproces. Daarnaast zijn ook de omstandigheden van het bot voor verbranding van invloed, zoals een wisselend vetgehalte, vochtigheid, de aan- of afwezigheid van bloed en de porositeit van het beenmerg256. Verschillen in deze omstandigheden kunnen resulteren in verschillen in de kleur van de botfragmenten. Ter classificatie van de kleuren bestaan verscheidene modellen. In de Verenigde Staten wordt vooral gebruik gemaakt van de Munsell Soil color charts en het CIELAB

color system257. Een kleur- en temperatuurindeling die gebruikelijk is in de West-Europese regio is die van Wahl en Holck258.

9.2.5 Bepaling van het geslacht en de leeftijd bij overlijden

Voor zowel verbrand als niet verbrand bot wordt ter bepaling van het geslacht gebruik gemaakt van morfologische kenmerken van het bekken (pelvis) en de schedel (cranium) beschreven volgens Acsádi/Nemeskéri en de Workshop of European Anthropologists (WEA)259.In het geval van verbrand bot wordt ook gebruik gemaakt van de robuustheid van sommige botonderdelen, deze kan een indicatie zijn voor het geslacht. Bijvoorbeeld de gedeelten op het bot waar zich spieraanhechtingen bevinden. Deze kunnen een minder geprononceerd (vrouwelijk) of robuust (mannelijk) voorkomen hebben.

Voor de beoordeling van de leeftijd kunnen verschillende methoden gebruikt worden om tot een indicatie te komen. De leeftijd van niet-volwassen personen is gebaseerd op de ontwikkeling van het wissel- en permanente gebit, verbening (ossificatie) van het axiale skelet (bekken, wervelkolom en delen van de schedel), lengtegroei van de beenschachten met of zonder gewrichtsuiteinden en de sluiting van gewrichtsuiteinden260.

Voor volwassen individuen wordt bij voorkeur de skeletleeftijd bij overlijden berekend met behulp van een combinatie van kenmerken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van standaarden volgens Nemeskéri/Harsányi/Ascádi, Ascádi/Nemeskéri, Sjøvold, en de W.E.A261. Wanneer deze kenmerken afwezig zijn, of niet eenduidig beoordeelbaar, bestaat de mogelijkheid om met behulp van veranderingen in het oorvormige (auriculaire) gewrichtsvlak tussen bekken en heiligbeen (sacrum) de skeletleeftijd te schatten262. Bij deze leeftijdsgebonden botveranderingen zal de nauwkeurigheid toenemen naarmate meer kenmerken beoordeeld kunnen worden.

Bij verbrand bot is door de fragmentatie en onvolledigheid van het materiaal meestal alleen maar een grove leeftijdsschatting mogelijk gebaseerd op één kenmerk. Omdat tussen de meeste crematieresten wel vaak schedeldakfragmenten worden aangetroffen, wordt de schedelnaadvergroeiing aan de buitenkant van die fragmenten gebruikt om een grove leeftijdsschatting te geven263. In sommige gevallen kan echter alleen onderscheid gemaakt worden tussen een volwassen individu (20 jaar en ouder) of een niet-volwassen persoon (jonger dan 20 jaar) gebaseerd op duidelijke verschillende vorm, afmeting en verhouding van specifieke botfragmenten.

256 Devlin/Herrmann 2008, 110-111, 126.

257 Devlin/Herrmann 2008, 111-113.

258 Wahl 1982, 28-29; Holck 1986, 131-133.

259 Acsádi/Nemeskéri 1970; Workshop of European Anthropologists 1980.

260 Rauber-Kopsch 1914; Maresh 1955; Workshop of European Anthropologists 1980; Brothwell 1981; Ubelaker 1989; Scheuer/Black 2000.

261 Nemeskéri/Harsányi/Ascádi 1960; Ascádi/Nemeskéri 1970; Sjøvold 1975; Workshop of European Anthropologists 1980.

262 Lovejoy/Meindl/Pryzbeck/Mensfort 1985.

Het archeologisch onderzoek (fase 1) te Maasmechelen-Mottekamp

182

9.2.6 Botveranderingen veroorzaakt door ziekten, ongevallen of anatomische variatie

Al het verbrande menselijke botmateriaal wordt onderzocht op veranderingen van het bot als gevolg van ziekten, ongevallen of anatomische varianten. Voor de classificatie van de botveranderingen wordt gebruik gemaakt van voorbeelden en beschrijvingen zoals opgesteld door Aufderheide/Rodríguez-Martín, Mann/Hunt en Ortner264. Criteria voor de classificatie van botveranderingen in de gewrichten worden ontleend aan Rogers/Waldron en Waldron265.

9.3 Resultaten en discussie

9.3.1 Algemeen, de graven en een inventarisatie van het verbrande bot

In tabel 9.1 wordt een overzicht gegeven van alle vondstnummers die ter determinatie zijn aangeboden. Het gaat om de inhoud van 36 vondstnummers uit 35 sporen in vijf werkputten die zijn onderzocht. In zeker veertien vondstnummers is verbrand dierlijk bot aanwezig en in één waarschijnlijk266. Sommige fragmenten dierlijk bot uit de vondstnummers 247 en 258 zijn bewerkt. Een beoordeling op menselijke dan wel dierlijke herkomst van fragmenten kleiner dan 10mm is moeilijk en alleen mogelijk wanneer er karakteristieke, goed herkenbare fragmentjes aanwezig zijn. Het is daarom nooit helemaal uit te sluiten dat er zich dierlijke botfragmenten bevinden in de kleine fracties.

Uit één context (werkput 5, spoor 120), dat als een graf is aangemerkt komen twee vondstnummers (vondstnummers 272 en 273). Het ene vondstnummer (272) betreft materiaal dat is aangetroffen in een potje. Het lage gewicht (4 gram), vorm, kleur en structuur suggereren geen specifieke selectie van deze fragmenten in vergelijking met de fragmenten uit de rest van de context. Een post-depositionele oorzaak als verklaring voor de aanwezigheid van de fragmenten in het potje lijkt daarom aannemelijker. De kenmerken uit beide vondstnummers worden daarom samengevoegd en verder als één geheel besproken in de tekst.

In bijna alle sporen is grind aanwezig. Dat is niet opmerkelijk gezien de ligging van het grafveld in een regio met vele Maasterrassen267. Het aandeel grind in het gewicht van de grafinhoud is in enkele graven hoog, in vergelijking met het gewicht aan verbrand bot, maar wordt in de verdere analyse buiten beschouwing gelaten268. Grote fragmenten houtskool zijn alleen aangetroffen in spoor 104, vondstnummer 262, werkput 4.

Het verbrande menselijke botmateriaal uit 35 sporen is uiteindelijk onderzocht op fysisch-antropologische kenmerken (tabel 9.2). In de onderstaande beschrijvingen wordt naar de sporen verwezen door gebruik te maken van het spoornummer voorafgegaan door de hoofdletter S. Er zal in het vervolg van de tekst over graven worden gesproken in plaats van over sporen.

264 Aufderheide/Rodríguez-martín 1998; Mann/Hunt 2005;Ortner 2003.

265 Rogers/Waldron 1995; Waldron 2009, 24-71.

266 In de vondstnummers 236, 237, 239, 245, 247, 249, 255, 256, 257, 258, 261, 262, 264 en 265 is zeker dierlijk bot aanwezig, in vondstnummer 273 zijn afwijkende fragmenten aangetroffen die mogelijk dierlijk zijn.

267 Persoonlijke mededeling M. Smeets, 28 juli 2011.

Het archeologisch onderzoek (fase 1) te Maasmechelen-Mottekamp

183

WP SP Vondstnr. Dierlijk (grammen) Menselijk Opmerkelijke fragmenten Bijzonderheden

2 17 2010-356-234 nee 570 fragmenten 3 gebitselementen

2 18 2010-356-235 nee 37 fragment 1 gebitselement

2 19 2010-356-236 ja 487 2 20 2010-356-237 ja 509 2 21 2010-356-238 nee 4 2 26 2010-356-239 ja 147 Greppelstructuur 2 39 2010-356-244 nee 47 2 40 2010-356-245 ja 556 fragment 1 gebitselement

3 57 2010-356-246 nee 2 enkel 3 fragmentjes waarvan twee

kleine, dunne neurocranium (hersenschedel) fragmenten

3 61 2010-356-247 ja 344 bewerkt dierlijk bot

aanwezig

3 62 2010-356-248 nee 66

3 63 2010-356-249 ja 103

3 64 2010-356-250 nee 7 fragment 1 gebitselement

3 66 2010-356-251 nee 3 enkel 2 botfragmentjes

3 67 2010-356-252 nee 136

3 69 2010-356-253 nee 6 enkel drie fragmentjes bot Grote kuil: geen graf!

3 74 2010-356-254 nee 7 enkel 10 fragmentjes bot, fragment 1

gebitselement

4 97 2010-356-255 ja 238

4 98 2010-356-256 ja 374

4 99 2010-356-257 ja 65 fragment 1 gebitselement

4 100 2010-356-258 ja 246 fragment 3 gebitselementen,

verhoudingsgewijs veel schedel fragmenten

bewerkt dierlijk bot aanwezig

4 101 2010-356-259 nee 195 fragmenten 3 gebitselementen fragmenten glas

aanwezig

4 102 2010-356-260 nee 210

4 103 2010-356-261 ja 231

4 104 2010-356-262 ja 863 fragment 1 gebitselement, robuuste

crista iliaca (bekkenrand) gr) en grind (min 200 gr) veel houtskool (min 50

in monster

4 106 2010-356-263 nee 799

4 107 2010-356-264 ja 403 fragment 1 gebitselement

4 109 2010-356-265 ja 434 fragmenten drie permanente

gebitselementen. Dierlijk bot jong zoogdier? lijkt op menselijk

niet-volwassene

4 110 2010-356-266 nee 47

4 111 2010-356-267 nee 480 fragmenten 3 gebitselementen

4 112 2010-356-268 nee 109

5 114 2010-356-270 nee 85 fragmenten metaal

aanwezig, veel grind (min 67 gr)

5 118 2010-356-271 nee 31

5 120 2010-356-272 nee 4 enkel fragment wervellichaam en

schedel, menselijk

5 120 2010-356-273 ja 263 mogelijke dierlijke rib en

schedelfragmenten maar lijkt op

menselijk niet-volwassene verhoudingsgewijs veel grind (min 128 gr)

6 122 2010-356-274 nd. 3 enkel 1 beenschachtfragmentje van 1,2

cm, rest is gruis verhoudingsgewijs veel grind (min 141 gr.)

Het archeologisch onderzoek (fase 1) te Maasmechelen-Mottekamp

184 WP SP 10mm > <10mm - >3mm <3mm totaal determineerbaar 2 17 118 302 150 570 19,1% 2 18 22 9 6 37 54,1% 2 19 236 164 87 487 44,1% 2 20 277 151 81 509 47,9% 2 21 1 2 1 4 25,0% 2 26 69 51 27 147 40,1% 2 39 22 19 6 47 40,4% 2 40 230 237 89 556 38,3% 3 57 0 1 1 2 0,0% 3 61 143 115 86 344 37,8% 3 62 44 10 12 66 63,6% 3 63 22 40 41 103 15,5% 3 64 4 2 1 7 57,1% 3 66 1 1 1 3 33,3% 3 67 77 28 31 136 51,5% 3 69 4 1 1 6 66,7% 3 74 5 1 1 7 57,1% 4 97 56 102 80 238 21,8% 4 98 149 158 67 374 35,0% 4 99 24 15 26 65 33,8% 4 100 53 107 86 246 19,5% 4 101 82 58 55 195 38,5% 4 102 77 80 53 210 30,0% 4 103 64 88 79 231 25,5% 4 104 294 296 273 863 30,5% 4 106 266 286 247 799 30,9% 4 107 236 99 68 403 53,6% 4 109 148 165 121 434 31,6% 4 110 13 27 7 47 27,7% 4 111 222 183 75 480 43,1% 4 112 62 32 15 109 51,4% 5 114 20 38 27 85 23,5% 5 118 15 12 4 31 45,2% 5 120 37 109 121 267 11,6% 6 122 1 1 1 3 33,3% totaal 3094 2990 2027 8111 34,6% gemiddeld 88,4 85,4 57,9 231,7 36,5%

Tabel 9.2: Overzicht gewicht per zeeffractie en percentage determineerbaar.

Het gewicht (<8 gr.)en de afmetingen van de botfragmenten in zeven graven is dusdanig laag en klein dat er twijfel zou kunnen bestaat of we hier te maken hebben met een intentionele bijzetting in een graf269. Meestal suggereert de aanwezigheid van menselijke botfragmenten in een spoor de interpretatie van dat spoor als graf. Wanneer er echter erg weinig verbrande menselijke botfragmenten in een zogenaamd graf worden aangetroffen samen met de resten van de brandstapel (de zogenaamde Brandgruber Gräber of brandrestengraf) kan misschien beter gesproken worden over een afvalkuil (refuse pits) of Brandrestenkuil dan over een graf270. Maar omdat deze sporen met erg weinig verbrand menselijk bot regelmatig voorkomen in vooral

269 Het betreft de graven S21, S57, S64, S66, S69, S74 en S122.

Het archeologisch onderzoek (fase 1) te Maasmechelen-Mottekamp

185

Nederland en België worden ze ook wel als apart graftype beschreven271. Enkele recent onderzochte grafvelden uit het Seine-Marnegebied, door Rebecca Peake, vertonen ook veel van dit soort contexten. Er komt verbrand bot voor in kleine concentraties en als geïsoleerde fragmentjes272. Dit zou kunnen wijzen op een speciale selectie van verbrand bot uit de brandstapelresten. Deze specifieke crematiebijzettingen worden voorlopig geclassificeerd als een apart type( type G) in aanvulling op de graftypologie opgezet door De Laet en uitgebreid door De Mulder273. Het blijft natuurlijk de vraag welke en in hoeverre de specifieke deposities van kleine concentraties bot een ritueel karakter dragen. Voor bijvoorbeeld (urn) graven is het mogelijk dat bij het plaatsen van een urn in de grafkuil of het vullen van de urn met crematieresten, of van de grafkuil met zand er fragmenten bot en houtskool ‘gemorst’ worden en als los fragment of concentratie in de grafkuil terecht. Voor de urnloze graven van Maasmechelen-Mottekamp is dit geen verklaring. De twijfel over wel of geen grafcontext kan worden weggenomen wanneer de resten in een duidelijke associatie met artefacten of grafstructuren als greppels of een heuvel worden aangetroffen. Voor de graven S57, S64, S66 en S74 is dat het geval omdat er artefacten aanwezig zijn274. Maar het blijft natuurlijk altijd een vraag in hoeverre het opgegraven spoor in oorspronkelijk staat is aangetroffen.

9.3.2 Het gewicht van het verbrande menselijke bot

Een overzicht van het totaal gewicht aan verbrande menselijke botfragmenten in de 33 sporen die als graf geclassificeerd zijn en twee andere sporen waarin zich beperkte hoeveelheden bot bevonden staan tabel 7.2. In de graven zijn verschillende hoeveelheden verbrand menselijk botmateriaal aangetroffen variërend tussen minimaal, twee gram (S57) en maximaal 863 gram (S104). Onder normale omstandigheden is het gebruikelijk dat het gewicht van de aangetroffen en geborgen botfragmenten per individu lager ligt dan oorspronkelijk overblijft na verbranding de betreffende persoon275. Oorspronkelijk kan het gemiddelde gewicht, van het verbrande bot van een volwassen persoon, na verbranding circa 2000 gr bedragen276. Individuele verschillen zijn mogelijk met hoeveelheden tussen circa 1500 gr en 2700 gr277. Deze verschillen zijn niet opmerkelijk omdat bijvoorbeeld het skelet van een volwassen vrouw gemiddeld lichter is dan dat van een man. Volgens Smits is het potentiële gewicht afhankelijk van onder meer geslacht, lichaamslengte, leeftijd en daaraan gerelateerde ziektes zoals osteoporose278. De fysisch-antropologische kenmerken van de betrokken persoon en/of referentiepopulatie zijn dus van grote invloed op het oorspronkelijke gewicht aan verbrand bot.

Te Maasmechelen-Mottekamp komt het gewicht van de teruggevonden verbrande menselijke botfragmenten in vijf van de 33 graven boven de 500 gram uit, in geen enkele graf is echter meer dan een kilo teruggevonden279. Daarnaast bedraagt het gewicht in veertien graven minder dan 100 gram280. Geen van de graven lijkt daarom het oorspronkelijke volledige gewicht aan overgebleven