• No results found

Beschrijving van de sporen .1 De greppelstructuren

Hoofdstuk 4 Beschrijving en interpretatie van de sporen

4.1 Beschrijving van de sporen .1 De greppelstructuren

Het archeologisch onderzoek (fase 1) te Maasmechelen-Mottekamp

21

Hoofdstuk 4 Beschrijving en interpretatie van de sporen

Michiel Steenhoudt

In totaal werden er 122 sporen geregistreerd. Hiervan werden er 33 geïnterpreteerd als een graf. Er werden ook 72 kuilen opgemeten en vijf vermoedelijke paalkuilen. Deze zullen in het opgravingsverslag van de tweede fase mee aan bod komen omdat deze sporen mee in relatie te brengen zijn met de sporen die daar werden opgegraven. Acht spoornummers zijn toegewezen aan greppels. Het gaat om vier vermoedelijke kringgreppels (sporen 29, 31, 33 en 34) en één grote greppelstructuur die in elke werkput een ander nummer heeft gekregen (sporen 26, 68, 80 en 108). Tot slot zijn er nog twee spoornummers toegewezen aan de vulling van twee verschillende kringgreppels (sporen 32 en 35).

4.1 Beschrijving van de sporen 4.1.1 De greppelstructuren

4.1.1.1 Een rechthoekige greppelstructuur

Het grafveld is deels over een rechthoekige greppelstructuur (fig. 4.2) aangelegd. Deze structuur, met spoornummers 26, 68, 80 en 108 was ongeveer 20 op 30 m groot. De greppel zelf is ongeveer 1,6 m breed en heeft een bruine, ietswat roestbruine vulling. Bij het couperen bleek deze gracht tussen de 20 en 50 cm diep (fig. 4.1).

Het archeologisch onderzoek (fase 1) te Maasmechelen-Mottekamp

22

In de greppel werden geen dateerbare vondsten gedaan. De grafcontexten zitten zowel binnen, buiten als doorheen de structuur. Op verschillende plaatsen werd deze gracht ook bemonsterd met pollen- en zeefstalen. De totale oppervlakte van deze rechthoek, met de greppel inbegrepen bedraagt 591m². De gracht is nergens onderbroken en de oriëntatie van de lengterichting is NNO-ZZW.

Fig. 4.2: Plan van de rechthoekige greppelstructuur. 4.1.1.2 Cirkelvormige greppels

Ten noordwesten van de rechthoekige greppelstructuur werden vier zeer vage cirkelvormige greppels geregistreerd (spoornummers 29, 31, 33 en 34) (fig. 4.3). De vulling was bruin tot donkerbruin van kleur met soms minieme houtskoolspikkels erin. De diameter van deze greppels is gemiddeld ongeveer 5 m en de breedte van de greppels bedraagt tussen de 35 en de 50 cm. De ingezamelde zeef- en pollenstalen hebben geen resultaten opgeleverd. Er werden ook geen vondsten

Het archeologisch onderzoek (fase 1) te Maasmechelen-Mottekamp

23

aangetroffen zodat een datering niet mogelijk is gebleken. Op basis van de stratigrafische positie, spoor 33 doorsnijdt sporen 29 en 34 en spoor 31 wordt doorsneden door de rechthoekige greppel (spoor 26), kunnen deze greppels voor de rechthoekige greppel gedateerd worden. Het profiel bleek eerder ondiep (5 tot 15 cm) en komvormige te zijn. De interpretatie van kringgreppels is verleidelijk, maar door het ontbreken van grafcontexten bij deze greppels is het moeilijk om dit te bewijzen. Er bestaat wel een mogelijkheid dat de begraving zelf in het kleine heuvellichaam binnen de greppel lag. Indien dit het geval geweest is, is het eigenlijk graf vernield door later landgebruik. Mogelijk kunnen deze greppels ook in de midden of late ijzertijd geplaatst worden. In de midden ijzertijd evolueert het grafritueel naar een minder monumentale vorm waarbij vierkante of cirkelvomrige greppels werden aangelegd rond een graf in plaats van de grotere heuvellichamen12. In dit geval zouden de greppels eerder in de late ijzertijd moeten geplaatst worden, want de graven uit de midden ijzertijd te Maasmechelen zijn gewone grafkuilen zonder randstructuren. Dit wordt wel bevestigd door de stratigrafische positie van de greppels.

Fig. 4.3: Overzichtsfoto van de cirkelvormige greppels. 4.1.2 De graven

4.1.2.1 Algemeen

Zowel in het vlak als bij de coupes bleek dat de grondsporen van de graven zeer vaag waren. Dit kwam vermoedelijk doordat de gegraven kuilen nadat de crematieresten en bijgaven in de kuil gezet waren, direct terug toegemaakt werden met dezelfde grond die eruit kwam.

12 Hiddink 2003: 6-9.

Het archeologisch onderzoek (fase 1) te Maasmechelen-Mottekamp

24

Waar de grens van de kuil nog wel te zien was, kon opgemerkt worden dat de bijgaven op de bodem van de kuil werden gezet. Bij twaalf graven werden de crematieresten als een concentratie in de grafkuil was geplaatst. Zes graven bestonden enkel uit crematieresten en in zestien graven leek het alsof de crematieresten ‘uitgestrooid’ waren in de kuil.

Bij het grafveld te Maasmechelen-Mottekamp zijn er vijf graven die in de ijzertijd thuis horen. Deze graven liggen alle vijf ten zuiden van de rechthoekige greppelstructuur en van het Romeinse grafveld. Ten zuidwesten van deze greppel werden vrij veel handgevormde scherven gevonden die als losse vondsten werden ingezameld.

Spoor 112 bevatte een pot in handgevormde ceramiek waarvan enkel de bodem nog bewaard was. Hiernaast, ten noorden van de pot, lagen de crematieresten mooi bij elkaar, met erbovenop een verbrande bronzen armband met ijzeren kern (fig. 4.4).

Fig. 4.4: Detailfoto van graf met spoornummer 112.

In spoor 120 waren de crematieresten op de bodem van de grafkuil gelegd. Hier bovenop was een pot in handgevormd aardewerk geplaatst. In beide gevallen gaat het dus over, beenderpakgraven (type C13). Van de container in vergankelijk materiaal zijn geen sporen teruggevonden. Verder zijn er nog drie graven (ook van het type C) waar er geen enkele vorm van bijgaven geregistreerd werd. Het gaat om sporen 114, 118 en 122 die alle drie ten zuiden van de Romeinse greppelstructuur lagen. Spoor 118 was in het vlak te zien als een onregelmatige kuil met een lichtbruine tot bruine vulling. Bij het couperen bleken er, in het noordelijke deel van de vulling, crematieresten aanwezig te zijn. Zowel bij spoor 114 als bij spoor 122 werden reeds bij de aanleg van het vlak crematieresten waargenomen.

13 De Mulder G. 2010: 222-225, http://www.onderzoeksbalans.be/book/export/html/30161 4.6.2.6 Begraafplaatsen

Het archeologisch onderzoek (fase 1) te Maasmechelen-Mottekamp

25

Op basis van 14C-dateringen (fig. 4.5) uitgevoerd op het verbrande bot konden deze sporen respectievelijk tussen 378 en 202 v. Chr. en tussen 191 en 38 v. Chr. gedateerd worden.

Er werden 28 Romeinse graven geregistreerd. Dit bleken allemaal brandgraven te zijn. Hiervan zijn er 24 brandrestengraven. In 10 van deze graven waren de crematieresten als een pakketje in de grafkuil geplaatst tussen de bijgaven. Van een vergankelijk recipiënt om de crematieresten in te doen werd niets teruggevonden. In 14 andere graven werd geen concentratie verbrand bot waargenomen en wordt verondersteld dat de aanwezige crematieresten uitgestrooid werden in de grafkuil. Indien er bijgaven aanwezig waren, zijn deze op de bodem van de grafkuil geplaatst. De bijgaven bestonden in zowat alle graven uit eet- en drinkgerei zoals borden, kruiken, kannen, flessen en bekers, maar ook keukengerei zoals wrijfschalen en kookpotten. Naast een aantal persoonlijk objecten die soms mee verbrand werden is vastgesteld dat in 16 graven ook aardewerk mee verbrand werd. Er werden tussen de crematieresten ook resten van dierlijk bot gevonden die in verband gebracht worden met een dodemaal dat mee op de brandstapel werd geplaatst.

Tot slot zijn er nog vier beenderpakgraven herkend die tot de Romeinse fase gerekend kunnen worden. Spoornummers 62, 63 en 110 zijn in de greppelstructuur ingegraven en werden daarom tot de Romeinse periode gerekend. In spoor 63 werden enkele scherven aangetroffen die gedateerd werden tussen 80 en 270 n. Chr. Van spoor 110 werd het verbrande bot met gedateerd met 14 C-dateringtussen 2 v. Chr. en 125 n. Chr. Het vierde spoor met nummer 101 is deels in de greppel ingegraven en wordt daarom ook in de Romeinse periode gedateerd.

Fig. 4.5: Tabel met de 14C-dateringen en hun calibratie14.

Het archeologisch onderzoek (fase 1) te Maasmechelen-Mottekamp

26 4.1.2.2 Een paardengraf

In spoor 25 (fig. 4.6) werd een slecht bewaard paardenskelet aangetroffen. Het lag in de noord-west hoek binnen de greppelstructuur. Uit onderzoek van de skeletresten bleek dat vooral de rechter voorkant van het paard bewaard was gebleven en dat het in anatomisch verband werd aangetroffen. De kleur van de vulling van de kuil was bruin met gele vlekken. In hoofdstuk 8 worden de resten nog verder in detail besproken.

Het archeologisch onderzoek (fase 1) te Maasmechelen-Mottekamp

27 4.1.2.3 Grafinventaris15

Romeins graf (fase 3) Spoor 17 (fig. 4.7) 175-275 n. Chr.