• No results found

2. Theoretisch kader

2.3 Descriptieve representatie & Substantieve representatie

Door literatuur wordt aangenomen dat er sprake is van een politieke representatiekloof tussen hoger en lager opgeleiden (Bovens & Wille, 2011; Hakhverdian & Schakel, 2017). Om een bijdrage te kunnen leveren aan het vergaren van inzichten over de mate waarin deze politieke representatiekloof bestaat, maakt dit onderzoek onderscheid tussen descriptieve en substantieve representatie. Tevens wordt er geanalyseerd hoe deze twee vormen van representatie met elkaar in verband staan. Deze paragraaf gaat in op de betekenis van descriptieve representatie.

Descriptieve representatie kwam voor het eerst in de inleiding aan de orde, omdat Bovens en Wille (2011) van mening zijn dat hoger en lager opgeleiden elkaar niet kunnen representeren. Ze hebben volgens hun immers teveel andere belangen over belangrijke thema’s. Aangezien de politiek vooral wordt uitgeoefend door mensen met de hoogste diploma’s, vormt dit een probleem voor de legitimiteit van de volksvertegenwoordiging (Bovens & Wille, 2011; Hakhverdian & Schakel, 2017). Dit probleem is te duiden aan de Nederlandse parlementaire democratie, waarbinnen ondervertegenwoordiging van lager opgeleiden nadelig kan zijn. Een parlementaire democratie is een democratie waarin het gehele volk dient te regeren en waarin dus niemand ondervertegenwoordigd mag worden (Tweede Kamer, g.j.).

Dit is afkomstig uit de Griekse tijd, waaruit de woorden demos en kratein zijn overgenomen, wat

‘regering door het volk’ betekent (Thomassen et al, 2000). Dit is overgenomen op een manier dat alle Nederlanders met stemrecht (mensen boven de 18 jaar met de Nederlandse nationaliteit) elke vier jaar mogen kiezen wie hen vertegenwoordigen (Tweede Kamer, g.j.). De Nederlandse bevolking kiest dus een aantal politieke vertegenwoordigers die het land uiteindelijk zullen besturen. De kwaliteit van dit bestuur is afhankelijk van de politieke structuur, maar ook vooral van de relatie tussen kiezers en gekozenen (Thomassen et al, 2000).

De relatie tussen kiezers en gekozenen, is het uitgangspunt van de onderzoektraditie die wordt aangeduid als representatieonderzoek (Thomassen et al, 2000). Hobbes (In: Pitkin, 1972) noemt dit descriptieve representatie, waarin hij aangeeft dat het niet mogelijk is dat gehele volk regeert, maar dat er een juiste demografische afspiegeling van de kiezers moet zijn als volksvertegenwoordiging. Dit wordt ook wel het afspiegelingsmodel genoemd, waarin de volksvertegenwoordiging een demografische afspiegeling van de kiesgerechtigde bevolking is (Thomassen, 1991). Op het moment dat er dus bijna of alleen maar hoger opgeleiden het land vertegenwoordigen, doet dit af aan demografische afspiegeling van lager opgeleiden in de volksvertegenwoordiging. Anders gezegd, een volksvertegenwoordiging met als merendeel hoger opgeleiden vermindert descriptieve representatie van lager opgeleiden.

Descriptieve ondervertegenwoordiging van lager opgeleiden is precies het probleem dat Bovens en Wille (2011) en Hakhverdian en Schakel (2017) schetsen. In dit onderzoek is de definitie van descriptieve representatie als volgt: descriptieve representatie is de mate waarin de kiesgerechtigde beroepsbevolking demografisch wordt afgespiegeld in de volksvertegenwoordiging. Deze definitie wordt in dit onderzoek toegepast op de mate waarin lager opgeleiden descriptief gerepresenteerd worden. Zoals gegeven, worden lager opgeleiden descriptief ondervertegenwoordigd. Dit is landelijk vastgesteld door de onderzoeken van Bovens en Wille (2011) en Hakhverdian en Schakel (2017) en dit wordt nogmaals bewezen in de caseselectie van hoofdstuk 3. Dit is, zoals gebleken in de inleiding, ook in Tilburg het geval, wat tevens in de caseselectie van dit onderzoek wordt bewezen.

Substantieve representatie

De notie van descriptieve representatie is volgens Van der Kaap (2006) incompleet. Volgens hem hangt politieke representatie niet zozeer af van demografische afspiegeling, maar van de mate waarin belangen behartigd worden. Descriptieve representatie roept bovendien vragen op, op basis waarvan de afspiegeling moet worden vastgesteld en waar de grens ligt. Geen enkele gekozen volksvertegenwoordiging ter wereld vormt een afspiegeling van haar electoraat (Hakhverdian &

Schakel, 2017). De vergelijking van volksvertegenwoordigers en burgers is op tal van factoren, zoals geslacht, leeftijd, inkomen, opleiding, etniciteit etc., gebrekkig. Er bestaat geen duidelijke grens tussen politiek relevante factoren (Bovens & Wille, 2011). De grootste kritiek op descriptieve representatie houdt bovendien in dat non-descriptieve vertegenwoordigers, om andere redenen, beter of net zo goed kunnen zijn in het vertegenwoordigen van de belangen van hun kiezers (Pels, 2014; Mansbridge, 1999).

Van der Kaap sluit zich hier dus bij aan. Hij sluit zich hierbij aan op een manier dat hij de kwaliteit van politieke representatie laat afhangen van de mate waarin de belangen van burgers worden behartigd. In het onderzoek van Van der Kaap (2006) wordt een afstandskloof tussen overheid en burger in gemeenten met minder dan 30.000 inwoners geanalyseerd. Hierin wordt gesteld dat op lokaal niveau burger en politici het grotendeels eens zijn over bepaalde belangrijke thema’s en dat de belangen dus wel degelijk overeen kunnen komen. Volgens Van der Kaap (2006) is afspiegeling in opleidingsniveau van de bevolking in de lokale gemeenteraden daarom niet essentieel, maar belangenbehartiging wel.

Pitkin (1972) maakt tevens eens onderscheid tussen demografisch gerepresenteerd zijn en gerepresenteerd voelen, zij noemt gerepresenteerd voelen substantieve representatie. Substantieve representatie gaat volgens Pitkin (1972) over de vraag in hoeverre mensen vinden dat hun belangen behartigd worden en zich daarom gerepresenteerd voelen. Volgens Pitkin (1972) is substantieve representatie letterlijk ‘symbolische representatie’, waarin het niet noodzakelijk is om op een

1972). De persoon die gerepresenteerd wordt moet zich kunnen vinden in dezelfde voorkeuren en belangen, als die op een lijn zitten hoeven geslacht, leeftijd, regionale herkomst en eventueel andere factoren niet overeen te komen (Van der Kaap, 2006).

Substantieve representatie is dus in tegenstelling tot descriptieve representatie meer gefocust op de behartiging van de inhoud van belangen. Hierdoor is substantieve representatie geen demografische afspiegeling, maar eerder een inhoudelijke afspiegeling van belangen. In dit onderzoek luidt de definitie van substantieve representatie als volgt: substantieve representatie is de mate waarin belangen van de kiesgerechtigde beroepsbevolking worden behartigd door de volksvertegenwoordiging. Dit onderzoek zal geen uitspraken doen over de mate van substantieve representatie van lager opgeleiden, zoals het onderzoek van Van der Kaap (2006) doet. De definitie van substantieve representatie wordt toegepast op percepties van lager opgeleiden ten aanzien van substantieve representatie en hoe dit in verband staat met descriptieve ondervertegenwoordiging. In de volgende paragraaf worden uit de literatuur mogelijke percepties van lager opgeleiden ten aanzien van substantieve representatie en hoe dit in verband staat met descriptieve ondervertegenwoordiging beschreven.