• No results found

Hoofdstuk 3: Verhouding tussen wetgever en rechter

3.4 Democratiebeginsel

Een aspect dat erg samenhangt met het bovenstaande is het democratiebeginsel. Dit beginsel houdt in dat de rechter zich terughoudend moet opstellen ten aanzien van vragen die aan hem zijn

voorgelegd die de inrichting van de staat en samenleving raken. Uit dit beginsel vloeit voort dat de rechter bij de uitleg van de wet in de eerste plaats aandacht besteedt aan de achterliggende visie van de makers van de wet. De wetgever is immers democratisch gelegitimeerd en is -gezien onze 153 staatsvorm- degene die voornamelijk gaat over de invulling van de algemene normen die gelden. Ook is dit beginsel door de Hoge Raad aanvaardt. De Hoge Raad benoemde het beginsel voor het eerst in NJ 1985, 230, waarin de Hoge Raad overweegt:

“gezien de aard van het recht, in redelijkheid ook op andere wijze kan worden weggenomen en op dit punt een keuze moet worden gemaakt die, mede in aanmerking genomen de aard van de daarbij betrokken belangen, niet binnen de rechtsvormende taak van de rechter valt. In dat -zich hier voordoende -geval is het aan de wetgever, te bepalen op welke wijze het best aan het beginsel van art. 26 Verdrag kan worden voldaan.”154

Soms kan er namelijk een rechtsvraag voor liggen waarbij het antwoord beter gegeven kan worden door de democratische gelegitimeerde wetgever want er moeten politieke overwegingen gemaakt worden, dan is het niet aan de rechter om te beslissen. Als voorbeeld kan gedacht worden aan de rechtspraak over het recht op bijstand van een advocaat in de fase van het politieverhoor. In die zaken werd gepleit voor een algemeen recht op aanwezigheid van de advocaat. De Hoge Raad overwoog dat de toekenning van een dergelijk algemeen recht de taak van de Hoge Raad te buiten gaat, want er hangen -aldus de Hoge Raad- teveel beleidsmatige, organisatorische en financiële aspecten mee samen. Anderzijds moet opgemerkt worden dat de rechter wel degelijk als taak 155 heeft om rechtsbescherming te bieden, wat met zich mee kan brengen dat de rechter zodanig tegen de wetgever ingaat dat dit politieke consequenties kan hebben. Denk bijvoorbeeld aan de

Corstens, De rechtstaat moet je leren, 2014, p. 55

153

Hoge Raad 12 oktober 1984, NJ 1985, 230, r.o. 5

154

Hoge Raad 1 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:770 [online]

euthanasie/zelfdoding-rechtspraak, waarbij de wetgever niet met een antwoord kwam op de discussie die leefden, waarop de Hoge Raad beslist heeft dat ondraaglijk en uitzichtloos lijden euthanasie kan rechtvaardigen. Wat men zich kan afvragen, is wanneer er sprake is van een 156 dergelijke situatie dat het democratiebeginsel met zich meebrengt dat het aan de wetgever gelaten moet worden om nader invulling te geven aan het recht? 


Een interessante zaak in deze context is die van Urgenda t. de staat (hierna te noemen:”de CO2-zaak”). In deze civielrechtelijke zaak verzocht stichting Urgenda aan de rechter om de staat 157 te bevelen bevelen om de Nederlandse CO2-emissies zodanig te reduceren dat het Nederlandse CO2-emissieniveau in 2020 met 40% zal zijn verminderd ten opzichte van het Nederlandse CO2- emissieniveau in 1990. Urgenda stelde zich in de dagvaarding op het standpunt dat deze eis 158 ingewilligd kon worden door de rechter met een beroep op de political question-doctrine. Deze doctrine heeft te doen met het democratiebeginsel en stelt dat bepaalde vraagstukken politiek van aard zijn, zodat het beste niet door de rechter, maar door politieke ambten opgelost kunnen worden. Eigenlijk is de naam van de doctrine enigszins verwarrend, want het zou beter de 159 doctrine of nonjusticiability kunnen worden genoemd, want het gaat er niet om of het een politieke vraag is die beantwoord moet worden, maar of het een politieke zaak is. Een rechter mag wel degelijk een vraag beantwoorden die politieke aftakkingen en boventonen kent, maar niet een vraag beantwoorden die politieke beslissingen verlangen waarbij politieke afwegingen gemaakt moeten worden. Deze doctrine behoort eigenlijk tot het Amerikaanse recht en is ontwikkeld in de zaak 160 Marbury v. Madison. In die zaak werd ook de mogelijkheid geschapen dat de rechter aan judicial 161

review mag doen, ofwel wetgeving en beleid mag toetsen en eventueel buiten toepassing laten.

Corstens verwijst ook expliciet naar deze doctrine als hij het heeft over de grenzen aan de

rechtspraak, maar in ons recht is de geest van deze doctrine vertaald in het democratiebeginsel. 
162 In de CO2-zaak betwist de staat dat de rechter gehoor kan geven aan de eis, want het betreft

Corstens, De rechtstaat moet je leren, 2014, p. 64

156

Rechtbank Den Haag 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145 [online]

157

Urgenda t. de staat, Dagvaarding, 20 november 2013 [online], § 45

158

Bovend’Eert, Van den Eijnden & Kortmann, Grenzen aan de rechtspraak? Political question, acte de gouverment en rechterlijk

159

interventionisme, 2004, p. V

Rotunda, The Political Question doctrine in the United States, in: Grenzen aan de rechtspraak? Political question, acte de

160

gouverment en rechterlijk interventionisme, 2004, p. 3 5 U.S. (1 Cranch) 137, 2 L.Ed. 60 (1803)

161

Corstens, De rechtstaat moet je leren, 2014, p. 55

volgens de staat een politieke keuze met politieke afwegingen, ofwel er zou veel beleidsvrijheid zijn. Er volgt een zeer interessant vonnis waarbij de rechter de eis van Urgenda inwilligt. De 163 rechtbank stelt dat wetgever en rechter in een horizontale verhouding tot elkaar staan, en dat de ene niet boven de ander staat, voorts overweegt de rechtbank:

“De rechter biedt rechtsbescherming en beslecht rechtsgeschillen. Hij moet dit ook doen als het van hem wordt gevraagd. Het is een wezenlijk kenmerk van de rechtsstaat dat ook het handelen van (zelfstandig democratisch gelegitimeerde en gecontroleerde) politieke organen, zoals de regering en de

volksvertegenwoordiging, kan – en soms zelfs moet – worden beoordeeld door de van deze organen onafhankelijke rechter. Dit betreft dan een rechtmatigheidsoordeel. De rechter treedt daarbij niet in het politieke domein, met de daarbij behorende afwegingen en keuzen. Hij moet zich, los van iedere politieke agenda, beperken tot zijn domein, de toepassing van het recht. Afhankelijk van de kwesties en

vorderingen die hem worden voorgelegd, zal zijn toets meer of minder terughoudend zijn. Grote terughoudendheid of zelfs abstinentie is vereist als het gaat om beleidsmatige afwegingen van

uiteenlopende belangen die de inrichting of de ordening van de samenleving betreffen. De rechter moet zich ervan bewust zijn dat hij slechts een rol speelt in een rechtsgeschil tussen twee of meer partijen.” 164

Vervolgens wijst de rechtbank erop dat het de taak is van de rechtbank ook oor te hebben voor de consequenties van een uitspraak:

“Het gaat in de kern om rechtsbescherming en om een in dat kader vereiste “rechtstoetsing”. Dit neemt niet weg dat toewijzing van een of meer onderdelen van de vordering ook politieke consequenties kan hebben en in zoverre de politieke besluitvorming kan doorkruisen. Maar dat is in een rechtsstaat inherent aan de rol van de rechter ten opzichte van overheidsorganen. […] Voor de totstandkoming van rechtsbeslissingen van de rechter is de vraag naar het al dan niet bestaan van een “politiek draagvlak” voor de uitkomst daarvan niet relevant. Dit neemt niet weg dat de zojuist bedoelde eis tot

terughoudendheid bij beslissingen met niet of niet goed overzienbare gevolgen voor derden, in volle omvang bestaat.” 165

Deze uitspraak is zeer interessant omdat de uitspraak behoorlijke politieke consequenties heeft. De rechtbank lijkt bij deze uitspraak geïnspireerd te zijn geweest door de afscheidsrede van oud-

president van de Hoge Raad mr. G. Corstens. In deze rede stelt hij dat de rechter zich steeds meer 166 is gaan opstellen als mediator met oor voor achterliggende van een conflict. Ten aanzien van de politiek past bescheidenheid volgens hem, want de rechter is er niet om de grote lijnen van de inrichting van de staat, laat staan van de samenleving te bepalen (democratiebeginsel). Anderzijds is het de taak van de rechter om in het concrete geval te beslissen. Hij moet rechtsbescherming bieden. Ook al mag dat indruisen tegen de heersende leer betekenen, toch moet de recht ervoor zorgen dat

Urgenda t. de staat, Dupliek van de staat, 21-01-2014, § 11:2 [online]

163

Rechtbank Den Haag 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145, r.o. 4:95 [online]

164

Rechtbank Den Haag 24 juni 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7145, r.o. 4:98 [online]

165

Corstens, Bescheidenheid en moed, NJB 2014/1962, 2014 [online]

hij een rechtmatigheidsoordeel velt. In tegenstelling tot de wetgever moet de rechter namelijk altijd een oplossing bieden. Dit betekent dat de rechter primair gehouden is om rechtsbescherming te bieden, maar in gevallen waarbij per se politieke belangen afgewogen moet worden dient hij zich bescheiden op te stellen. 
167

Zoals De Werd naar mijn mening succesvol bepleit, is het overdreven te denken dat de rechter via het rechtmatigheidsoordeel allerlei maatschappelijke problemen oplost. De rechter 168 mag weliswaar bij de berechting van strafbare feiten op problemen stuiten bij de rechtsvinding, rechtsvorming en rechtsbescherming, en daarbij voor vragen staat waar het positieve recht geen (duidelijk) antwoord op geeft, maar het is geenszins de core business van de rechter om

maatschappelijke problemen op te lossen. Mogelijk dat de rechter en passant soms

maatschappelijke problemen oplost. Het kan de insteek van de rechter echter niet zijn om beleid te voeren in het oplossen van maatschappelijke problemen, want de rechter heeft niet in de hand welke zaken er binnenkomen, aldus De Werd. Voorts merkt De Werd op dat als rechters zich moeten uitspreken over maatschappelijke thema’s dat rechters in de meeste gevallen dicht bij de strekking van de wet blijven. De rol van de rechter is niet om beleid te voeren op het oplossen van

maatschappelijke problemen, maar wel om een zaak die op het bord van de rechter komt te

beslechten, waarbij als leidraad bij het vinden van een oplossing de wet wordt gebruikt en absoluut niet een eigen politiek idee. Ook valt op te merken dat de rechter in zekere zin ook democratisch gelegitimeerd is om te oordelen in zaken die aan worden voorgelegd. Martens stelt dat de rule of law met zich meebrengt dat de rechter doet wat de meerderheid vindt, want de rechter leeft de wet na die democratisch tot stand is gekomen. 
169

Wat ik in deze paragraaf probeer duidelijk te maken, is dat er een groot verschil is tussen een rechter die politiek bedrijft, en die dus op de stoel van de wetgever gaat zitten, en een rechter die zich uitlaat over een politiek gevoelig thema. In heel veel rechtspraak komen immers rechts-

politieke argumenten voor, maar het is de taak van de rechter om in deze te besluiten. Het betreft in die gevallen een rechtmatigheidsoordeel waarbij de rechter de wet als uitgangspunt neemt. De rechter moet daarbij echter wel oor hebben voor de gevolgen die een uitspraak heeft en het mag niet zo zijn dat een oordeel leidt tot een besluit over de inrichting van de staat of de samenleving.

Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 12 mei 1999, BNB 1999/271c, r.o. 3:15 [online] voor een geval waarbij de rechter zijn grens

167

aangeeft.

De Werd, De constitutionele taak van de rechter, in: Grenzen aan de rechtspraak? Political question, acte de gouverment en

168

rechterlijk interventionisme, 2004, p. 120

Martens, De Grenzen van de rechtsvormende taak van de rechter, Trema 2000, nr. 5, p. 176